4.4.4. Er zijn voorts door de politie en in het voorlopig getuigenverhoor enkele personen gehoord, die toen de aanrijding plaatsvond in de buurt waren:
a) [getuige 1] (vriendin van de hierna te noemen [getuige 2]) heeft verklaard:
- tegenover de politie, op 11 oktober 2006 (direct na het ongeval):
“Ik reed samen met mijn vriend in de auto over de President Rooseveltlaan (…) in de richting van de Sandberglaan. Ter hoogte van de kruising met de Noordweg hoorde mijn vriend wat rammelen aan de auto. We stopten bij de bushalte (…). Ik bleef in de auto zitten. Mijn vriend was uitgestapt. Toen mijn vriend buiten stond, hoorde ik een klap. Ik keek achterom (…) en zag een brommer met een bestuurder op de grond liggen. (…) Verder zag ik een taxibus staan. (…) Ik heb geen auto’s voor de taxibus zien verder rijden nadat de aanrijding gebeur(d) was. De aanrijding zelf heb ik niet zien gebeuren.”
- schriftelijk, ten behoeve van DAS rechtsbijstand, op 11 januari 2007:
“Ik heb het ongeluk niet zien gebeuren. (…) Naar mijn mening heeft de bus zonder reden geremd ( hij zei dat hij voor een andere auto moest remmen, maar ik heb geen andere auto gezien). (Op de vraag naar de mogelijke oorzaak van de aanrijding, rb:) Te weinig afstand tussen de bus en de scooter. En het plotseling (naar mijn mening onnodig) remmen van de conexxiobus. (…) De connexxionbus heeft naar mijn mening zonder verkeersnoodzaak geremd. Ik heb in mijn herinnering geen andere auto’s gezien. Ik ben wel meteen uit de auto gegaan toen het gebeurde en toen was er geen andere auto meer te zien. (…) Ik denk dat de connexxionbus bestuurder expres heeft geremd (in verband met weinig afstand houden.)”
- in het voorlopig getuigenverhoor, aan de zijde van Achmea gehoord op 15 oktober 2007:
“Ik blijf bij de verklaring die ik op 11 oktober 2006 tegenover de politie heb afgelegd (…). In aanvulling daarop verklaar ik dat ik voorafgaand aan de knal eerst nog piepende banden heb gehoord. Het was het geluid van een remmend voertuig. (…) ik kan niet zeggen of dit remmende geluid van de brommer of van het taxibusje kwam. (…) Ik heb tegenover de politie verklaard dat ik voor de taxibus geen auto’s heb zien rijden omdat het mij naar aanleiding van de verklaring van de bestuurder van de taxibus was gevraagd. Ik heb toen teruggedacht en kon mij niet herinneren dat voor de taxibus auto’s heb zien rijden. Nadat ik de knal had gehoord heb ik eerst achterom gekeken vanuit de auto. Daarna ben ik uitgestapt.”
b) [getuige 2] (vriend van de hiervoor genoemde [getuige 1]) heeft verklaard:
- tegenover de politie, op 11 oktober 2006 (direct na het ongeval):
“(…) ik (had) mijn auto stilgezet bij de bushalte (…) op de President Rooseveltlaan (…) gelegen juist na de kruising met de Noordweg, gezien vanuit de richting Gen. Hakewill Smithlaan. Ik had onder mijn auto gekeken en stond net weer naast mijn auto toen ik, toevallig, in de richting van de Noordweg reed. Ik zag toen nog net hoe een bromfietser tegen de achterzijde van een Connexionbusje botste. Ik zag dat op het moment dat de bromfietser er tegenaan botste het busje nagenoeg stilstond en de bromfietser er vol achterop reed. (…) (H)et ongeluk gebeurde op een afstand van ongeveer 15 a 20 m van mij vandaan. Ik heb voorafgaand aan de botsing geen remgeluiden of piepende banden gehoord. Ook kan ik mij niet herinneren dat ik het busje (o)f de bromfietser heb zien remmen. (…) Ik schat de snelheid van de bromfiets toch wel behoorlijk hard, op zo’n 50 km/u. Ik heb er niet op gelet of er vóór het busje nog andere auto’s reden. Ik heb daar in het geheel niet op gelet.”
- schriftelijk, ten behoeve van DAS rechtsbijstand, op 10 januari 2007:
“(ik heb waargenomen) alleen het moment dat de brommer daadwerkelijk op de bus knalde maar denk dat ze ongeveer 60km/u reden en dat de brommer onvoldoende afstand hield. (Op een vraag naar de mogelijke oorzaak van de aanrijding, rb:) te hard rijden van de brommer, te weinig afstand houden van de brommer, plots remmen van de bestelbus (…) ik heb in ieder geval geen andere auto’s in de buurt gezien maar ik heb er dan ook niet op gelet.”
- in het voorlopig getuigenverhoor, aan de zijde van Achmea gehoord op 15 oktober 2007:
“(…) ik (heb) de auto bij de bushalte op de President Rooseveltlaan stilgezet en ben naar mijn uitlaat gaan kijken. Net toen ik weer in wilde stappen keek ik om. (…) Op het moment dat ik omkeek zag ik precies het ongeval gebeuren. Ik hoorde en zag dat zowel de taxibus als de brommer vol in de remmen gingen en dat de brommer achter op de taxibus knalde. (…) Ik hoorde dat er flink geremd werd aan de piepende banden. (…) Ik heb niet gezien of er voor de taxibus andere auto’s reden, maar ik heb er ook niet op gelet. (…) Het klopt dat het busje bijna stilstond op het moment dat ik keek. De brommer reed er tegenaan omdat hij niet op tijd kon remmen. (…) Ik weet niet waarom in het proces-verbaal van de politie staat dat ik geen piepende remmen heb gehoord. Ik heb die wel degelijk gehoord en weet ook zeker dat ik de voertuigen heb zien remmen.”
c) [getuige 3], die zich enkele dagen na de aanrijding bij de politie heeft gemeld, heeft verklaard:
- tegenover de politie, op 18 oktober 2006:
“Ik heb de aanrijding zelf niet zien gebeuren maar kan u wel het volgende verklaren. Ik las (…) in de PZC dat de chauffeur van de taxibus had verklaard dat hij moest remmen voor verkeer dat voor hem reed. Dat klopt niet. Op 11 oktober 2006 (...) reed ik op mijn fiets op het fietspad van de President Rooseveltlaan (…) gezien vanuit de rijrichting Sandberglaan net voorbij de Noordweg. Toen ik daar reed hoorde ik een klap. (…) Ik keek om en zag een taxibus. Ik weet niet meer zeker of deze taxibus stil stond of dat deze nog reed. Ook hoorde ik het geluid van een vallende brommer. (…) Ik kan met honderd procent zekerheid zeggen dat ik geen auto heb zien rijden voor de taxibus op de President Rooseveltlaan (…).”
- in het voorlopig getuigenverhoor, aan de zijde van Achmea gehoord op 15 oktober 2007:
“Op 11 oktober 2006 reed ik (…) op het fietspad op de President Rooseveltlaan (…). Ik bevond mij net voorbij de bushalte en het zebrapad toen ik opeens een klap hoorde. (…) Na de klap keek ik vrijwel direct om en zag schuin achter mij een busje stilstaan. Ik zag op dat moment dat de weg voor mij, naast en achter mij vrij was en er dus geen verkeer reed. Ik bevond mij op dat moment hooguit 5 meter voorbij het busje en had goed zicht over de gehele zich daarvoor bevindende rijbaan. Op het moment dat ik om keek had ik een brede blik over de gehele weg en zodoende kon ik zien dat zich daar niets bevond. (…) Ik kan mij (…) geen remgeluiden herinneren van één van beide voertuigen of van beide. (…) Toen ik op het fietspad reed voordat het ongeval gebeurde, heb ik er niet op gelet of er auto’s naast mij over de rijbaan passeerden. (…) Ik bestrijd dat ik onvoldoende zicht heb gehad op het weggedeelte dat voor de taxibus lag. Ik heb juist een heel goed zicht gehad en kon de gehele weg overzien tot bijna aan de afslag naar rechts. Mijn zicht werd niet belemmerd door begroeiing. Er is wel begroeiing tussen het fietspad en de rijbaan maar waar ik stond was dat niet zo. Ik had daardoor en door het feit dat de weg naar links afbuigt juist perfect zicht.”
d) [getuige 4] heeft verklaard:
- tegenover de politie, op 4 december 2006:
“(Ik) reed (…) op mijn fiets over de Noordweg te Middelburg (…). Toen ik bij de kruising met de Pres. Rooseveltlaan kwam, zag ik dat er een ongeluk was gebeurd. (…) Het ongeluk zelf heb ik niet zien gebeuren en ook kan ik niets van de toedracht zeggen.”
- in het voorlopig getuigenverhoor, aan de zijde van [eiser 1] gehoord op 26 juni 2008:
“Ik had (het) ongeval zelf niet zien gebeuren en had ook geen geluiden daarvan gehoord of in elk geval is mij dat niet opgevallen.”