de schade van alleen [eiser sub 1]
2.8. [eiser sub 1] heeft voor zichzelf een bedrag van € 10.000,-- aan smartengeld en een bedrag van € 54.000,-- in verband met verlies van arbeidsvermogen vanaf april 2002 tot en met maart 2005 gevorderd. ZLM betwist beide posten; zij stelt het smartengeld op € 3.500,-- en stelt ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen dat dit, als al aanwezig, voldoende is vergoed met het door haar in totaal aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] reeds uitgekeerde bedrag van ruim € 50.000,--.
- smartengeld:
Prof. Wolters spreekt met betrekking tot het door [eiser sub 1] door het ongeval opgelopen letsel van een post whiplashsyndroom dat tot een blijvende functionele invaliditeit van 4% heeft geleid. [eiser sub 1] ervaart nog steeds persisterende nek- en hoofdpijnen, duizeligheid, een abnormaal snel intredende vermoeidheid, een verlaagde frustratietolerantie en een beperkte bewegingsvrijheid van rug en nek. Prof. Wolters heeft vastgesteld dat er ten tijde van zijn onderzoek (december 2004) nog lichte, rechtstreeks aan het ongeval te relateren beperkingen waren bij de uitoefening van activiteiten in het dagelijkse leven. Gelet op deze vaststellingen, en rekening houden met hetgeen in Nederland in vergelijkbare gevallen wordt uitgekeerd, stelt de rechtbank het smartengeld vast op een bedrag van € 5.000,--.
- verlies van arbeidsvermogen:
[eiser sub 1] gaat er bij zijn vordering vanuit dat hij gelet op zijn voorgeschiedenis zonder ongeval (vanaf april 2002) als chauffeur € 2.050,-- per maand had kunnen verdienen. Hij ontving een bijstandsuitkering voor een gezin, waarvan de helft (dus € 550,--) kan worden gezien als zijn inkomen. Hij miste dus € 1.500,-- per maand. Hij stelt dat gelet op de rapportage van prof. Wolters er nog steeds beperkingen zijn, zodat ook voor de toekomst van schade moet worden uitgegaan. De schade die nu kan worden vastgesteld loopt tot maart 2005; [eiser sub 1] berekent die op € 54.000,--. ZLM stelt dat er op dit punt geen schade is. [eiser sub 1] had in het verleden alleen in Frankrijk inkomen uit arbeid. Ten tijde van het ongeval werkte hij niet (maar zorgde hij voor de kinderen) en ontving hij een bijstandsuitkering; dat is na het ongeval zo gebleven. Ondanks de door prof. Wolters gestelde beperkingen kan [eiser sub 1] volgens ZLM (als chauffeur) aan het werk. Dat standpunt heeft ZLM ook nadat zij het arbeidsdeskundige onderzoeksrapport had ontvangen, gehandhaafd. Dat [eiser sub 1] niet werkt, hangt volgens ZLM met andere dingen dan het ongeval (taalachterstand, leeftijd, zijn eigen opvatting dat hij niet kan werken) samen.
De rechtbank gaat uit van de navolgende gegevens:
[eiser sub 1] heeft voordat hij in 1998 (weer) terugkwam naar Nederland laatstelijk in Frankrijk in een autofabriek gewerkt. Dat heeft hij opgegeven, opdat hij met zijn gezin naar Nederland kon komen waar zijn vrouw [eiser sub 2] meer kansen op de arbeidsmarkt had. [eiser sub 1] zelf sprak toen (nog) geen Nederlands. Hij heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen. In de zomer van 1999 heeft hij een maand bij een mosselhandelaar gewerkt. De bedoeling was ook in 2000 daar weer tijdelijk te werken. Eind 1999 is hij een cursus Nederlands gaan volgen. Daar was hij nog mee bezig toen het ongeval plaatsvond. In 2000 is hij begonnen aan een opleiding tot chauffeur; in april en december 2001 behaalde hij diploma’s. Hij heeft tweemaal een korte tijd werk als chauffeur. Omdat het werk hem te zwaar viel, is hij met dat werk gestopt. Lopende de onderhavige procedure is – aan de hand van een door beide partijen akkoord bevonden belastbaarheidpatroon – een arbeidsdeskundig onderzoek gedaan (zie hiervoor, 2.2 en 2.3). Bedoeling van dat onderzoek was zo mogelijk [eiser sub 1] te begeleiden naar werk. Dat is niet gelukt. De deskundige heeft geconstateerd dat [eiser sub 1] op basis van het belastbaarheidpatroon niet geschikt is voor het chauffeurswerk. De deskundige heeft naar een andere werk- of stageplaats voor [eiser sub 1] gezocht, maar deze niet gevonden.
De rechtbank stelt vast dat waar prof. Wolters spreekt over lichte beperkingen voor onder meer beroepsuitoefening, de arbeidsdeskundige een veel somberder beeld schetst. De arbeidsdeskundige stelt een nader onderzoek voor naar de mogelijkheden die [eiser sub 1] met zijn beperkte belastbaarheid in de praktijk heeft, of die mogelijkheden kunnen worden uitgebreid en welke concrete mogelijkheden er vervolgens op de arbeidsmarkt voor [eiser sub 1] zijn. De deskundige is bij zijn vaststelling dat [eiser sub 1] niet het beroep van chauffeur kan uitoefenen van het door (de medische adviseurs van) partijen gezamenlijk, naar aanleiding van de bevindingen van prof. Wolters opgemaakte belastbaarheidpatroon uitgegaan. Hoe hij tot zijn tweede conclusie – dat een andere werk- of stageplek onvindbaar was – is gekomen, en met name in hoeverre daarbij ook andere omstandigheden dan de beperkingen ten gevolge van het ongeval (zoals de leeftijd van [eiser sub 1], zijn gebrek aan een naar Nederlandse normen goed te omschrijven opleiding en aan werkervaring, zijn matige beheersing van de Nederlandse taal) een rol hebben gespeeld, maakt de deskundige niet duidelijk. Gelet op zijn opdracht, behoefde de deskundige dat ook niet te doen. Hem was immers niet de vraag voorgelegd te bezien of er voor [eiser sub 1] in beginsel, en uitsluitend uitgaand van het belastbaarheidpatroon, geschikte functies zijn, welke dat zijn en welk inkomen hij daarmee zou kunnen verweren. Nu het niet is gelukt [eiser sub 1] naar een werkkring te begeleiden, terwijl partijen het er niet (meer) over eens zijn, dat in het kader van deze procedure daartoe een poging moet worden gedaan, is de rechtbank van oordeel dat voormelde vraag thans wel (aanvullend) aan de arbeidsdeskundige zou moeten worden voorgelegd. Daarnaast zal duidelijk moeten worden wat de mogelijkheden van [eiser sub 1] (daarbij rekening houdend met de hiervoor genoemde, mogelijke beperkingen, die er zonder ongeval waren) waren geweest om een baan te krijgen en inkomen te verwerven, wanneer het ongeval niet had plaatsgevonden. Met het antwoord op die twee vragen kan de huidige situatie met ongeval worden vergeleken met de ingeschatte situatie zonder ongeval, en kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, [eiser sub 1] door het ongeval verdienvermogen is kwijtgeraakt. De rechtbank zal, alvorens de arbeidsdeskundige te vragen aanvullend onderzoek te doen, partijen in de gelegenheid stellen zich over de wenselijkheid van dit onderzoek uit te laten. Zij kunnen daarbij desgewenst aangeven welke vragen zij aan de deskundige voorgelegd willen zien. De rechtbank stelt zich voor dat de kosten van dit onderzoek, zoals dat ook is gebeurd in het al plaatsgevonden hebbende onderzoek, door ZLM worden voorgeschoten. De zaak zal worden aangehouden, opdat partijen (eerst ZLM, dan [eiser sub 1] en [eiser sub 2]) zich bij akte kunnen uitlaten.