Ten aanzien van a) en c) stelt [gedaagden]. dat hij wel van juiste gegevens is uitgegaan (en voldoende onderzoek heeft gedaan), ten aanzien van b) stelt hij dat hij voldoende onderzoek heeft gehandeld en dat de verontreiniging geen waardeverminderend effect heeft en ten aanzien van d) stelt hij dat de taxatie-[de medewerker van Stad & Zeeland Makelaardij] onjuist is en de lage opbrengst aan Rabobank zelf is te wijten.
4.2.2. De rechtbank is van oordeel dat de onder d) genoemde taxatie-[de medewerker van Stad & Zeeland Makelaardij] en de lage verkoopopbrengst niet zelfstandig de stelling kunnen dragen dat de taxatie-[gedaagde sub. 1] onjuist is. Van belang zijn vooral de drie overige aspecten en – meer in zijn algemeenheid – of [gedaagden]. de in zijn taxatierapport genoemde waarde in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
4.2.3. Ten aanzien van a) is de rechtbank van oordeel dat het enkel telefonisch opvragen van de voor de waardebepaling van een object van groot belang zijnde bestemming, juist in verband met omstandigheden die [gedaagden]. zelf noemt, namelijk dat bij ambtenaren van een gemeente onduidelijkheid over een bestemming kan bestaan, onvoldoende is voor een juiste uitvoering van een taxatie. Daaraan doet niet af, dat telefonisch informeren destijds mogelijk wel gebruikelijk was. [gedaagden]. had zelf bestemmingplannen kunnen en dienen te raadplegen en daarvan – zoals [de medewerker van Stad & Zeeland Makelaardij] heeft gedaan – kopieën aan zijn rapport dienen te hechten. Als de door [gedaagden]. vermelde bestemming onjuist is, komt dat dus voor zijn rekening. Dat de mogelijkheid bestond om de bestemming te wijzigen en dat dat feitelijk (jaren na de taxatie-[gedaagde sub. 1]) ook is gebeurd, maakt dat niet anders: voor de waardebepaling diende van de destijds geldende bestemming te worden uitgegaan. De rechtbank gaat er van uit dat als het object destijds niet de bestemming “woondoeleinden” had, de taxatie-[gedaagde sub. 1] onjuist is en op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dat geval zal [gedaagden]. voor door Rabobank als gevolg van de taxatie-[gedaagde sub. 1] geleden schade aansprakelijk zijn; het causale verband tussen die taxatie en de schade en vervolgens de omvang van de schade zullen dan nog beoordeeld moeten worden. Rabobank stelt dat de door [gedaagden]. vermelde bestemming wonen onjuist is. Gelet op de betwisting daarvan door [gedaagden]., rust op Rabobank de bewijslast van die stelling. Uit de door haar overgelegde taxatie-[de medewerker van Stad & Zeeland Makelaardij] met (schriftelijke) gegevens uit het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” is het vermoeden af te leiden dat al vanaf 1998 de bestemming van het object “bedrijfsdoeleinden, kraanverhuurbedrijf” was. De rechtbank acht de stelling van Rabobank daarmee voorshands (dus: behoudens tegenbewijs) bewezen. [gedaagden]. dient dan de gelegenheid te hebben dat tegenbewijs te leveren. Nu [gedaagden]. bewijs heeft aangeboden, zal zij tot dat (tegen-) bewijs worden toegelaten.
4.2.4. Ten aanzien van b) heeft [gedaagden]. gesteld – en Rabobank heeft dat niet betwist – dat de verontreiniging met PAK’s slechts een geringe oppervlakte betrof en dat de kosten voor sanering gering waren; voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat de gevolgen van deze verontreiniging voor de waarde van het object zeer gering was. Waar Rabobank voorts stelt dat er ook een risico van vervuiling was in verband met de nabijgelegen autosloperij constateert de rechtbank dat Rabobank ter onderbouwing van dat risico slechts citeert uit een door de BodemOnderZoeker in een rapport opgestelde hypothese. Niet blijkt dat deze hypothese is onderzocht en juist bevonden. Van een risico als Rabobank stelt is aldus niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de taxatie-[gedaagde sub. 1] geen sprake was van een waardeverminderend effect van bodemverontreiniging; dan is het niet meer relevant om na te gaan of [gedaagden]. voldoende onderzoek hebben gedaan. Meer onderzoek op dit punt zou immers niet tot een andere taxatie hebben geleid.
4.2.5. Ten aanzien van c) stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de stand en de staat van onderhoud van het object de taxateurs [gedaagden]. en [de medewerker van Stad & Zeeland Makelaardij] de destijds bestaande situatie verschillend hebben gewaardeerd. Uit die waarderingen zal de rechtbank dienen te kiezen. Daarvoor is zij nog onvoldoende voorgelicht. De stand en staat van onderhoud van het object per 11 november 2002 zal – nu partijen daarover van mening verschillen – opnieuw moeten worden vastgesteld.
4.2.6. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande en nu ook los van bovenstaande aspecten de juistheid van de taxatie-[gedaagde sub. 1] wordt betwist, voor het geval dat komt vast te staan dat de in die vermelde bestemming juist is, voor de beantwoording van de vraag of dan die taxatie wel of niet juist was een deskundigenbericht noodzakelijk. Zij stelt zich voor een beëdigd taxateur te vragen om – aan de hand van de dan vaststaande bestemming van het object per november 2002, een door partijen nog aan te leveren zo exact mogelijke beschrijving van het object en haar omgeving in die tijd en aan de hand van eigen waarneming – het object per 11 november 2002 te waarderen. Aan de hand van die waardering zal kunnen worden beoordeeld of de taxatie-[gedaagde sub. 1] onjuist is en of [gedaagde [gedaagden]. jegens Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld. Indien het oordeel zal zijn dat [gedaagde [gedaagden]. onrechtmatig heeft gehandeld, dienen alsdan het causale verband tussen dat handelen en de gestelde schade en de omvang van de schade nog te worden beoordeeld