ECLI:NL:RBMID:2010:BM0262

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715228-09
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van de Poll
  • W. Woltring
  • J. Sutorius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na beroep op noodweerexces in poging tot doodslag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 18 februari 2010, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 mei 2009 in Hoek, gemeente Terneuzen, waarbij de verdachte, gewapend met een ijzeren staaf, de aangever [slachtoffer1] op het hoofd sloeg. De verdachte had zich verdedigd tegen een wederrechtelijke aanranding door de aangever, die ook gewapend was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel, maar dat het beroep op noodweerexces werd gehonoreerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank overwoog dat de verdachte in een situatie van noodweer verkeerde, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [slachtoffer1] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de schade voor een deel aan hemzelf te wijten was. Het in beslag genomen breekijzer werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715228-09
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2010
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [1957],
wonende te [adres].
raadsman mr. Dunsbergen, advocaat te Goes.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 februari 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Bethlehem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij:
op of omstreeks 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] met een ijzeren staaf, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
op of omstreeks 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer1] met een ijzeren staaf, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
op of omstreeks 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer1]), met een ijzeren staaf, althans met een langwerpig en/of hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel (te weten een hersenkneuzing met bloedingen en/of een gebroken nekwervel) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Verbeterde lezing van de tenlastelegging
De rechtbank heeft de tenlastelegging verbeterd gelezen zoals hierboven is aangegeven. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op 26 mei 2009 gaat [slachtoffer1] samen met [getuige] te Hoek, gemeente Terneuzen, verhaal halen bij verdachte over de verkoop van een auto . Bij de confrontatie die volgt wordt [slachtoffer1] door verdachte met een ijzeren staaf op het hoofd geslagen, waarbij [slachtoffer1] verwondingen oploopt . Zoals blijkt uit de verklaringen van onafhankelijke getuigen zijn [slachtoffer1] en zijn kameraad gewapend met een breekijzer en/of ijzeren staaf de confrontatie met verdachte aangegaan. Verdachte belt na afloop van de confrontatie zelf de politie en de hulpdiensten .
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij is van oordeel dat uit de verklaringen van de aangever, getuige [getuige] en verdachte blijkt dat verdachte de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de opzet had om [slachtoffer1] van het leven te beroven, ook niet in de voorwaardelijke variant. Hierbij komt dat het slachtoffer zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht en wapens had meegenomen. Verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag het volgende.
De combinatie van de eigen verklaring van verdachte afgelegd bij de politie - waarbij verdachte verklaart ‘ik haal uit met het stuk ijzer dat ik mijn handen heb, ik raakte [slachtoffer1], ik denk op zijn hoofd’ - de aangifte van het slachtoffer , de verklaring van getuige [getuige] en de medische verklaring van de GGD-Zeeland , maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte aangever [slachtoffer1] op 26 mei 2009 met een ijzeren staaf tegen het hoofd heeft geslagen, en aldus het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte redelijkerwijs moeten beseffen dat hij door het slachtoffer met een ijzeren staaf tegen het hoofd te slaan het aanmerkelijke risico heeft genomen dat aangever [slachtoffer1] door zijn handelen dodelijk getroffen zou kunnen worden. Immers, van algemene bekendheid is dat het hoofd uiterst kwetsbare organen bevat en wanneer een van deze organen beschadigd raakt, dit de dood tot gevolg kan hebben.
Verdachte heeft door met een ijzeren staaf tegen het hoofd van aangever [slachtoffer1] te slaan zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever om het leven zou komen en hij heeft die kans welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Op grond van het hierboven overwogene, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer, aangever [slachtoffer1], en is de primair ten last gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 mei 2009 te Hoek, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] met een ijzeren staaf tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat een beroep op noodweer en noodweerexces niet kan slagen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte welbewust een reactie bij aangever heeft uitgelokt en vervolgens zelf een ijzeren staaf ter hand heeft genomen en hiermee de confrontatie met aangever is aangegaan.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever [slachtoffer1], aangezien de ruzie is ontstaan door toedoen van [slachtoffer1] die gewapend met een breekijzer verhaal kwam halen. Aangever wilde verdachte met het breekijzer slaan waarop verdachte zich met één klap verdedigde. De raadsman heeft hierbij aangeven dat er sprake was van een evenwichtige situatie in de verhouding tussen het gekozen verdedigingsmiddel en het aangerande rechtsbelang en dat de noodzakelijke verdediging was geboden aangezien er voor verdachte geen reële vluchtmogelijkheid meer was. Verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer en dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het slaan met de ijzeren staaf door verdachte het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die het gevolg was van de ogenblikkelijke wederrechterlijke aanranding jegens verdachte. Voor zover de grenzen van de noodzakelijke verdediging zouden zijn overschreden is dat naar de opvatting van de verdediging, toe te schrijven aan de hevige gemoedsbeweging van verdachte die eerder door aangever [slachtoffer1] is veroorzaakt.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan slechts slagen indien verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank stelt voorop dat op basis van de stukken in het dossier is vast komen te staan dat aangever gewapend met een breekijzer richting verdachte is gelopen, waarna verdachte aangever met een ijzeren staaf tegen het hoofd heeft geslagen. Niet is gebleken dat verdachte zich in een zodanige positie bevond dat hij zich niet aan een eventuele aanval van of bedreiging door aangever kon onttrekken, door bijvoorbeeld de plaats van het delict te verlaten. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank van oordeel is dat hier geen sprake is geweest van een situatie waarin een beroep op noodweer zou kunnen slagen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Een beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan slechts slagen indien verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden indien dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De vraag is dus of de voorafgaande aanranding een hevige gemoedsbeweging tot gevolg heeft gehad die vervolgens tot de ten laste gelegde gedragingen van verdachte hebben geleid. Verdachte is geconfronteerd met het dreigend op hem toe komen lopen van de met een breekijzer gewapende aangever en diens meegekomen vriend [getuige]. Verdachte heeft vervolgens naar eigen zeggen zelf een ijzeren staaf gepakt en ter afschrikking met het doel hen weg te krijgen tegen aangever en [getuige] geroepen “Lafaards” en “Kom dan” . Door deze aktie van verdachte draaide aangever zich om en liep weg . Verdachte, ervan uitgaande dat de bedreiging was geweken, draaide zich om en liep richting zijn garage, waarna aangever wederom met het breekijzer op verdachte af komt . Deze verklaring van verdachte dat aangever weer op hem afkomt, wordt bevestigd door [getuige], die verklaart dat verdachte achter [slachtoffer1] kwam aangerend, dat ze 3 á 4 meter van elkaar bleven staan en dat [slachtoffer1] op verdachte afliep . Aannemelijk is dan dat verdachte ogenblikkelijk reageert en aangever met de ijzeren staaf slaat.
Verdachte heeft met dit disproportioneel handelen dan ook de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. De rechtbank acht evenwel aannemelijk dat deze reactie van verdachte was ingegeven door een hevige gemoedstoestand die als gevolg van de wederrechtelijke aanranding was ontstaan. De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw dat de gebeurtenissen zich achtereenvolgens in een zeer kort tijdsbestek hebben afgespeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt en dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en voor het subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen komt de rechtbank, omdat verdachte zal worden ontslagen van rechtsvervolging, niet toe aan het opleggen van een straf.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer1] vordert een schadevergoeding van € 7.099, = voor het ten laste gelegde feit.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het materiële deel van de vordering niet van eenvoudige aard is en er mogelijk ook sprake is van enige eigen schuld van de benadeelde partij. Zij verzoekt de benadeelde partij met betrekking tot het materiële gedeelte in de vordering niet ontvankelijk te verklaren en de immateriële schade bij wijze van voorschot toe te wijzen voor een bedrag van € 750, =, met toepassing van de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat de vordering van de benadeelde partij gelet op de primair gevorderde vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ook overigens dient de benadeelde partij voor de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard gelet op de eigen schuld en het feit dat de vordering niet van eenvoudige aard is. Voor het immateriële gedeelte van de vordering dient de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaard te worden gelet op onder meer de beperkte medische informatie en het eigen gedrag van benadeelde partij, ook zoals door hem aan de dag gelegd in het ziekenhuis.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij deze schade voor een deel aan zich zelf te wijten heeft, er onduidelijkheid is met betrekking tot het dienstverband van de benadeelde partij en de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 Het beslag
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het in beslaggenomen zwarte breekijzer verbeurd te verklaren.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangegeven het gereedschap terug te willen hebben.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslaggenomen voorwerp, te weten een zwart breekijzer;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van de Poll, voorzitter, mr. Woltring en mr. Sutorius, rechters, in tegenwoordigheid van Buyze, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 februari 2010.
Mr. Sutorius is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.