zaak/rolnr.: 172711/08-3815 blad 4
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
169434 08-2642
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 169434 / 08-3815
vonnis van de kantonrechter d.d. 10 augustus 2009
de rechtspersoon naar Iers recht
Varde Investement (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin Ierland,
met gekozen woonplaatsen [in Nederland],
eisende partij,
verder te noemen: Varde,
gemachtigde: mr.G.J. Schras,
[X],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [partij X],
gemachtigde: mr. W.T.J. Schieman,
[Y]
wonende te [adres],
partij gevoegd aan de zijde van gedaagde,
verder te noemen: [partij Y],
gemachtigde: mr. W.T.J. Schieman.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 15 augustus 2008,
- conclusie van antwoord van [partij X],
- incidentele eis tot voeging van [partij Y],
- conclusie van antwoord in het incident tot voeging,
- incidenteel vonnis van 2 februari 2009,
- conclusie van antwoord van [partij Y],
- conclusie van repliek,
- conclusie van dupliek van [partij X] en [partij Y].
de beoordeling van de zaak
1.1. [partij X] is [in] 1960 gehuwd met [partij Y]. [partij X] is twee effectenlease-overeenkomsten aangegaan met Bank Labouchère N.V., handelende onder de naam Legio-Lease: in juni 1999 een overeenkomst genaamd “WinstVerDriedubbelaar” met een looptijd van 36 maanden en in september 1999 een overeenkomst genaamd “Korting Kado” met een looptijd van 120 maanden. Beide zijn restschuldproducten.
1.2. Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchère N.V. Op 24 februari 2003 heeft [partij X] het aanmeldingsformulier Dexia Aanbod ondertekend en aan Dexia gezonden.
1.3. Bij aangetekende brief d.d. [september] 2004 heeft mr. H.C.M. van den Boezem namens [partij Y] aan Dexia meegedeeld dat zij onlangs bekend was geworden met de door haar echtgenoot gesloten effectenlease-overeenkomsten en dat zij deze overeenkomsten vernietigt wegens het ontbreken van haar ex art. 1:88 BW vereiste toestemming. Dexia is gesommeerd de door [partij X] betaalde bedragen aan [partij Y] terug te betalen.
1.4. [partij X] en [partij Y] hebben tijdig een opt-out-verklaring ingediend naar aanleiding van het algemeen verbindend verklaren van de Duisenbergregeling.
1.5. Bij brieven van [begin] 2008 heeft EDR Incasso [partij X] ervan op de hoogte gesteld dat Dexia haar vorderingen op hem heeft overgedragen aan Varde.
2.1. Varde heeft de betaling gevorderd van deze vorderingen wegens restschulden ad € 4.851,47 en € 4.991,50, verhoogd met rente en incassokosten, totaal € 12.050,76 met verdere rente.
2.2. [partij X] heeft zich beroepen op de vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten door zijn echtgenote. Het ondertekenen van het Dexia Aanbod staat daar volgens hem niet aan in de weg omdat zijn echtgenote die overeenkomst niet heeft ondertekend en [partij X] de rechten van zijn echtgenote niet kan beknotten. Een discussie over verjaring van het beroep op vernietiging kan in het midden blijven gelet op art. 3:51, lid 3, BW. Overigens bestrijdt [partij X] de geldigheid van het Dexia Aanbod.
2.3. [partij Y] heeft zich bij het verweer van [partij X] aangesloten en heeft voorts aangevoerd:
Door de vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten resteert er geen vordering, ook niet uit hoofde van de tussen Dexia en [partij X] gesloten vaststellingsovereenkomst, omdat (1) de vernietiging tot gevolg heeft dat enige vordering voortvloeiende uit de rechtsverhouding tussen Dexia en [partij X] is komen te vervallen (2) de grondslag aan de vaststellingsovereenkomst is komen te ontvallen door de vernietiging met terugwerkende kracht (3) de door [partij Y] aan de artt. 1:88/89 BW te ontlenen bescherming ontkracht zou worden, indien Dexia en [partij X] deze bescherming door een nadere overeenkomst ongedaan zouden kunnen maken, zodat deze overeenkomst (partieel) nietig is wegens strijd met de goede zeden en/of de openbare orde (4) [partij X] ex art. 6:130 BW de vorderingen die ontstaan door de vernietiging mag verrekenen met hetgeen Dexia, thans Varde meent van hem te vorderen te hebben (5) geen vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen omdat daaraan door [partij Y] geen medewerking is verleend.
3.1. De kantonrechter gaat voorbij aan het beroep op verjaring dat Varde heeft gedaan op basis van art. 3:52, lid 1, BW, aangezien een beroep in rechte op een vernietigingsgrond te allen tijde kan worden gedaan ex art. 3:51, lid 3, BW. Indien bij het inroepen van de nietigheid van de effectenlease-overeenkomsten bij de brief van [september] 2004 de bevoegdheid van [partij Y] daartoe reeds was verjaard, dan nog mag zij zich in dit proces ter afwering van de vordering van Varde beroepen op de nietigheid van die overeenkomsten wegens het ontbreken van toestemming ex art. 1:88 BW. Daarom is het tijdstip waarop [partij Y] op de hoogte kwam van de effectenlease-overeenkomsten die [partij X] was aangegaan in dit proces niet van belang.
3.2. Varde heeft betoogd dat [partij X] met Dexia een vaststellingsovereenkomst is aangegaan, waardoor een nieuwe rechtsverhouding tot stand is gebracht ter beëindiging van onzekerheid en geschil ook ten aanzien van het verweer dat de effectenlease-overeenkomsten zouden zijn vernietigd door [partij Y].
3.3. De kantonrechter verwerpt dit betoog. [partij Y] is niet gebonden door de vaststellings-overeenkomst, aangezien zij daarbij geen partij was. Dat deze vaststellingsovereenkomst niettemin een nieuwe rechtstoestand in het leven roept die vernietiging ex art. 1:88 BW zou voorkomen of verijdelen, is niet juist. Ingevolge art. 7:903 BW heeft de vaststellings-overeenkomst geen derdenwerking. Ten tijde van het aanvaarden van het Dexia Aanbod door [partij X] had [partij Y] reeds de bevoegdheid om de onderliggende effectenlease-overeen-komsten te vernietigen. De vaststellingsovereenkomst kan haar die bevoegdheid niet ontnemen. De latere vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten door [partij Y] in deze procedure heeft ex art. 3:53, lid 1, BW terugwerkende kracht.
3.4. De Overeenkomst Dexia Aanbod is gelet op de inhoud een vaststellingsovereen-komst ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied. Niet kan worden aanvaard dat [partij X] via de vaststellingsovereenkomst toch de verplichtingen voortvloeiend uit de effectenlease-overeenkomsten behoudt, terwijl die overeenkomsten met terugwerkende kracht zijn vernietigd teneinde [partij Y] als echtgenoot te beschermen. Want de strekking van art. 1:88 BW is dat de andere echtgenoot bescherming verdient tegen het verrichten van rechtshandelingen die het gezin/echtpaar benadelen of voor het gezin/echtpaar een groot financieel risico meebrengen. De WinstVerDriedubbelaar en het Korting Kado brachten groot financieel risico mee en de bescherming van art. 1:88 BW zou illusoir zijn, wanneer [partij X] toch nog op basis van de vaststellingsovereenkomst zou moeten betalen. [partij Y] zou daardoor alsnog worden getroffen door de nadelen van de zeer riskante contracten die zonder haar toestemming door [partij X] zijn afgesloten. Een heling van de nietige contracten via de vaststellingsovereenkomst van het Dexia Aanbod valt niet te rijmen met de strekking van die wetsbepaling om de andere echtgenoot te beschermen tegen het zonder zijn/haar toestemming aangaan van de daarin bedoelde rechtshandelingen. (zie in deze zin ook HR 28 maart 2008, LJN: BC2837) Dat Dexia ook wel beseft dat de instemming van [partij Y] met die overeenkomst noodzakelijk is, mag worden afgeleid uit diverse bepa-lingen van die overeenkomst, waaruit [partij Y] en [partij X] hebben geciteerd, in het bijzonder die onder 6.2. Gelet op een en ander is de vaststelling van de Dexia Aanbod Overeenkomst zonder dat [partij Y] daarmee instemde, niet alleen in strijd met dwingend recht, te weten art. 1:88 BW, maar ook met de openbare orde. Het hiervoor onder 2.3. (3) samengevatte argument van [partij Y] treft doel. Op grond van art. 7:902 BW is de tussen Dexia en [partij X] gesloten vaststellingsovereenkomst niet geldig en daarom ex art. 3:40, lid 1, BW nietig.
3.5. Gelet op het voorgaande dient de vordering van Varde te worden afgewezen. De overige argumenten van partijen kunnen onbesproken blijven. Varde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten, en wel op de voet van art. 243 Rv. aangezien aan [partij X] een (voorwaardelijke) toevoeging is verleend. Daaraan doet niet af dat [partij Y] een toevoeging is geweigerd, zoals haar gemachtigde bij brief van 9 februari 2009 heeft meegedeeld. Voor een wijziging van de kostenveroordeling van het incidentele vonnis is geen plaats, aangezien hier niet kan worden gesproken van een kennelijke misslag.
verwijst Varde in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [partij X] en [partij Y] tot op heden worden begroot op € 600,- en veroordeelt mitsdien Varde om dit bedrag te betalen:
aan de griffier van de rechtbank Middelburg op bankrekening nummer 19.23.25.876 t.n.v. MVJ Arrondissement Middelburg (543)
met welke bedrag de griffier met inachtneming van de wettelijke bepalingen zal verrekenen:
€ 600,- wegens salaris van de gemachtigde van [partij X] en [partij Y], waaronder begrepen de eigen bijdrage van [partij X].
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en eerder dan na uitstel bepaald uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.