ECLI:NL:RBMID:2010:BL5603

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
68775 / HA ZA 09-379
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging van openbaar gebruik van percelen grond en ontruiming door de gemeente

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van twee percelen grond in Rilland, dat de rechtbank verklaart dat hij niet hoeft te dulden dat zijn percelen voor openbare doeleinden worden gebruikt. Eiser vraagt de gemeente om binnen twee weken na betekening van het vonnis de percelen te ontruimen en aanpassingen te doen zodat de percelen niet meer als parkeerterrein of weg kunnen worden gebruikt. Tevens vordert hij dat de gemeente wordt verboden om de percelen voor openbare doeleinden in gebruik te nemen, onder verbeurte van dwangsommen. De gemeente, gedaagde in deze procedure, voert verweer en stelt dat het gebruik van de percelen als weg en parkeerplaats al sinds 1960 bestaat en dat de vorderingen van eiser zijn verjaard. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser zijn verjaard, omdat er geen stuitingshandelingen zijn verricht die de verjaring zouden kunnen stoppen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.166,--. Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
68775 / HA ZA 09-37924 februari 2010
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 68775 / HA ZA 09-379
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rilland,
eiser,
advocaat mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE REIMERSWAAL,
zetelend te Kruiningen,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. IJdema te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 30 september 2009
het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2009.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is eigenaar van twee percelen grond in Rilland, kadastraal bekend gemeente Reimerswaal sectie R, nrs. [nummer] en [nummer]. De percelen zijn stroken grond zijn ontstaan doordat langs de toenmalige [adres] (thans [adres]) afwateringssloten zijn gedempt. De rechtsvoorgangster van de gemeente heeft in of omstreeks 1960 langs en op de stroken grond een uitbreidingsplan gerealiseerd. Op perceel R [nummer] is een plantsoen met bomen en struiken en een trottoir aangelegd en er kruist een weg over dit perceel, op perceel R [nummer] ligt een strook van de [adres] met trottoir en berm en (delen van) parkeerhavens ten behoeve van de woningen aan die straat.
Het geschil
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat [eiser] niet behoeft te dulden dat genoemde, hem in eigendom toebehorende percelen voor openbare doeleinden worden gebruikt en dat het hem vrijstaat die percelen af te sluiten;
- de gemeente beveelt om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis:
- genoemde percelen te ontruimen;
- de gronden zodanig aan te passen dat de percelen niet meer als parkeerterrein, trottoir, straat, weg of plantsoen kunnen worden gebruikt;
- de aanwonenden te berichten dat de percelen niet langer als parkeerterrein mogen worden gebruikt, zulks onder toezending van een afschrift van de brieven aan de aanwonenden aan [eiser], alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat de gemeente nalatig is om aan de gevorderde bevelen te voldoen
- de gemeente verbiedt om de percelen voor openbare doeleinden in gebruik te nemen, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,-- voor iedere overtreding van dit verbod;
- de gemeente veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] stelt dat de gemeente inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht; hij heeft altijd bezwaar gemaakt tegen openbaar gebruik van zijn percelen grond. De gronden hebben nimmer een openbare bestemming gekregen. Het gebruik als plantsoen en als parkeerterrein voor aanwonenden is niet aan te merken als gebruik voor verkeersdoeleinden in de zin van de Wegenwet. [eiser] stelt de gemeente vele malen te hebben gevraagd het (openbare) gebruik te staken, dan wel de grond tegen de werkelijke waarde van hem over te nemen. De gemeente weigert dat laatste met een beroep op haar beleid, dat zij dit soort percelen slechts voor een symbolisch bedrag overneemt Dat is onjuist; aan [eiser] is bekend dat de gemeente in vergelijkbare gevallen (hij noemt de aankoop van grond van ene Weststrate) en wel tegen de werkelijke waarde heeft overgenomen. Hij heeft bij brief van 16 juli 2003 zijn grond aan de gemeente te koop aangeboden voor de getaxeerde waarde van € 12.610,--; de gemeente is daarop niet ingegaan. Zij dient de gronden dan ook te ontruimen en te handelen zoals [eiser] in zijn vorderingen heeft omschreven. De vorderingen zijn niet verjaard. In 1992 is een (eventuele) verjaring op juist wijze gestuit.
3.3 De gemeente voert verweer. Zij heeft vanaf 1960 meermalen aan [eiser] het aanbod gedaan de stroken grond te kopen voor het bedrag van fl. 1,-- (later € 1,--) de hoop. De bereidheid tot aankoop (voor die prijs) is er nog steeds. Het is beleid van de gemeente om snippers grond binnen de gemeente voor een dergelijk bedrag te kopen. De gemeente betwist in vergelijkbare situaties hogere bedragen te hebben betaald. Het geval waarnaar [eiser] verwijst (Weststrate) is niet vergelijkbaar; dat ging niet over een stuk grond dat al een openbare bestemming had. Vanaf 1960 zijn de percelen in gebruik als onderdeel van de [adres] te Rilland. Er is dus al 50 jaar sprake van voortdurend gebruik voor openbare doeleinden; de vorderingen van [eiser] tot staking van dat gebruik en tot ontruiming zijn al lange tijd verjaard. De [adres] (voorheen: [adres]) wordt in de Legger van 1936 genoemd en is (op grond van art. 49 Wegenwet) openbaar. Nu de huidige inrichting van de weg al 50 jaar voor een ieder toegankelijk is, is dit geheel ook op grond van art. 4 Wegenwet als openbare weg aan te merken. Op grond van art. 14 Wegenwet dient [eiser] (als de rechthebbende op de percelen) alle verkeer en onderhoudswerkzaamheden te dulden; het geheel van weg, berm, trottoir en parkeerhavens heeft openbare bestemming. De gemeente stelt geen onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] te maken. [eiser] vordert ten onrechte ontruiming van de percelen en een verklaring voor recht dat hij de percelen mag afsluiten. Niet alleen de Wegenwet, ook (art. 2.1.5.1 van) de Algemene Plaatselijke Verordening en (artt. 18 en 22 van) het op dit moment geldende bestemmingsplan van de gemeente Reimerswaal verbieden afsluiting. Tenslotte stelt de gemeente dat [eiser] geen belang heeft bij de procedure, nu hij met zijn vorderingen niets kan bereiken.
De beoordeling
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of de vorderingen van [eiser] – die er op neer komen dat hij vordert aan een op zijn eigendomsrecht inbreuk makende, en dus onrechtmatige toestand een einde te maken – zijn verjaard. Het gebruik van de percelen van [eiser] door de gemeente als weg, trottoir, berm en parkeerhaven dateert van 1960 en duurt sindsdien ononderbroken voort.
4.1.1. Een rechtsvordering als thans door [eiser] ingesteld verjaarde onder het recht dat gold tot 1 januari 1992 door het verloop van 30 jaar (art. 2004 van het toen geldende Burgerlijk Wetboek, hierna: OBW). Verjaring werd gestuit door aanmaning, dagvaarding of een andere daad van rechtsvervolging (art. 2016 OBW).
4.1.2. Vanaf 1 januari 1992 geldt voor een vordering als de onderhavige een verjaringstermijn van 20 jaar (art. 3:314 in verbinding met art. 3:306 van het thans geldende Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Voor zover op 1 januari 1992 de verjaring nog niet was voltooid, gold dat nog één jaar, dus tot 1 januari 1993 de oude verjaringstermijn van toepassing was (art. 73 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek, hierna: Ow). De verjaring van die vordering wordt naar het recht dat geldt vanaf 1 januari 1992 gestuit door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging (art. 3:316 BW) of door een schriftelijke aanmaning, maar dat alleen indien die aanmaning binnen 6 maanden wordt gevolgd door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging (art. 317 BW).
4.1.3. [eiser] heeft gesteld dat de verjaring is gestuit in 1992. Kennelijk wordt daarmee gedoeld op de brieven in 1992 namens [eiser] door zijn toenmalige rechtsbijstandverlener aan de gemeente geschreven. Een brief namens [eiser] aan de gemeente van 4 augustus 1992 vermeldt over eventuele actie ter beëindiging van de door [eiser] onrechtmatig geachte situatie, in reactie op een voorstel van de gemeente om de grond voor fl.1,-- aan te kopen:
“Cliënt is voornemens de grond weer zelf in gebruik te nemen en de onroerende zaken, welke door natrekking eigendom zijn geworden, te verwijderen.”
In een volgende brief, in het kader van dezelfde discussie tussen partijen geschreven, wordt namens [eiser] gesteld:
“De gemeente heeft een gedeelte van deze percelen (…) onrechtmatig van cliënt in gebruik genomen, ten behoeve van trottoir, plantsoen en bermen. Om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken heeft (de gemeente) (…) cliënt een voorstel gedaan de betreffende grond bij de hoop aan te kopen voor het symbolische bedrag van fl. 1,--. Cliënt kan zich met dit voorstel niet verenigen. (…) Hij is dan ook voornemens de grond weer zelf in gebruik te nemen en de onroerende zaken, welke door natrekking eigendom zijn geworden, te verwijderen, (…)”
Van deze na 1 januari plaatsgevonden hebbende acties van [eiser] geldt dat als zij als aanmaning in de zin van art. 3:317 BW moeten worden beschouwd, zij niet, zoals dat artikel eist, wil een aanmaning de verjaring stuiten, is gevolgd door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging. De verjaring is in 1992 dus niet gestuit.
4.1.4. Op 3 juni 2009 is opnieuw aangemaand, zulks bij brief van de huidige raadsman van [eiser] gericht aan de gemeente. Op 13 juli 2009 is vervolgens een eis ingesteld. Als op 3 juli 2009 de verjaring nog niet was voltooid, is zij op die dag gestuit.
4.1.5 De rechtbank is echter van oordeel dat op 3 juni 2009 de verjaring al was voltooid. Vanaf 1 januari 1993 geldt voor de vordering van [eiser] een verjaringstermijn van 20 jaar. Zoals hiervoor onder 4.1.1 overwogen kon ook onder het recht van voor 1 januari 1992 de vordering van [eiser] verjaren. Een en ander brengt mee dat indien er voorafgaand aan 3 juli 2009 gedurende 20 jaar (dus vanaf 2 juli 1989) geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, de vordering is verjaard. Gelet op het onder 4.1.3 overwogene is de vordering in 1992 niet gestuit; nu geen andere stuitingshandelingen zijn gesteld, moet worden vastgesteld dat daarvoor en daarna de verjaring evenmin is gestuit. Nu de vordering aldus verjaard is, kan [eiser] nu niet meer vorderen aan de in zijn ogen onrechtmatige situatie (bestaande uit de inrichting van zijn percelen als weg, berm, trottoir en parkeerhaven) een einde wordt gemaakt.
4.2. Gelet op het vorenstaande moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht € 262,--
- salaris advocaat € 904,-- (2 x tarief II, € 452,--)
Totaal € 1.166,--.
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de gemeente topt op heden begroot op € 1.166,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.