ECLI:NL:RBMID:2010:BL9845

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715557-09 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Jager
  • A. Steenbeek
  • M. van der Ploeg-Hogervorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens vechtpartij in Goes

Op 25 maart 2010 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats na een vechtpartij op de Grote Markt in Goes op 25 december 2009. De verdachte heeft tijdens deze vechtpartij met een mes drie keer gestoken in de richting van [slachtoffer1], wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag, omdat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat hij vitale lichaamsdelen zou raken. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zelf in de situatie had gebracht door provocerend gedrag. De verdachte werd veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Ten aanzien van de andere feiten, waarbij de verdachte ook [slachtoffer2] en [slachtoffer3] verwondde, werd hij ontslagen van rechtsvervolging, omdat deze handelingen onder noodweer vielen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat deze te complex waren voor behandeling in het strafproces. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de noodzaak van een stevige straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715557-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in P.I. Zuid West HvB Torentijd te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Olie, advocaat te Goes.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2010, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] driemaal, althans
één of meermalen, met een mes, althans met een scherp voorwerp, heeft
gestoken/gesneden, in diens buik en/of in diens borstkas, althans in diens
bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer1] driemaal, althans één of meermalen, met een mes, althans
met een scherp voorwerp, heeft gestoken/gesneden, in diens buik en/of in
diens borstkas, althans in diens (boven)lichaam, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer1], driemaal, althans
één of meermalen met een mes, althans met een scherp voorwerp, heeft
gestoken/gesneden, in diens lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer2] tweemaal,
althans éénmaal, met een mes, althans met een scherp voorwerp, heeft
gestoken/gesneden, in diens borstkas en/of in diens bovenbeen, althans in
diens (boven)lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer2] tweemaal, althans éénmaal, met een mes, althans met
een scherp voorwerp, heeft gestoken/gesneden, in diens borstkas en/of in diens
bovenbeen, althans in diens (boven)lichaam, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer2], met een mes,
althans met een scherp voorwerp, heeft gestoken/gesneden in diens borstkas
en/of bovenbeen, althans in diens lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 25 december 2009, te Goes,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer3], met een mes,
althans met een scherp voorwerp, -in diens voet/been- heeft gestoken/gesneden,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde zoals nader in zijn op schrift gestelde requisitoir onderbouwd. Kort samengevat heeft hij voor wat betreft de feiten 1 en 2 aangevoerd dat de gedragingen van verdachte, gelet op het ongecontroleerde steken door hem en het feit dat hij onder invloed van drank en drugs verkeerde, gekwalificeerd kunnen worden als poging tot doodslag. De plaatsen van het lichaam waar verdachte [slachtoffer1] en [slachtoffer2] met het mes heeft geraakt droegen het risico in zich dat ernstig inwendig letsel had kunnen worden veroorzaakt. Het mes dat door verdachte is gebruikt was een geschikt middel om iemand dodelijk te verwonden. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] als gevolg van het opgelopen letsel zouden kunnen komen te overlijden.
Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het steken met het mes door de schoen in de voet van [slachtoffer3] op zichzelf bezien niet het risico in zich droeg van het mogelijk kunnen raken van vitale delen van het lichaam. Op grond daarvan kan enkel sprake zijn van mishandeling.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1 primair en 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte daarvan vrijgesproken dient te worden. De raadsman acht wel voldoende bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3, een en ander zoals nader in zijn pleitnota onderbouwd. Kort weergegeven heeft de raadsman betoogd dat verdachte wild om zich heen gestoken dan wel geslagen heeft ter afwering van het geweld dat tegen hem door de groep werd geuit. Hij heeft zich daarbij kunnen en moeten realiseren dat hij daarbij letsel zou veroorzaken. Uit niets blijkt echter dat zijn handelen gericht was op de dood. De raadsman is op grond hiervan dan ook van mening dat mede gelet op het gekozen middel gesproken kan worden van het willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer2] en [slachtoffer1] zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat er slechts gesproken kan worden van licht letsel.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Vast staat dat er in de vroege ochtend van 25 december 2009 een vechtpartij heeft plaats gevonden op de Grote Markt te Goes waarbij verdachte en [slachtoffer1] betrokken waren . Als reactie op het provocerende gedrag van verdachte, waarbij hij tevens een mes heeft getoond, heeft [slachtoffer1] verdachte een duw gegeven. Verdachte heeft hierop [slachtoffer1] terug geduwd waarop [slachtoffer1] verdachte een klap tegen het hoofd heeft gegeven . Vervolgens heeft [slachtoffer1] verdachte bij zijn jas gepakt. Verdachte heeft geprobeerd zich los te trekken waardoor de jas over zijn hoofd werd getrokken. Hierop maakte verdachte stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer1] , waarbij hij hem drie keer heeft geraakt in de borst/buikstreek .
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte te kwalificeren valt als poging tot doodslag. Weliswaar heeft verdachte zeer korte tijd niets kunnen zien omdat de jas over zijn hoofd was getrokken terwijl hij de stekende bewegingen met het mes maakte, maar dat neemt niet weg dat hij [slachtoffer1] driemaal heeft geraakt in de borst/buikstreek. Daarmee kan worden gesproken van gerichte steekbewegingen naar [slachtoffer1]. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij vitale lichaamsdelen in de buik/borststreek zou raken als gevolg waarvan [slachtoffer1] zou kunnen komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in deze kwetsbare streken van het menselijk lichaam dusdanige schade kan aanrichten dat een persoon tengevolge daarvan kan overlijden. Tevens is uit de letselbeschrijving naar voren gekomen dat op de plaatsen waar verdachte [slachtoffer1] heeft gestoken zodanig inwendig letsel had kunnen worden veroorzaakt . De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 2 en 3
Vast staat dat verdachte na het voorval tussen hem en [slachtoffer1] is weggelopen van de groep naar de andere kant van de Grote Markt. Hierop zijn enkele jongens achter hem aan gegaan , waaronder [slachtoffer2] . [slachtoffer2] heeft verdachte vervolgens vastgegrepen en is samen met hem ten val gekomen . Op dat moment kwamen er meerdere personen om hen heen staan , waaronder aangever [slachtoffer3] . Vervolgens hebben meerdere personen getrapt tegen verdachte die op de grond lag . Verdachte maakte hierop meerdere steekbewegingen met het mes dat hij nog steeds in zijn hand had . Door deze steekbewegingen is [slachtoffer2] geraakt in zijn been en in zijn borstkas . [slachtoffer3] is geraakt in zijn voet .
Ook het handelen van verdachte ten opzichte van [slachtoffer2] kwalificeert de rechtbank als poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer2] twee maal met het mes geraakt waarvan eenmaal in de borstkas. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij vitale lichaamsdelen in de borststreek zou raken als gevolg waarvan [slachtoffer2] zou kunnen komen te overlijden. Zoals hierboven eerder overwogen is het een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in deze kwetsbare streken van het menselijk lichaam dusdanige schade kan aanrichten dat een persoon tengevolge daarvan kan overlijden. Uit de letselbeschrijving is ook naar voren gekomen dat op de plaatsen waar verdachte [slachtoffer2] heeft geraakt wel zodanige inwendige letsels hadden kunnen worden veroorzaakt . De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan het onder 2 primair ten laste gelegde.
Het ten laste gelegde onder 3 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar kan verdachte zich niet herinneren dat hij [slachtoffer3] in zijn voet heeft gestoken, maar gebleken is dat op het moment dat verdachte op de grond lag en met het mes om zich heen sloeg [slachtoffer3] naast hem stond. Tevens is gebleken dat [slachtoffer3] letsel heeft opgelopen aan zijn voet door een scherp voorwerp. De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan het ten laste gelegde onder 3.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 december 2009, te Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] driemaal, met een mes, heeft gestoken, in diens buik en in diens borstkas, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 25 december 2009, te Goes,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer2] tweemaal, met een mes, heeft
gestoken, in diens borstkas en in diens bovenbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
3.
op 25 december 2009, te Goes,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer3], met een mes,
, -in diens voet- heeft gestoken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen sprake is van een noodweersituatie nu verdachte zich zelf in deze situatie heeft gebracht en tevens anders had kunnen en moeten handelen. Ook is er geen ruimte voor een beroep op noodweerexces nu geen sprake was van een bijzondere of buitengewoon bedreigende situatie waardoor verdachte in een hevige gemoedstoestand terecht kon komen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 nu hij zich heeft verweerd tegen de aanvallen van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en in deze toestand ook [slachtoffer3] met het mes heeft geraakt en daarmee heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces zoals nader toegelicht in de door hem overgelegde pleitnotities.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting en de aldaar getoonde camerabeelden die opgenomen zijn op de bewuste avond door de verschillende camera’s die rond De Grote Markt in Goes hangen, gaat de rechtbank uit van het volgende.
Verdachte was samen met [vriend] uit geweest in Goes en had daarbij de nodige alcohol gedronken. Op de Grote Markt krijgt verdachte ruzie met een groep jongens. [vriend] probeert hem meerdere malen weg te trekken bij de groep, maar verdachte keert hierna steeds terug. Vervolgens ontstaat er buiten deze groep een schermutseling tussen [slachtoffer1] en verdachte waarbij de jas van verdachte over het hoofd wordt uitgetrokken. Dit uit trekken van de jas van verdachte verloopt vrij snel. Verdachte steekt hierbij meerdere malen met een mes, dat hij altijd bij zich draagt, in de richting van [slachtoffer1]. Hierna is te zien dat verdachte wegloopt en is de schermutseling ten einde.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit het voorgaande geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het handelen van verdachte ten aanzien van feit 1 geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer1]. De rechtbank overweegt daartoe dat vooropgesteld dient te worden dat verdachte zich zelf door zijn provocerende gedrag tegen de groep jongens in onderhavige situatie heeft gebracht. Daarnaast heeft verdachte door zich met een mes te verdedigen tegen de aanval van [slachtoffer1] disproportioneel gehandeld. Het ging hier om een één op één situatie, waarbij hij zich op een andere, minder ingrijpende wijze had kunnen losmaken uit de greep van [slachtoffer1]. Ook het betoog dat verdachte enige tijd niets heeft kunnen zien omdat zijn jas over zijn hoofd werd getrokken rechtvaardigt het ter verdediging steken met het mes niet. Er is namelijk gebleken dat de jas in een vloeiende beweging werd uitgetrokken en het slechts een kwestie van seconden is geweest dat verdachte niets heeft kunnen zien. Derhalve wordt het beroep op noodweer verworpen. Aan een beroep op noodweerexces wordt niet toegekomen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit onder 1 uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Ook is overigens niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.
Feit 2 en 3
Voor wat betreft de feiten 2 en 3 gaat de rechtbank op grond van het dossier, de camerabeelden en het verhandelde ter terechtzitting uit van het volgende.
Na de schermutseling met [slachtoffer1] loopt verdachte weg van de groep. Op enige afstand draait verdachte zich nog eenmaal om en toont het mes uitdagend in de richting van de groep. Hierna draait verdachte zich weer terug om en loopt verder van de groep weg. Enkele personen uit de groep gaan hierop achter verdachte aan, waaronder [slachtoffer2]. [slachtoffer2] krijgt verdachte te pakken en komt samen met hem ten val waarbij hij bovenop verdachte komt te liggen. Wanneer zij beiden op de grond liggen, komen er nog meer personen om hen heen staan en wordt er door één van hen flink uitgehaald met het rechterbeen en met kracht geschopt tegen verdachte. Vervolgens wordt er door meerdere personen tegen verdachte getrapt. Ook [slachtoffer3] staat bij verdachte en [slachtoffer2]. Verdachte steekt meerdere malen met het mes om zich heen en raakt daarbij [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. Hierop kon verdachte wegkomen.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lijf van verdachte waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Om een beroep op noodweer te kunnen honoreren moet de verdediging hebben voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ter beoordeling hiervan heeft de rechtbank met name in ogenschouw genomen dat in deze situatie [slachtoffer2] degene is geweest die de aanval heeft ingezet en op verdachte is afgekomen, terwijl verdachte van de groep wegliep. Samen zijn zij ten val gekomen waarbij [slachtoffer2] boven op verdachte terecht is gekomen waardoor deze geen kant meer op kon. Tevens kwamen er meerdere personen om verdachte heen staan en gebruikten vervolgens fors geweld tegen verdachte. Verdachte heeft hierop het mes dat hij nog steeds in zijn hand had gebruikt tegen deze personen en heeft de stekende bewegingen gestaakt zodra hij bemerkte dat hij weg kon komen.
Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte met zijn handelen binnen de grenzen van noodweer is gebleven. Niet kan worden geoordeeld dat de wijze van verdedigen door verdachte niet in een redelijke verhouding stond met de ernst van het gevaar van de aanranding. Ook kan niet worden geoordeeld dat verdachte het mes dat hij nog in zijn hand had van het vorige voorval niet op deze wijze had mogen gebruiken om zich tegen deze aanranding van zijn lijf te verdedigen en de aanval af te wenden. De rechtbank honoreert het beroep op noodweer en acht dientengevolge het onder 2 en 3 bewezen verklaarde niet strafbaar. De verdachte zal ter zake hiervan worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht door Novadic Kentron, ook als dat in mocht houden het ondergaan van een behandeling. Bij zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Ook heeft hij acht geslagen op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij nu voor de eerste keer langere tijd in detentie zit. Tot slot laat hij de rol van de groep meewegen nadat verdachte deze groep had uitgedaagd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gelet op de door hem bepleite ontslag van rechtsvervolging op grond van noodweer geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft zich in het uitgaansleven op straat uitdagend en provocerend gedragen ten opzichte van een groep personen. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer1], die deel uitmaakte van deze groep, gereageerd op het gedrag van verdachte door hem te duwen en vervolgens ook te slaan. Verdachte heeft zich hierop verweerd door met een mes, dat hij altijd bij zich draagt, stekende bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer1]. Hierbij heeft verdachte [slachtoffer1] driemaal geraakt in de buik-/borststreek. Met dit handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden in de nacht op straat zeer schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid tijdens het uitgaansleven. Poging tot doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en rechtvaardigt dan ook een forse bestraffing.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, zoals hierboven beschreven, en met het feit dat verdachte de afgelopen vijf jaren eerder in contact is gekomen met politie en justitie voor onder andere geweldsmisdrijven.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring en strafbaarheid voor alle drie de ten laste gelegde feiten. De rechtbank komt slechts tot strafbaarheid van het onder 1 primair ten laste gelegde en zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Daarvan zal zij een gedeelte groot drie maanden voorwaardelijk opleggen en een verplichte begeleiding door Novadic-Ketron mogelijk te maken.
7 De benadeelde partijen
7.1. Benadeelde partij [slachtoffer1]
De benadeelde partij [slachtoffer1], wonende te [adres slachtoffer1], vordert een schadevergoeding van € 1.415,- voor feit 1 bestaande uit zowel materiële als immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu gebleken is dat hijzelf ook een rol in het geweld heeft gehad en daarmee gesproken kan worden over een bepaalde mate van eigen schuld. Hiermee is de vordering van de benadeelde partij te complex om in het strafproces te beoordelen.
De raadsman van verdachte is met de officier van justitie van mening dat de vordering gelet op eigen schuld van de benadeelde partij niet eenvoudig van aard is en de benadeelde partij [slachtoffer1] daarin niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een zekere mate van eigen schuld van de benadeelde partij in het geheel en acht de vordering daarmee niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij [slachtoffer1] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2. Benadeelde partij [slachtoffer2]
De benadeelde partij [slachtoffer2], wonende te [adres slachtoffer2], vordert een schadevergoeding van € 1.488,96 voor feit 2 bestaande uit zowel materiële als immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij zich weliswaar in fysieke zin met verdachte heeft ingelaten maar dit deed om hem aan te kunnen houden. Hij had hierbij niet hoeven verwachten dat hijzelf slachtoffer zou worden. Nu de vordering niet onderbouwd is acht de officier van justitie ten aanzien van zowel de materiële als immateriële schade een bedrag van € 300,- toewijsbaar, in totaal een bedrag van € 600,- met toepassing van de schademaatregel.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de vordering niet eenvoudig van aard is gelet op de mate van medeschuld. De mogelijkheid bestaat dat de benadeelde partij vervolgd zal worden terzake van openlijke geweldpleging.
De rechtbank overweegt dat verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Zij zal daarom de benadeelde partij [slachtoffer2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
8 Het beslag
8.1. De in beslag genomen goederen
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- een mes;
- een broek, kleur blauw;
- een jas, kleur zwart.
De officier van justitie is van mening dat de broek en de jas geretourneerd kunnen worden aan de rechthebbende. Het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank houdt het er voor dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag.
8.2. Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten aan de rechthebbende van de broek en de jas.
8.3. De onttrekking aan het verkeer
Het mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp behoort toe aan verdachte en gebleken is dat dit voorwerp is gebruikt bij het begaan van het strafbare feit onder 1. De rechtbank zal het mes dan ook onttrekken aan het verkeer.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte op deze onderdelen van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het onder 1 bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 primair: Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het ondergaan van een behandeling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten: 1 st. mes;
- gelast de teruggave aan rechthebbende van de overige in beslag genomen voorwerpen, te weten: 1 broek, kleur blauw en 1 jas, kleur zwart;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Steenbeek en mr. Van der Ploeg-Hogervorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 maart 2010.