ECLI:NL:RBMID:2009:BL0946

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
69976 / KG ZA 09-197
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C. de Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een hondenpup en de beoordeling van retentierecht

In deze zaak vorderden eisers, de rechtmatige eigenaren van de pup Dorus, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat gedaagde zou worden verplicht tot afgifte van de pup. Tevens vroegen zij de rechtbank te bepalen dat gedaagde hen diende te adiëren om vast te stellen welke vergoeding voor de bewaarneming redelijk zou zijn, en gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding. Eisers stelden dat zij recht en belang hadden bij een spoedige afgifte van de pup, vooral omdat zij signalen hadden ontvangen dat gedaagde niet goed voor de pup zorgde. Gedaagde daarentegen weigerde de pup af te geven en beroept zich op haar retentierecht, omdat eisers haar niet hadden vergoed voor de kosten van de bewaarneming, die inmiddels opliepen tot meer dan € 14.000,00.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde zich terecht op haar retentierecht beroept, aangezien eisers tot op heden geen enkele betaling hadden gedaan voor de bewaarneming. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering tot afgifte van de pup moest worden afgewezen, omdat de hoogte van de vergoeding voor de bewaarneming niet kon worden vastgesteld in deze procedure. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die tot op heden waren begroot op € 1.316,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 5 november 2009 door mr. M.C. de Regt.

Uitspraak

Uitspraak
2
69976 / KG ZA 09-197
5 november 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
69976 / KG ZA 09-1974 november 2009
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 69976 / KG ZA 09-197
Vonnis van 5 november 2009
in de zaak van
1. [eiser sub. 1] en
2. [eiser sub. 2],
beiden wonende te Terneuzen,
eisers,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te Terneuzen,
gedaagde,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen.
Partijen worden hierna [eisers] (in enkelvoud) en [gedaagde] genoemd.
De procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling op 27 oktober 2009;
- de pleitnota van mr. Breewel voornoemd.
De feiten.
Op 8 november 2007 heeft [eisers] van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) de hondenpup Dorus gekocht en in eigendom overgedragen gekregen.
Op 6 december 2007 is de pup uit de woning van [eisers] verdwenen. De pup is op enig moment weer bij [betrokkene 1] terecht gekomen.
[betrokkene 1] heeft de pup, ondanks verzoeken van [eisers], niet aan [eisers] teruggegeven, hetgeen tot een procedure bij deze rechtbank heeft geleid. Hangende de procedure is op verzoek van [eisers] conservatoir beslag gelegd op de pup. De pup is op 28 december 2007 in bewaring gegeven aan [gedaagde].
Bij vonnis van 30 juli 2008 van deze rechtbank is geoordeeld dat [eisers] eigenaar van de pup is gebleven en dat zij recht heeft op afgifte van de pup. [betrokkene 1] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarin zij door het Gerechtshof te Den Haag niet ontvankelijk is verklaard.
[eisers] heeft na ontvangst van het arrest van het Gerechtshof d.d. 1 september 2009 zowel [betrokkene 1] als [gedaagde] verzocht vrijwillig tot afgifte van de pup aan [eisers] over te gaan. Hierop is niet gereageerd.
[eisers] heeft daarop de deurwaarder ingeschakeld om de pup bij [gedaagde] op te halen en aan [eisers] over te dragen. [gedaagde] weigert afgifte en beroept zich op haar retentierecht.
Het geschil en de beoordeling daarvan.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
[gedaagde] te verplichten tot afgifte van de pup Dorus aan [eisers], onder verbeurte van een dwangsom,
te bepalen dat [gedaagde] de rechtbank dient te adiëren teneinde vast te laten stellen welke vergoeding voor de bewaarneming als redelijk aangemerkt kan worden ex artikel 857 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
Ter onderbouwing voert [eisers] het navolgende aan. [eisers] stelt dat zij als rechtmatig eigenaar van de pup recht en belang heeft bij een spoedige afgifte van de pup. Dit laatste geldt in het bijzonder nu zij signalen heeft gekregen dat [gedaagde] niet goed voor de pup zorgt. [eisers] kan zich niet verenigen met de door [gedaagde] verzochte vergoeding voor de bewaarneming omdat deze vergoeding buitenproportioneel is. Wel is [eisers] nog steeds bereid een betalingsregeling te treffen voor een nader te bepalen reële vergoeding. Zij heeft reeds drie maal een betalingsvoorstel aan [gedaagde] gedaan, waarop [gedaagde] niet is ingegaan.
[gedaagde] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eisers]. [gedaagde] heeft meerdere malen aan [eisers] betaling gevraagd van de door haar gemaakte kosten in verband met de bewaarneming. Door [eisers] is tot nu toe nog geen enkel bedrag betaald. Door [eisers] is slechts aangeboden een bedrag te voldoen, maar dit bedrag staat in geen enkele verhouding tot de door [gedaagde] gemaakte kosten, die inmiddels ruim
€ 14.000,00 belopen. Bovendien heeft [eisers] ook het door haar wel redelijk geachte bedrag niet aan [gedaagde] voldaan. [gedaagde] beroept zich dan ook op het retentierecht dat haar als bewaarder toekomt. Verder betwist [gedaagde] uitdrukkelijk dat zij niet goed voor de pup zou zorgen.
In onderhavig geschil gaat het om de vraag of [eisers] thans in rechte de afgifte van de pup kan afdwingen.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 januari 2008 is [gedaagde] aangesteld als bewaarder. Op grond daarvan verblijft de pup Dorus nu al bijna 2 jaar bij [gedaagde].
[gedaagde] heeft als bewaarder een wettelijk recht op vergoeding van de kosten van bewaring. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de hoogte van deze vergoeding. Welke vergoeding voor de bewaarneming in het licht van het in artikel 857 Rv bepaalde als redelijk aangemerkt kan worden, laat zich, nog daargelaten dat partijen dit ook niet hebben gevraagd, in onderhavige procedure echter niet vaststellen. Dit laat onverlet dat [eisers] tot op heden nog geen enkel bedrag aan [gedaagde] heeft betaald, terwijl [gedaagde] in verband met de bewaarneming onmiskenbaar kosten heeft gemaakt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] zich terecht beroept op het haar toekomende retentierecht. Dit recht kan zij ingevolge artikel 857 Rv uitoefenen tegen een ieder die recht op afgifte van de zaak heeft, dus in dit geval tegen [eisers]. Gelet op het vorenstaande zal de vordering tot afgifte worden afgewezen. In het midden kan derhalve blijven, zoals door [gedaagde] nog is aangevoerd, of aan de formele vereisten om te komen tot het vorderen van afgifte van de zaak is voldaan.
Het onder 3.1. sub II gevorderde zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 1.054,00
Totaal € 1.316,00
De beslissing.
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.316,00,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2009.