ECLI:NL:RBMID:2010:BL8006

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/335
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruidsschatregeling en belanghebbendheid in het bijzonder onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen verschillende verenigingen en stichtingen voor bijzonder onderwijs en de gemeente Schouwen-Duiveland. De eisers, waaronder de Radar Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs Schouwen en de Vereniging tot bevordering van Christelijk Schoolonderwijs, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente dat betrekking had op de bruidsschatregeling zoals vastgelegd in artikel 140a van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO). De rechtbank moest beoordelen of de eisers als belanghebbenden konden worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De achtergrond van de zaak betreft een besluit van 29 september 2005, waarbij de instandhouding van scholen voor openbaar primair onderwijs in de gemeente werd overgedragen aan de Stichting Obase. Bij dit besluit werd ook een bruidsschat van € 2.335.630,- toegekend, waarvan 90% direct werd uitbetaald en 10% als calamiteitenrestant beschikbaar was. In 2007 heeft Obase aanspraak gemaakt op dit calamiteitenrestant, wat leidde tot bezwaar van de eisers. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat hun belang niet rechtstreeks bij het besluit betrokken was. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk was, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om een eigen, objectief bepaalbaar belang aan te tonen om als belanghebbende te worden erkend. De rechtbank stelde vast dat de eisers niet wezenlijk verschilden van andere betrokkenen die onder dezelfde wettelijke regels vallen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees op de mogelijkheid voor eisers om een verzoek in te dienen bij de gemeente voor een eventuele vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/335
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
1. Radar Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs Schouwen,
gevestigd te Brouwershaven,
2. Vereniging tot bevordering van Christelijk Schoolonderwijs te
Bruinisse,
gevestigd te Bruinisse,
3. Stichting Prisma,
gevestigd te Goes,
4. Vereniging tot verstrekken van Reformatorisch onderwijs op Gereformeerde Grondslag te Oosterland,
gevestigd te Oosterland,
eisers,
gemachtigde: mr. J.A. Keijser, advocaat in dienst van de Besturenraad van het christelijk onderwijs,
tegen
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
I. Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van verweerder van
26 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit).
Op 19 januari 2010 is het beroep behandeld ter zitting. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [Naam] en [Naam], bijgestaan door mr. J.A. Keijser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. R. Wesel en [Naam]. Namens derde-belanghebbende Stichting Obase is verschenen [Naam], bijgestaan door gemachtigde mr. V.G.A. Kellenaar. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 29 september 2005 is de instandhouding van scholen voor openbaar primair onderwijs in de gemeente Schouwen-Duiveland per 1 januari 2005 overgedragen aan de Stichting Obase (hierna: Obase). Tevens is op die datum besloten gebruik te maken van de in artikel 140a van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: WPO) bedoelde bruidsschatregeling en is aan Obase het wettelijk maximum van € 2.335.630,-
toegekend. Besloten is de bruidsschat te splitsen in die zin dat 90% direct uitbetaald zal worden en dat op de overige 10% een beroep kan worden gedaan indien dat noodzakelijk is (het zgn. calamiteitenrestant). In 2007 heeft Obase aanspraak gemaakt op het calamiteitenrestant tot een bedrag van € 20.188,-.
2. Bij besluit van 25 september 2008 heeft verweerder het verzoek van Obase tot uitkering van het calamiteitenrestant afgewezen.
3. Het door Obase tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van
26 maart 2009 gegrond verklaard. Verder is bij het bestreden besluit - kort gezegd - de splitsing in de bruidsschat van 90 % (onvoorwaardelijk deel) - 10% (voorwaardelijk deel) ongedaan gemaakt.
4. Eisers hebben tegen dat besluit beroep ingesteld. Eisers voeren aan dat zij als bevoegde gezagen van scholen voor lokaal bijzonder onderwijs belanghebbende zijn bij een correcte vaststelling en toepassing van de bruidsschatregeling. De in 2005 vastgestelde bruidsschat-regeling mag volgens eisers niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd door de splitsing in 90% - 10% op te heffen. Artikel 140a van de WPO spreekt van een vergoeding gedurende het desbetreffende jaar; toekenning van bedragen met terugwerkende kracht is dan ook niet mogelijk. Bovendien bepaalt het derde lid van artikel 140a van de WPO dat de bruidsschat niet hoger kan zijn dan die in het voorgaande jaar. Omdat Obase in 2006 geen aanspraak heeft gemaakt op het calamiteitenrestant, had de bruidsschat in 2007 op een lager bedrag moeten worden vastgesteld. Daarnaast dient de bruidsschat alleen voor vergoeding van kosten van administratie, beheer en bestuur (zgn. ABB-kosten), terwijl diverse door Obase opgevoerde kosten volgens eisers geen ABB-kosten zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 140a van de WPO kan een gemeenteraad besluiten - in het geval waarin de instandhouding van scholen voor openbaar primair onderwijs wordt overgedragen aan een andere rechtspersoon dan de gemeente - een vergoeding voor kosten van administratie, beheer en bestuur (hierna: ABB-kosten) aan die rechtspersoon beschikbaar te stellen. Deze regeling wordt aangeduid als de bruidsschatregeling.
Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6. Allereerst ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep van eisers ontvankelijk is. In dat kader dient de vraag beantwoord te worden of eisers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt. Eisers hebben daaromtrent ter terechtzitting het volgende aangevoerd. Eisers hebben een eigen, objectief bepaalbaar, actueel en persoonlijk belang bij deze procedure, namelijk het voorkomen van bevoordeling van het lokaal openbaar onderwijs. Het in Nederland geldende duale onderwijsbestel is gebaseerd op bekostigingsgelijkheid. Eisers hebben belang bij naleving van dat systeem. Nu Obase meer heeft ontvangen dan waar zij op grond van de bruidsschatregeling recht op had, hebben eisers naar hun mening een actueel en objectief bepaalbaar belang. Eisers worden door het besluit geraakt. Eisers hebben belang bij een correcte toepassing van de bruidsschatregeling. Als de bruidsschatregeling voor wat betreft de aan Obase gedane betaling niet correct is toegepast en aan Obase andere bedragen dan ABB-kosten zijn toegekend, dient die betaling op grond van de overschrijdingsregeling in dezelfde mate aan eisers te worden toegekend. Er is dus procesbelang.
7. De rechtbank overweegt dat het belang dat enkel ziet op de wijze waarop een bestuursorgaan in het kader van een besluit wettelijke regels (in dit geval artikel 140a WPO) uitvoert, geen belang is dat rechtstreeks bij dat besluit betrokken is en ook geen persoonlijk belang. Eisers onderscheiden zich in dat belang niet van anderen, voor wie die algemene wettelijke regels ook gelden. De stelling van eisers dat zij mogelijk ook aanspraak op een geldbedrag hebben indien verweerder wel conform de WPO had gehandeld, komt er in feite op neer dat uit het primaire besluit zou voortvloeien dat eisers, gelet op de WPO, ook recht zouden moeten hebben op een geldbedrag. Als al gesproken kan worden van een belang dat bij dit besluit betrokken is, is hier slechts sprake van een afgeleid belang. Voor verwezenlijking van dit vermeende recht kunnen eisers een verzoek bij verweerder indienen.
8. De stelling van eisers dat het ongedaan maken van het schot (90% - 10%) in de jaarlijkse bruidsschat betekent dat het openbaar onderwijs (met terugwerkende kracht) onrechtmatig bevoordeeld wordt, hetgeen leidt tot een doorbetalingsplicht aan het bijzonder onderwijs op grond van de overschrijdingsregeling, volgt de rechtbank niet. De overschrijdingsregeling houdt in een plicht tot doorbetaling aan bijzonder onderwijs die voortvloeit uit financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. ABB-kosten zijn door de wetgever buiten de overschrijdingsregeling gehouden. Nu de bruidsschatregeling uitsluitend is bedoeld voor ABB-kosten, valt niet in te zien op welke wijze er een doorbetalingsplicht aan het bijzonder onderwijs zou ontstaan.
9. Ten aanzien van de stelling van eisers dat Obase in 2007 meer heeft ontvangen dan waar zij op grond van de bruidsschatregeling recht op had, overweegt de rechtbank als volgt. Uit hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen, volgt dat dit argument niet leidt tot de conclusie dat eisers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt.
Tevens acht de rechtbank nog het volgende van belang.
De hoogte van de aan Obase te verlenen bruidsschat is in 2005 vastgesteld op het op grond van de WPO geldende wettelijke maximum van € 2.335.630,-. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat in het besluit van 2005 in het dictum de knip 90% - 10% niet is opgenomen. Er is destijds 100% (het wettelijke maximum) toegekend. Uitgekeerd werd echter in 2006 90% van het toegekende bedrag, omdat Obase het calamiteitenrestant in dat jaar niet claimde. Namens eisers is ter zitting desgevraagd toegegeven dat als de 90% - 10% knip niet was genomen en het toegekende bedrag in één keer zou zijn uitbetaald, eisers hierin berust zouden hebben, nu aan Obase in 2005 niet meer dan het wettelijk voorgeschreven
maximale bedrag is toegekend.
10. De conclusie van het voorgaande is dat eisers niet als belanghebbende in voormelde zin kunnen worden aangemerkt. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. A.W. Ente, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 18 maart 2010