ECLI:NL:RBMID:2009:BK9710

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67050
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C. de Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door advocaat van ondernemingsraad

In deze zaak vorderde de stichting Schellart Advocaten (hierna: Schellart) betaling van declaraties door de stichting Regionale Ambulancevoorziening Zeeland (hierna: RAVZ) voor juridische bijstand aan de ondernemingsraad van RAVZ. Schellart had in totaal € 21.783,52 gedeclareerd, maar RAVZ had een deel van de facturen onbetaald gelaten, met als argument dat de kosten de vooraf gestelde budgetten overschreden. De rechtbank oordeelde dat RAVZ niet gehouden was om de bedragen boven de gestelde budgetten te betalen, omdat de ondernemingsraad niet tijdig had gecommuniceerd over de overschrijdingen. De rechtbank verwierp het ontvankelijkheidverweer van RAVZ en oordeelde dat de burgerlijke rechter bevoegd was om het geschil te beslechten. De rechtbank concludeerde dat de ondernemingsraad en Schellart de kans hadden gemist om RAVZ vooraf in kennis te stellen van de hogere kosten, waardoor RAVZ niet in staat was om een standpunt in te nemen over de extra kosten. De vordering van Schellart werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van RAVZ, die op € 1.409,00 werden begroot.

Uitspraak

Uitspraak
2
67050 / HA ZA 09-164
12 augustus 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
67050 / HA ZA 09-16412 augustus 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 67050 / HA ZA 09-164
Vonnis van 12 augustus 2009
in de zaak van
de stichting STICHTING SCHELLART ADVOCATEN,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. L.J.M. van Westerlaak te Utrecht,
tegen
de stichting STICHTING REGIONALE AMBULANCE- VOORZIENING ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
advocaat: mr. G.I.M.M. Dierikx te Middelburg.
Partijen zullen hierna Schellart en RAVZ genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 27 mei 2009,
de brief van RAVZ van 15 juni 2009, met producties,
het proces-verbaal van comparitie van 1 juli 2009.
De feiten
[betrokkene] is verbonden aan het kantoor van Schellart. In die hoe-danigheid trad en treedt hij op als advocaat van de ondernemingsraad van RAVZ (nader:
de OR).
2.2. [betrokkene] heeft in 2007 en 2008 de OR bijgestaan in – voor zover hier
van belang – de dossiers ‘rooster’, ‘inwerkprotocollen/aanstellingen’ en ‘naleving’.
Met betrekking tot het dossier ‘rooster’ heeft Schellart in totaal een bedrag van
€ 20.937,54 gedeclareerd bij RAVZ. Met betrekking tot het dossier ‘inwerkprotocollen/aanstellingen’ een bedrag van € 4.209,98 en met betrekking tot het dossier ‘naleving’ een bedrag van € 12.751,85.
2.4. Van de facturen die betrekking hebben op het dossier ‘rooster’ heeft RAVZ een bedrag van € 15.757,24 onbetaald gelaten. Van de facturen die betrekking hebben op het dossier ‘naleving’ heeft zij een bedrag van € 5.742,75 niet betaald.
Het geschil
Schellart vordert veroordeling van RAVZ tot betaling van € 21.783,52, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten.
3.2. Schellart legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat op de voet van artikel 22 Wet op de Ondernemingsraden (WOR) RAVZ als ondernemer de kosten dient te dragen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taken van de OR, dat de OR met inschakeling van [betrokkene] dergelijke kosten heeft gemaakt en dat RAVZ, verscheidene schriftelijke aansporingen om tot betaling over te gaan ten spijt, weigert de aan haar gezonden facturen (volledig) te voldoen.
RAVZ voert verweer. Primair is zij van oordeel dat Schellart niet ontvankelijk is in
haar vordering. Het gaat namelijk om een betwisting van declaraties van een advocaat, zodat de procedure van art 32 e.v. van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBR) dient te worden gevolgd. Subsidiair, te weten voor het geval de rechtbank Schellart toch ontvankelijk acht in haar vordering, verweert RAVZ zich tegen de hoogte van de door Schellart aan haar gefactureerde bedragen. Enerzijds acht RAVZ zich niet gehouden tot betaling van die bedragen omdat zij de door haar aan haar OR gestelde budgetten overtreffen. Anderzijds meent RAVZ dat er op die facturen veel te hoog zijn in verhouding tot de door Schellart verrichte prestaties.
De beoordeling
Ontvankelijkheid / bevoegdheid burgerlijke rechter
4.1. Het ontvankelijkheidverweer van RAVZ wordt verworpen. Uit de conclusie van antwoord van RAVZ blijkt dat haar bezwaar tegen de facturen van Schellart tweeledig is. Enerzijds stelt zij zich op het standpunt dat zij niet gehouden is tot betaling van bedragen die het aan de OR gegeven budget (per dossier) te boven gaan; anderzijds stelt zij dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de hoogte van de declaraties. In een dergelijk geval is de burgerlijke rechter bevoegd het geschil in zijn geheel te beslechten. Dat dan niet tegemoet kan worden gekomen aan een van de doelen van de geschillenregeling van de WTBR – te weten: gebruik maken van de bijzondere deskundigheid van de raden van toezicht – doet daaraan niet af. Van de burgerlijke rechter anno 2009, die vaak geroepen wordt declaraties van andere gespecialiseerde beroepsgroepen in rechte te beoordelen, mag verwacht worden dat hij/zij voldoende inzicht heeft, en zo nodig door het gelasten van een deskundigenbericht (waarbij als deskundige een lid van de meest betrokken raad van toezicht benoemd zou kunnen worden) kan bekomen, om een adequaat oordeel te vellen over de redelijkheid van het door een advocaat berekende honorarium, ook voor wat betreft de aspecten die in artikel 30 WTBR zijn vermeld.
Het dossier ‘aanstellingen/inwerkprotocollen’
4.2. Volgens de bij eis door Schellart gegeven specificatie van haar vordering heeft
RAVZ in het dossier ‘aanstellingen/inwerkprotocollen’ haar factuur van 10 januari 2008 (€ 203,49) en haar factuur van 29 mei 2008 (€ 99,96) onbetaald gelaten. Bij antwoord heeft RAVZ een specificatie overgelegd, waaruit blijkt dat die facturen op 28 maart 2008 respectievelijk op 29 mei 2008 zijn voldaan. Schellart is daarop bij gelegenheid van de comparitie van partijen niet meer teruggekomen. De rechtbank houdt het er daarom op dat Schellart die bedragen inderdaad heeft ontvangen en dat daarmee al haar facturen met betrekking tot het dossier ‘aanstellingen/inwerkprotocollen’ zijn voldaan.
Hierna zullen alleen nog de dossiers ‘rooster’ en ‘naleving’ worden besproken.
De dossiers ‘rooster’ en ‘naleving’
4.3. Het gaat in dit geschil, kort gezegd, om het antwoord op de vraag of de kosten van de door de OR van RAVZ ingeschakelde advocaat – [betrokkene] – met betrekking tot de dossiers ‘rooster’ en ‘naleving’ al dan niet (volledig) door RAVZ moeten worden gedragen.
4.4. Artikel 22 lid 1 WOR bepaalt dat de kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn
voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad, en de commissies van die raad, ten laste komen van de ondernemer. Lid 2 van genoemd artikel voegt daaraan toe dat de kosten van het overeenkomstig art 16 en 23a lid 6 WOR raadplegen van een deskundige door de ondernemingsraad, alsook de kosten van het voeren van rechtsgedingen door de ondernemingsraad, (behoudens in het geval aan de ondernemingsraad een naar eigen inzicht te besteden jaarbudget is toegekend) slechts ten laste van de ondernemer komen, indien hij vooraf van de te maken kosten in kennis is gesteld.
4.5. Niet gesteld of gebleken is dat RAVZ in 2007 of 2008 een eigen jaarbudget aan
haar OR heeft toegekend. De OR diende derhalve, alvorens kosten als hiervoor bedoeld te maken, RAVZ vooraf in kennis te stellen.
4.6. De OR heeft RAVZ bij brief van 15 november 2007 in kennis gesteld van zijn
voornemen inzake het dossier ‘rooster’ een advocaat in te schakelen. Inzake het dossier ‘naleving’ heeft hij een dergelijke mededeling gedaan bij brief van 25 maart 2008. In beide gevallen heeft de OR verzocht om toekenning van een budget en daarbij verwezen naar offertes van [betrokkene]. Daaruit bleek dat hij een tarief rekende van € 190,-- per uur, exclusief btw.
4.7. Bij haar brieven van 15 november 2007 (met betrekking tot het dossier ‘rooster’) en 26 maart 2008 (met betrekking tot het dossier ‘naleving’) heeft RAVZ ingestemd met het inschakelen van [betrokkene]. In beide gevallen heeft zij daarbij de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat het per dossier gegeven budget (voor het dossier ‘rooster’ € 4.370,-- exclusief btw / voor het dossier ‘naleving’ € 5.890,--) niet zou worden overschreden en dat zij, voor zover die bedragen ontoereikend zouden blijken, een nieuwe aanvraag verwachtte.
4.8. Uit de stellingen van Schellart volgt dat zij meent dat die door RAVZ gestelde ‘bovengrens’ aan de respectieve budgetten geen effect sorteert en dat RAVZ gehouden is de gemaakte kosten volledig te dragen.
4.9. De rechtbank deelt dat standpunt van Schellart niet. De regeling van artikel 21 lid 2
WOR is bedoeld om de ondernemer te beschermen tegen te hoge kosten, in die zin dat hij de omvang van zijns inziens te hoge kosten desgewenst ter bemiddeling en ter advisering aan de bedrijfscommissie voor kan leggen en dat hij de redelijkheid en noodzakelijkheid daarvan desgewenst ook nog door de burgerlijke rechter kan laten beoordelen, een en ander: alvorens ook daadwerkelijk verplicht te zijn die – hoge – kosten voor zijn rekening te nemen.
4.10. Uit de wetsgeschiedenis op artikel 21 WOR blijkt dat bij de beantwoording van de
vraag of kosten als ‘redelijkerwijs noodzakelijk’ zijn aan te merken niet alleen gelet dient te worden op het belang en de aard van het onderwerp waarvoor de deskundige wordt uitgenodigd en de hoogte van die kosten, maar ook op de financiële draagkracht van de ondernemer. In dat licht bezien valt niet in te zien waarom RAVZ aan haar budgetverstrekking geen (voorlopige) bovengrens mocht stellen. RAVZ verkeerde – naar onweersproken is gebleven – op het moment dat de OR haar meldde in het kader van de dossiers ‘rooster’ en ‘naleving’ de hulp van [betrokkene] in te willen roepen – in financieel zwaar weer. Het was dan ook begrijpelijk dat zij de OR geen blanco cheque wilde (c.q. kon) geven voor het maken kosten.
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de OR om, indien zij het
niet eens was met de door RAVZ gestelde (boven)grens van het ter beschikking gestelde budget daartegen vooraf via de daartoe geëigende weg van art 36 WOR op te komen bij de bedrijfscommissie en eventueel daarna bij de burgerlijke rechter. Ook had de OR kunnen berusten in bedoelde budgetgrens, maar in dat geval had zij er wel voor moeten zorgen dat hij – op het moment dat de kosten hoger uitvielen dan het gestelde budget - daarover contact had opgenomen met RAVZ, zoals RAVZ haar ook uitdrukkelijk had verzocht. De OR heeft noch het een noch het ander gedaan. Kennelijk heeft hij RAVZ voor een voldongen feit willen stellen en gedacht dat de facturen toch wel betaald zouden worden. Van Schellart (althans van [betrokkene]) had mogen worden verwacht dat zij (hij) – toen bleek dat de ter beschikking gestelde budgetten ontoereikend waren – RAVZ, al dan niet via de OR, had gewaarschuwd en met RAVZ in overleg was getreden over de hoogte van de (nog) te maken kosten. Dat geldt zeker nu het om zeer substantiële overschrijdingen bleek te gaan. Door geen contact op te nemen met RAVZ hebben de OR en Schellart RAVZ de kans ontnomen omtrent die hogere kosten een standpunt te bepalen en om desgewenst via de bedrijfscommissie (en eventueel daarna via de burgerlijke rechter) de redelijkheid en noodzaak van die hogere kosten te laten toetsen. Ook hebben zij daarmee welbewust het risico genomen dat RAVZ uiteindelijk niet bereid zou blijken de budgetten te verhogen. Schellart mocht er niet op vertrouwen dat zij haar werkzaamheden voor de OR voor rekening van RAVZ kon blijven verrichten. De vraag of, zoals door Schellart is gesteld en door RAVZ is betwist, de overschrijdingen al dan niet het gevolg waren van een halsstarrige houding van RAVZ in betreffende dossiers, speelt hierbij geen enkele rol.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het vorenstaande ertoe dat RAVZ niet
gehouden is tot betaling van hetgeen boven de door haar gestelde budgetten is gefactureerd.
De vordering van Schellart, die uitsluitend betrekking heeft op dergelijke bedragen, zal dan ook worden afgewezen.
RAVZ heeft nog aangevoerd van oordeel te zijn dat bepaalde facturen van
Schellart te hoog zijn geweest in verhouding tot de verrichte prestaties. In het midden kan blijven of die kritiek van RAVZ terecht is. Voor zover die facturen het door haar gestelde budget overtroffen, wordt de vordering van Schellart afgewezen. Voor zover die facturen binnen het door haar gestelde budget vielen, geldt dat in deze procedure alleen aan de orde is de vraag of Schellart nog een vordering heeft op RAVZ (welke vraag hierboven reeds ontkennend is beantwoord). RAVZ heeft geen tegenvordering ingediend ter zake van (vermeend) onverschuldigd betaalde bedragen.
4.14. Schellart zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RAVZ worden begroot op:
- vastrecht € 505,00
- salaris advocaat € 904,00 (2 x tarief € 452,--)
Totaal € 1.409,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering van Schellart af;
veroordeelt Schellart in de proceskosten aan de zijde van RAVZ gevallen en tot op heden begroot op € 1.409,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.