ECLI:NL:RBMID:2010:BM1124

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715257-09 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van de Poll
  • A. van der Ploeg-Hogervorst
  • J. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en poging tot moord op echtgenote met vuisthamer en paraplu

In deze strafzaak is de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en poging tot moord op zijn echtgenote. De feiten vonden plaats op 15 juni 2009 in Hengstdijk, waar de verdachte zijn echtgenote met een vuisthamer op het hoofd sloeg en haar vervolgens probeerde te wurgen. Na deze aanval vluchtte de echtgenote naar de buren, maar de verdachte volgde haar met een paraplu en sloeg haar opnieuw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een gemoedsopwelling handelde, maar dat zijn handelingen wel degelijk de intentie tot doden vertoonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan persoonlijkheidsproblematiek, en de noodzaak voor behandeling. De benadeelde partij, de echtgenote, kreeg schadevergoeding toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 5.641,22. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715257-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Vermassen, advocaat te Lede (België),
en mr. Wouters, advocaat te Middelburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2010, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het
leven te beroven,althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een (vuist)hamer
meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of de keel
heeft dichtgeknepen en/of in een wurggreep heeft genomen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 Wetboek van Strafrecht
art. 304 Wetboek van strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het
leven te beroven,althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, met een scherp en/of puntig (afgebroken)
deel van een paraplu, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp
(meermalen) in/bij de hals/nek en/of in een (boven)arm en/of in de rug (ter
hoogte van en/of tussen en/of bij de schouderbladen) heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 302 Wetboek van Strafrecht
art. 304 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst,
opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten
[slachtoffer], met een scherp en/of puntig (afgebroken) deel van een paraplu,
in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp (meermalen) in/bij de
hals/nek en/of in een (boven)arm en/of in de rug (ter hoogte van en/of tussen
en/of bij de schouderbladen) heeft gestoken en/of gesneden, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord zoals nader in zijn op schrift gestelde requisitoir onderbouwd. Kort samengevat heeft hij daartoe ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het handelen van verdachte voorafgaand aan het delict wijst op rationeel handelen. Tevens zijn er meerdere momenten geweest waarop verdachte zijn intenties had kunnen overdenken en kon terugtreden. Voorts is een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gelet op het tijdsverloop voorafgaand aan het delict niet aannemelijk. Op grond hiervan is de officier van justitie van mening dat er gesproken kan worden van voorbedachte rade. Ook voor wat betreft feit 2 heeft hij aangevoerd dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Zo heeft verdachte rationele handelingen verricht. Daarnaast werd deze aanvalshandeling van verdachte ingezet nadat hij tenminste minuten lang had kunnen nadenken over zijn eerdere aanval en de verwondingen die hij hierbij had veroorzaakt. Verdachte heeft ook steeds zijn aanval kunnen afbreken. Hij heeft zijn handelingen echter niet gestaakt maar heeft opnieuw getracht zijn voornemen te voltooien. De uiterlijke verschijningsvorm van dit voornemen is zozeer gericht op het beoogde gevolg te weten de dood van het slachtoffer, dat de wil van verdachte als hierop gericht dient te worden beschouwd. De verklaringen van verdachte omtrent zijn bezorgdheid en de hulp die hij zijn echtgenote wilde bieden, acht de officier van justitie, gelet op het voorgaande, dan ook ongeloofwaardig. De officier van justitie verwijst tevens naar de rapporten van de deskundigen waarin niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid wordt geconcludeerd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot moord c.q. doodslag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet de intentie had tot het doden van zijn echtgenote. Zo had verdachte als hij had gewild zijn echtgenote met één slag met de betreffende hamer kunnen doden. Voorts valt uit de aangifte af te leiden dat aangeefster verdachte zag staan met in zijn ene hand de hamer en in zijn andere hand de gsm van aangeefster. Hij liet haar een sms-bericht lezen dat hij zojuist gelezen had. Het lezen van deze sms is voor verdachte de trigger geweest voor het in een zodanige psychische toestand raken dat hij niet meer rationeel kon handelen. Ook heeft aangeefster verklaard dat zij dacht dat verdachte zeer boos was maar dat zij dit niet goed kon omschrijven. Dat hij niet rationeel handelde is eveneens af te leiden uit de aangifte. Aangeefster heeft verklaard dat op het moment dat zij iets zei in de trant van dat verdachte moest stoppen, hij dat ook deed. Vervolgens heeft hij op haar verzoek 112 gebeld en zij heeft verklaard dat hij op dat moment weer bij zinnen leek te komen. Ook heeft verdachte geholpen haar wonden te verzorgen. Deze handelingen getuigen niet van een houding van verdachte die zijn echtgenote wil doden, aldus de raadsman.
Ook voor wat betreft het tweede feit kan niet gesproken worden van de intentie tot doden van zijn echtgenote. De opgelopen verwondingen zijn eigenaardig en kunnen alleen ontstaan zijn in een schermutseling. Aangeefster heeft zelf verklaard dat verdachte met een paraplu naar haar sloeg en zij heeft het niet gehad over steken. Tevens heeft de buurvrouw verklaard dat zij verdachte op zijn rug zag met aangeefster boven op hem. Als hij zijn echtgenote daadwerkelijk had willen doden, dan was hij zowel bij het eerste moment als het tweede moment niet gestopt. Bovendien is het de vraag waarom hij dan bij de tweede poging niet een ander middel heeft gekozen om haar te lijf te gaan, bijvoorbeeld de eerder gebruikte vuisthamer. Tot slot heeft de raadsman verwezen naar de rapportage van de psychiater en op grond daarvan geconcludeerd dat verdachte tijdelijk ontoerekeningsvatbaar was wegens een dissociatieve stoornis, hetgeen past bij zowel zijn eigen verklaring als bij de verklaring van aangeefster.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangeefster heeft hierover verklaard dat zij lag te slapen en opeens iets voelde wat ze niet goed kan omschrijven. Plots voelde ze dat ze door verdachte in een wurggreep werd gepakt. Aangeefster heeft zich hiertegen verzet en kon zich bevrijden. Hierna pakte verdachte haar echter van achteren beet met zijn beide handen om haar hals en probeerde haar op deze manier te wurgen. Al worstelend kwam aangeefster op de grond terecht. Op dat moment voelde ze dat haar hoofd bloedde. Verdachte kwam vervolgens voor haar staan met in zijn ene hand de gsm van aangeefster en in de andere hand een hamer. Verdachte liet haar een sms-bericht zien. Aangeefster voelde dat het niet goed met haar ging en vroeg aan verdachte een ambulance te bellen, wat hij vervolgens ook direct heeft gedaan. Volgens aangeefster leek verdachte zeer boos, maar zij kon het niet goed omschrijven. Verdachte wilde haar zelf naar het ziekenhuis brengen. Aangeefster wilde dit niet, maar heeft dit niet tegen verdachte gezegd.
Over de vuisthamer verklaart zij dat zij deze hamer, nadat zij hem gebruikt had, had opgeruimd in de kelder waar al het gereedschap normaal gesproken ligt. Ze weet niet of verdachte de hamer in de afgelopen week nog heeft gebruikt. Omtrent de aanleiding heeft zij verklaard dat ze met haar man de laatste weken met regelmaat heeft gesproken over een collega van haar waarvoor ze de laatste tijd gevoelens had gekregen.
Verdachte heeft over de feitelijke gang van zaken en de directe aanleiding daartoe verklaard dat zijn echtgenote contact had met een andere man. Zij had hem er echter van verzekerd dat er niets aan de hand was. Op 14 juni 2009 had hij smsjes gelezen op de mobiele telefoon van zijn echtgenote die zij van die andere man had ontvangen. Dit deed hem veel zeer. Verdachte vermoedt dat in de bewuste nacht mogelijk bij hem de stoppen zijn doorgeslagen op het moment dat hij, nadat hij naar het toilet was geweest, bij hun zoontje [naam zoon] ging kijken. Eerder die dag had hij al een slip van echtgenote gevonden met spermasporen die niet van hem afkomstig waren. Verdachte kan zich van het slaan met de hamer niets herinneren. Ook kan hij zich niet herinneren dat hij zijn echtgenote bij haar keel heeft gepakt of getracht heeft haar te wurgen. Wat hij zich wel kan herinneren is dat hij schrok toen hij zijn echtgenote hoorde zeggen dat hij moest stoppen. Waar hij de hamer vandaan heeft gehaald kan hij zich ook niet meer voor de geest halen. Hij vermoedt dat de hamer wegens het klussen in het huis op de overloop heeft gelegen.
Uit de letselbeschrijving is onder meer gebleken dat aangeefster een schedelbasisfractuur en een hersenschudding heeft opgelopen. Er is sprake van een botbreuk met indeuking van het schedeldak aan de rechterzijde van het voorhoofd ten gevolge van een klap met een hamer. Tevens heeft aangeefster schaaf en snijwonden aan het gezicht, hals en rug opgelopen.
Medewerkers van het Team Forensische Opsporing hebben een onderzoek verricht in de slaapkamer waar het geweldsdelict heeft plaatsgevonden. Hier uit is naar voren gekomen dat er een ruime hoeveelheid bloed op het linkerhoofdkussen is aangetroffen. Ook zijn er vegen bloed op het matras en het dekbed en gedruppeld c.q. geveegd bloed op de vloer nabij de linkerzijde van het bed aangetroffen. Voorts waren er bloedspatten aan het hoofdeinde van het bed en aan het nachtkastje aan de linkerzijde waar te nemen. Deze bloedsporen waren passend bij het op het hoofdkussen gewond raken van het slachtoffer en het weggaan richting de overloop van de woning. Onder de rechterzijde van het bed nabij het rechter nachtkastje lag een vuisthamer op een rode handdoek. Aan die vuisthamer zaten bloedsporen en haren aan de hamerkop. Het betrof een hamer van ongeveer 1670 gram. In dit onderzoek wordt de conclusie getrokken dat de vrouw in het bed op de slaapkamer aan het hoofd gewond is geraakt door meerdere slagen met de aangetroffen vuisthamer.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn echtgenote terwijl zij lag te slapen met een vuisthamer meerdere malen op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen nu deze ondersteund wordt door de resultaten van het technisch onderzoek en de letselbeschrijving. Zij acht op grond van de aangifte en de letselbeschrijving tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn echtgenote in een wurggreep heeft genomen en met beide handen bij de keel heeft gepakt. De vraag die gesteld moet worden is hoe dit handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige situatie niet gesproken kan worden van voorbedachte raad. Zij acht het aannemelijk dat verdachte door de oplopende spanningen in zijn relatie vanwege het feit dat zijn echtgenote gevoelens had gekregen voor een andere man, op het moment dat hij ’s nachts langs zijn zoontje is gelopen in een plotselinge gemoedsopwelling terecht is gekomen en daarmee in die gemoedsopwelling gehandeld heeft. Ondanks de tijd die wellicht is verlopen, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de gemoedstoestand van verdachte niet gesproken worden van kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat met het handelen van verdachte de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is. Het opzet daartoe ligt reeds besloten in de handelingen die verdachte heeft uitgevoerd bestaande uit het meerdere malen slaan met een vuisthamer op het hoofd van zijn echtgenote, het haar in een wurggreep nemen en het haar met beide handen bij de keel pakken. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte daarmee beoogde zijn echtgenote doden. Immers een enkele slag met een dergelijke vuisthamer op het hoofd kan al voldoende zijn om de dood van een persoon in te laten treden. De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 2
Aangeefster heeft hierover verklaard dat zij, nadat 112 was gebeld naar aanleiding van het slaan met de vuisthamer op haar hoofd, naar beneden is gegaan en dat haar hoofd veel pijn deed. Verdachte was op dat moment nog boven. Vervolgens is zij naar buiten gegaan en naar de woning van de buren gelopen. Aldaar heeft zij gegild en constant op de bel gedrukt. Ze merkte dat verdachte achter haar aan was gekomen en aan haar trok. Hierdoor trok hij haar nachthemd van haar lijf. Aangeefster hoorde verdachte tegen haar zeggen: “rustig maar het is zo voorbij”. Verdachte probeerde haar mee te nemen naar de auto. Verdachte heeft haar vervolgens losgelaten toen opgemerkt werd dat de honden buiten liepen. Hij is terug gelopen en heeft de honden naar binnen gebracht. Plots zag ze verdachte weer aankomen met een paraplu. Vervolgens begon hij met beide handen met de paraplu op haar in te slaan. Aangeefster heeft zich afgeweerd en kon de paraplu pakken waardoor deze afbrak. Verdachte had toen nog het handvat en een gedeelte van de paraplu in zijn hand. Dit stuk was ongeveer 25 a 30 cm lang. Volgens aangeefster probeerde verdachte haar hiermee te steken waarbij hij haar raakte in haar hals, meerdere plekken op haar linkerbovenarm, op haar rug en tussen haar schouderbladen. Ze kan zich goed herinneren dat verdachte haar bij haar schouder beetpakte en met de andere hand met het gedeelte van de paraplu in zijn hand probeerde in haar buik te steken. Ze kon het steekwapen echter van hem afnemen.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij achter zijn echtgenote was aangelopen omdat hij wilde weten of het goed met haar ging en voor haar wilde zorgen. Hij weet nog dat hij terug is gegaan om de honden naar binnen te brengen omdat deze buiten liepen. Daarna is hij weer terug naar buiten gegaan. Verdachte kan zich niets herinneren over een paraplu.
Getuige [getuige] , de buurvrouw van aangeefster en verdachte, heeft hierover verklaard dat zij lag te slapen en wakker werd van de bel. Tevens hoorde zij een hoop gegil en hulpgeroep. De buurvrouw is vervolgens opgestaan en heeft door het zijraampje naar buiten gekeken. Ze hoorde de stemmen van aangeefster en verdachte. Ze hoorde aangeefster gillen en verdachte heel rustig praten. Het bleef maar aan de gang waarop zij naar beneden is gegaan en daar door het raam is gaan kijken. Ze zag verdachte op zijn rug en er werd geworsteld maar ze hoorde aangeefster met een beetje lallende stem zeggen: “[verdachte] niet doen”. Toen hoorde ze verdachte zeggen: “[slachtoffer] wees nou rustig, lig maar stil want het is zo gebeurd”. Hij zei dat heel rustig. Toen zag ze aangeefster overeind komen en zag dat ze bijna naakt was. Tevens zag ze dat haar ogen waren dichtgeslagen en dat haar gezicht helemaal onder het bloed zat. Vervolgens heeft de buurvrouw de telefoon gepakt en 112 gebeld. Aangeefster had vervolgens het hek open gekregen en liep naar de achterdeur. De buurvrouw heeft haar vervolgens binnengelaten. De getuige heeft niets waargenomen omtrent een paraplu.
Uit het technisch onderzoek is naar voren gekomen dat de afstand van de voordeur van [adres1] (woning verdachte en aangeefster) naar [adres2], 65 meter betrof. In de keuken van [adres2] (woning buren) lag een handvat van een paraplu op het aanrecht. Dit handvat had een lengte van ongeveer 25 cm. Het scherpe gedeelte had een diameter van ongeveer 8 mm. Het handvat vertoonde bloedsporen. Op straat nabij het tuinhek zijn er twee delen van een paraplu aangetroffen.
Uit de letselbeschrijving en de foto’s is gebleken dat aangeefster onder andere twee ronde wondjes aan de achterzijde van haar hals heeft die passen bij het steken met een rond voorwerp.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het afgebroken deel van de paraplu meerdere malen op zijn echtgenote heeft ingestoken. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte te kwalificeren is als een poging tot moord en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank ziet ook voor dit feit geen enkele aanleiding om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Deze aangifte wordt wederom ondersteund door de aangetroffen sporen, de letselbeschrijving alsook door de getuigenverklaring van de buurvrouw. Verder overweegt zij dat op grond van het eerder overwogene onder feit 1 is vast komen te staan dat verdachte aldaar gehandeld heeft in een gemoedsopwelling. Zowel uit de aangifte als uit de verklaring van verdachte is gebleken dat verdachte nadat aangeefster aangaf dat hij moest stoppen, weer bij zinnen is gekomen. In het dossier bevindt zich geen enkel aanknopingspunt voor het wederom doen intreden van een gemoedsopwelling als gevolg waarvan hij de handelingen onder feit 2 zou hebben gepleegd.
Ook is uit de eigen verklaring van verdachte af te leiden dat hij op het punt dat hij weer bij zinnen is gekomen, heeft beseft wat hij zijn echtgenote had aangedaan. Verdachte heeft hierop rationele handelingen verricht die hij zich ook weet te herinneren, zoals het gegeven dat hij het alarmnummer heeft gebeld. Ook weet hij zich te herinneren dat hij, nadat hij buiten eerst achter zijn echtgenote was aangelopen, terug is gegaan naar de woning om de honden die buiten liepen naar binnen te brengen. Vervolgens is hij met een paraplu teruggegaan naar de woning van de buren waar zijn echtgenote zich bevond. Uitgaande van het hiervoor overwogene merkt de rechtbank tevens op dat verdachte over een afstand van 65 meter ruim de tijd heeft gehad om zich hierover te beraden. Ondanks het letsel dat hij reeds bij zijn echtgenote had veroorzaakt en waarvan hij tevens het besef had, is hij achter haar aan gegaan met een paraplu. Bij haar aangekomen heeft hij vervolgens met beide handen met de paraplu op haar ingeslagen en nadat deze paraplu was afgebroken zelfs op haar ingestoken met het scherpe gedeelte. Gelet op de plaats waar de steekwondjes zijn aangetroffen, te weten aan de achterzijde van de hals van aangeefster, kunnen deze wondjes niet zomaar tijdens een schermutseling zijn ontstaan. De rechtbank kan op grond hiervan het handelen van verdachte op geen enkele andere wijze interpreteren dan dat hij het doel had om zijn voornemen om haar te doden af te ronden. Weliswaar lijkt een paraplu op het eerste gezicht geen geschikt middel om iemand te doden, doch gelet op het feit dat aangeefster reeds ernstig letsel had opgelopen en verdachte desondanks de aanval opnieuw ingezet had, was er niet veel meer nodig geweest om zijn voornemen tot een slagen te brengen. Bovendien heeft verdachte de afgebroken paraplu gebruikt om mee te steken, hetgeen zeker een deugdelijk middel is om dodelijke verwondingen toe te brengen.
De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan de onder 2 ten laste gelegde poging tot moord.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het
leven te beroven, met dat opzet, [slachtoffer] met een (vuist)hamer
meermalen, op/tegen het hoofd heeft geslagen en de keel
heeft dichtgeknepen en in een wurggreep heeft genomen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 15 juni 2009, te Hengstdijk, in de gemeente Hulst, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes echtgenote) van het
leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, met een scherp en/of puntig (afgebroken)
deel van een paraplu, (meermalen) in/bij de hals/nek en in een (boven)arm en in de rug (ter
hoogte van en tussen en bij de schouderbladen) heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten heeft drs. G. Ameling, psycholoog, een onderzoek verricht. De deskundige heeft op 15 september 2009/6 november 2009 over haar bevindingen gerapporteerd.
In dit rapport komt naar voren dat verdachte valt te omschrijven als een introverte, bedachtzame en rigide man met een onvoldoende mature sociaal-emotionele ontwikkeling. Verdachte heeft moeite met het flexibel en adequaat omgaan met ingrijpende en stressvolle gebeurtenissen of veranderingen. Hij valt daarbij terug op dwangmatige routinehandelingen om de controle te houden, waarbij hij de emoties van zichzelf en anderen loochent. Hij schiet te kort in adequaat handelen en kritisch en assertief opkomen voor eigen belangen en gevoelens en inspelen op die van anderen. Verdachte heeft moeite zijn boosheid te herkennen en te uiten. Verder is er volgens de psycholoog bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische, afhankelijke en wat theatrale stijlkenmerken. Deze persoonlijkheidseigenschappen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Over de amnesie waar verdachte over spreekt merkt de psycholoog op dat opvalt dat dit vooral bezwarende feiten betreft, terwijl hij zich wel allerlei andere fragmenten herinnert van die avond. Er lijkt eerder sprake van een forse verdringing van die feiten die voor hem te pijnlijk zijn om onder ogen te zien. Omtrent de toerekeningsvatbaarheid heeft de psycholoog dan ook laten weten dat zij verdachte ten aanzien van het eerste feit licht verminderd toerekeningsvatbaar acht. De stress was hoog opgelopen bij een man die zijn opgebouwde leven uiteen zag vallen, zijn vrouw en kind niet wilde laten gaan en onvoldoende kon opkomen voor zichzelf. Voor wat betreft het tweede feit vindt zij de mate van toerekeningsvatbaarheid lastiger te bepalen aangezien verdachte consequent volhoudt zich niets van het feit te herinneren. Ze merkt op dat al zou er sprake zijn van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, dan nog van iemand met een dergelijke intelligentie mag worden verwacht dat hij beseft wat de gevolgen van zijn gedrag zijn.
Tevens heeft dr. Eland, psychiater, omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten een onderzoek verricht. De deskundige heeft op
1 maart 2010 over zijn bevindingen gerapporteerd.
In dit rapport komt naar voren dat verdachte lijdende is aan persoonlijkheidsproblematiek met vermijdende, afhankelijke en obsessief-compulsieve trekken. In omstandigheden die van emotioneel belastende aard zijn, kan het komen tot dissociatieve verschijnselen. Gelet op het geheugen met betrekking tot de details van het gebeuren is het volgens de psychiater echter niet mogelijk hier absolute zekerheid over te geven. Deze omstandigheden waren volgens de psychiater ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig bij verdachte in die zin dat de genoemde stoornis de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte op zodanige wijze heeft beïnvloed, dat deze mede daaruit verklaard kunnen worden. Volgens de psychiater is er bij verdachte sprake van een ernstige verdringing van gevoelens en daarbij een beperkt vermogen om op adequate wijze om te gaan met emotioneel belastende omstandigheden. Hierdoor kan het komen tot gedragingen in een veranderde bewustzijnstoestand. Hiervan was bij verdachte zeker sprake en in verband daarmee adviseert de psychiater om uit te gaan van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Gelet op het feit dat de deskundigen niet geheel overeenkomen in hun oordeel omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, trekt de rechtbank op grond van wat zij hebben geschreven in hun rapport de conclusie dat verdachte het strafbare feit onder 1 verminderd kan worden toegerekend. Voor wat betreft feit 2 is de rechtbank van oordeel dat gelet op de persoonlijkheidsstoornis maar ook op hetgeen de psycholoog hierover heeft opgemerkt, dit feit aan verdachte licht verminderd kan worden toegerekend.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat enkel een dergelijke straf recht doet aan de ernst van het feit en de inbreuk die verdachte heeft gemaakt op het rechtsgevoel. Volgens hem staat de beveiliging van de maatschappij en het slachtoffer voorop, waardoor een voorwaardelijk gedeelte niet aan de orde komt.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte mr. Vermassen heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraken betoogd de strafeis fors te matigen en slechts een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met daaraan gekoppeld de verplichting zich te laten behandelen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het opleggen van een gevangenisstraf aan verdachte niets toevoegt nu hij reeds inzicht heeft gekregen in wat zich heeft afgespeeld. Met het opleggen van een gevangenisstraf zou verdachte ook alles kwijt raken. Bovendien is volgens de raadsman het recidiverisico in dergelijke zaken altijd laag vanwege het feit dat dit soort mensen iets geleerd hebben van hun gedrag.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en vervolgens kort hierop aan een poging tot moord van zijn echtgenote. Op de avond van 14 juni 2009 zijn verdachte en zijn echtgenote naar bed gegaan. Verdachte moest later die nacht naar het toilet en is via de kamer van hun zoontje terug naar de slaapkamer gegaan. Kennelijk heeft verdachte zich op dat moment gerealiseerd dat hij zijn gezin kwijt zou kunnen raken, nu zijn echtgenote gevoelens voor een ander had. Hierop heeft hij een vuisthamer gepakt en heeft daarmee zijn echtgenote toen zij sliep meerdere malen op haar hoofd geslagen. Vervolgens heeft hij haar ook bij haar keel gepakt en getracht te wurgen. Zijn echtgenote is hierop naar de buren gevlucht en verdachte is achter haar aangekomen met een paraplu. Met deze paraplu heeft hij haar geslagen als gevolg waarvan de paraplu in stukken brak. Met het afgebroken gedeelte heeft hij zijn echtgenote vervolgens meerdere malen gestoken, onder andere achter in haar nek. Met dit handelen heeft verdachte een levensbedreigende inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft dit alles plaatsgevonden in haar eigen huis en bed, de plaats bij uitstek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Poging tot doodslag c.q. moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en rechtvaardigt dan ook een forse bestraffing.
De rechtbank zal bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2009 niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor strafbare feiten.
Uit het onder 5 genoemde rapport van de psycholoog komt verder nog naar voren zij de kans op recidive niet uitsluit. Zij merkt hierover op dat hoewel de gegeven situatie vrij specifiek was en met grote gevolgen, een introverte man die spanning zo opkropt, signalen negeert tot ze onontkoombaar zijn en dan explodeert en schijnbaar in zijn agressie volhard kan recidiveren in een geweldsdelict. Om de kans op recidive verder te verkleinen en een gunstige ontwikkeling van verdachte te ondersteunen wordt in elk geval uit gedragsoogpunt een (ambulante) forensische behandeling bestaande uit een psychotherapeutische behandeling geïndiceerd.
Ook uit het onder 5 genoemde rapport van de psychiater komt naar voren dat de kans op herhaling van het ten laste gelegde bij het voortbestaan van de aangetroffen problematiek zeker aanwezig is. Behandeling gericht op zijn problematiek kan de kans op herhaling aanzienlijk verminderen. Hierbij wordt door de psychiater gedacht aan een psychotherapie op psychodynamische basis. Verdachte kan hierdoor op grond van verkregen inzichten leren om op meer adequate wijze met emotioneel belastende omstandigheden om te gaan.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van twee maal een poging tot moord. Nu de rechtbank slechts bewezen acht één poging tot doodslag en één poging tot moord, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar noodzakelijk is. Deze straf is mede hierdoor ingegeven door het feit dat de rechtbank het van belang acht dat verdachte de door de deskundigen voorgestelde behandeling zal ondergaan. De rechtbank zal dan ook een deel van deze gevangenisstraf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen teneinde reclasseringstoezicht mogelijk te maken. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft zij rekening gehouden met de geldende richtlijnen. Hoewel de rechtbank doordrongen is van de persoonlijke belangen van verdachte die bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het gedrang komen, ziet zij geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank merkt daarbij op dat het op het eerste gezicht lijkt dat het opleggen van een dergelijke gevangenisstraf in strijd is met het gegeven dat de voorlopige hechtenis van de verdachte op 5 augustus 2009 door het Hof is geschorst. Bij nadere beschouwing is dat niet zo. De grond voor de voorlopige hechtenis van de verdachte was het recidivegevaar. Dat recidivegevaar kon echter voldoende worden beteugeld met diverse voorwaarden. De voorlopige hechtenis van de verdachte is niet bedoeld als een voorschot op de straftoemeting en vormt daarvoor ook geen indicatie. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis mocht de verdachte niet het vertrouwen ontlenen dat hem geen gevangenisstraf meer zou worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het feit, acht de rechtbank het van belang dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet wordt opgeheven opdat thans de aan de schorsing verbonden voorwaarden in stand blijven.
7 De benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de procedure. Zij stelt als gevolg van het handelen van verdachte de volgende schade te hebben geleden dan wel te lijden:
Ziektekosten € 106,44;
Kosten kennel honden € 812,00;
Kosten fysiotherapie € 283,60;
Kosten medische informatie € 55,18;
Immateriële schade € 15.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand bij de benadeelde partij en vat daarom de gevorderde bedragen op als voorschot op de uiteindelijk te lijden schade. Hiervan uitgaande heeft hij gevorderd een bedrag van € 400,- toe te wijzen voor materiële schade. Een bedrag van € 5.000,- kan volgens hem worden toegewezen in de vorm van immateriële schade. Tevens vordert de officier van justitie daarbij de oplegging van de schademaatregel.
Ziektekosten € 106,44
De benadeelde partij stelt dat zij medische zorg nodig heeft gehad doch dat niet alle zorg is vergoed. Zij legt over een nota van CZ ad € 106,44 inzake behandelkosten.
De raadsman van verdachte voert aan dat dit de incassering van het eigen risico betreft, dat de benadeelde partij voor 15 juni 2009 reeds een substantieel deel van dit eigen risico gebruikt had en het nog maar de vraag is of zij zonder het gebeurde haar eigen risico verder had benut. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank overweegt dat door toedoen van verdachte het eigen risico in elk geval wel voor het gevorderde bedrag is benut, zodat de vordering op dit punt voor een bedrag ad
€ 106,44 zal worden toegewezen.
Kosten kennel honden € 812,00
De benadeelde partij stelt dat zij haar honden veertien dagen na het gebeurde heeft moeten onderbrengen in een kennel. Zij legt over een briefje van [eigenaar kennel].
De raadsman van verdachte betwist dat de honden daadwerkelijk in een kennel hebben verbleven. Bovendien spreekt de benadeelde partij ten onrechte over “haar” honden. Zij zijn in ieder geval minstens gezamenlijk eigendom, zodat de kosten evenredig worden verdeeld.
De rechtbank overweegt dat uit het briefje van [eigenaar kennel] valt af te leiden dat in elk geval één van de honden naar de kennel is gebracht en dat dit een bedrag van € 14,00 per dag kostte. Uitgaande van de door de benadeelde partij gestelde periode van veertien dagen levert dat een schadepost op van € 196,00. De rechtbank verwerpt het verweer dat de kosten evenredig worden verdeeld omdat de honden gezamenlijk eigendom zouden zijn. Niet valt in te zien dat ook maar een deel van de kosten van verblijf als gevolg van het handelen van verdachte voor rekening van de benadeelde partij zouden moeten blijven. De vordering zal voor een bedrag ad € 196,00 worden toegewezen.
Kosten fysiotherapie € 283,60 en kosten medische informatie € 55,18
De benadeelde partij stelt dat zij tot 11 september 2009 € 391,80 aan kosten heeft gemaakt, dat het redelijk is te veronderstellen dat zij de drie maanden daarna nog eens € 391,00 aan therapie kwijt zal zijn. Door de zorgverzekeraar wordt € 500,00 per jaar vergoed, zodat
€ 283,60 voor haar eigen rekening zal komen. Zij legt over een brief van de behandelend fysiotherapeut. Deze heeft voor het opstellen daarvan € 55,18 in rekening gebracht.
De raadsman van verdachte voert aan dat het bedrag niet is onderbouwd of aangetoond.
De rechtbank overweegt dat het gevorderde bedrag door de brief van de behandelend fysiotherapeut voldoende is onderbouwd nu niet wordt betwist dat het redelijk is dat de benadeelde partij na 11 september 2009 nog eens drie maanden fysiotherapie nodig heeft. De rechtbank zal de vordering op dit punt voor een bedrag ad € 283,60 toewijzen.
Nu de kosten voor het opstellen van de medische informatie zijn gemaakt ter verkrijging van de schadevergoeding, en deze schadevergoeding ook wordt toegewezen, zal de vordering ad
€ 55,18 eveneens worden toegewezen.
Immateriële schade € 15.000,00
De benadeelde partij stelt dat zij als gevolg van het handelen van verdachte van 15 juni 2009 tot en met 19 juni 2009 in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Zij heeft te kampen gehad met een brilhematoom, een schedelfractuur (indeukingsfractuur frontaal rechts) en diverse bloeduitstortingen op het hoofd en onderhuids. Voorts zijn over het lichaam verspreid diverse schaaf- en snijwonden geconstateerd. De indeuking kan voor ernstige complicaties zorgen, dit wordt nog nader onderzocht. Verder heeft zij te kampen met pijn aan de nek- en schouderlijn tijdens slapen en bij langdurig aanmeten van dezelfde houding, en met dagelijkse spanningshoofdpijn. De blijvende schade zijn de littekens. Deze betekenen niet alleen een verminking van het gelaat maar een aantal littekens levert daarnaast nog steeds fysieke klachten op. Ten slotte krijgt zij steeds meer last van flashbacks. Angst voor verdachte en een onveilig gevoel zijn constant aanwezig. Voorts is het korte termijn geheugen verminderd en kampt zij met vermoeidheid door slecht slapen en nachtmerries.
Ter onderbouwing van de vordering zijn overgelegd stukken van het ziekenhuis, de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en foto’s.
De raadsman van verdachte voert -kort samengevat- het volgende verweer:
1e Voorwaarde voor toekenning is dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld aan de orde is. Uit de stukken blijkt niet dat dit het geval is.
2e De dader dient het oogmerk te hebben gehad de immateriële schade toe te brengen. In casu staat de psychische gesteldheid van de verdachte aan de weg aan de opzet immateriële schade toe te brengen.
3e Het letsel valt gelukkig mee en is beperkt gebleven tot enkele schaafwonden en blauwe plekken. Er is geen blijvend letsel.
De rechtbank passeert het eerste verweer. Het door de raadsman aangevoerde criterium ziet op shockschade van derden, niet op schade van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt het tweede verweer. Verdachte wordt ten tijde van het plegen van de feiten weliswaar geacht verminderd toerekeningsvatbaar te zijn geweest maar niet geheel ontoerekeningsvatbaar. Hem wordt geen voorwaardelijk opzet maar opzet verweten. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de benadeelde partij dodelijk te verwonden. Dit is een onrechtmatige daad, en ook de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende immateriële schade dient door verdachte te worden vergoed.
De vraag is in hoeverre deze immateriële schade eenvoudig is vast te stellen.
Aan de hand van de zich in het dossier bevindende stukken is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij vier dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, zij ten tijde van het gebeurde en in de dagen en weken daarna veel angst en pijn heeft ondervonden, en een aantal blijvende littekens aan het gebeurde heeft overgehouden, onder andere in het gelaat. De rechtbank zal daarvoor in redelijkheid een bedrag ad € 5.000,00 als schadevergoeding toekennen.
Op grond van de stukken constateert de rechtbank dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand in elk geval voorzover het betreft de indeuking van de schedel, de nek- en schouderklachten en de psychische gevolgen die de benadeelde partij van het gebeurde ondervindt. De daaruit voortvloeiende schade is niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 641,22 en de immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Voorts zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, nu die daarbij rechtshulp van een advocaat heeft gehad te begroten op € 300,00.
8 Het beslag
8.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.
8.2 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot de voorwerpen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 45, 56, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van impliciet primair onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair onder 1 en het primair impliciet primair onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot doodslag;
feit 2: Poging tot moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het ondergaan van een behandeling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1 vuisthamer met houten steel in twee kleuren, 1 washand kleur bruin, 1 handvat en scherp afgebroken onderdeel van paraplu;
- gelast de teruggave aan rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1 Schiesser Class nachtshirt en broek, 1 Gant Navigator jack, 1 paar bruin lederen slippers, 1 GSM, kleur zwart Apple Iphone;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres] van € 5.641,22 waarvan € 641,22 ter zake van materiële schade en € 5.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 300,-;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van de Poll, voorzitter, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. De Roos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2010.