zaak/repnr.: 197949 / 10-174 blad 2
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton[Zaaknummer]
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 197949 / 10-174
beschikking van de kantonrechter d.d. 8 april 2010
de stichting
[X],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [partij X],
gemachtigde: mr. J.F. Dominicus
[Y],
wonende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [partij Y],
gemachtigde: mr. D.J.C. Hans.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 19 januari 2010,
- verweerschrift,
- mondelinge behandeling van 11 februari 2010.
de beoordeling van de zaak
1. [Partij Y], geboren [in] 1955, is voor 32 uur per week als persoonlijk begeleider in dienst bij [partij X] tegen een salaris van, laatstelijk, € 2.041,63 bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag.
2. [Partij Y] is sedert 23 maart 2009 werkzaam als persoonlijk begeleider bij [partij X], onder meer als begeleider van [cliënt Z]. Met [Z] ging het vanaf het voorjaar 2009 slechter. De familie van [Z] was vanaf ongeveer half september 2009 veel bij [Z] op de kamer aanwezig. De relatie tussen [partij Y] en de familie van [Z] was niet goed, omdat er verschil van mening was over de gewenste wijze van verzorging van [Z]. Nadat [Z] in de nacht van [datum] oktober 2009 was overleden, ontving [partij X] op 30 oktober 2009 een brief van familie van [Z] waarin werd geklaagd over de behandeling van [Z] door [partij Y]. Bij deze klacht was een cd met beeldmateriaal gevoegd.
Naar aanleiding van de klacht, het beeldmateriaal, de gesprekken met collega’s en het gesprek met [partij Y] zelf, heeft [partij X] [partij Y] – na aanvankelijk te zijn geschorst – op staande voet ontslagen. Het ontslag is bij brief van 2 november 2009 schriftelijk bevestigd, waarna bij brief van 4 november 2009 nog een nadere toelichting is verstrekt.
3. [Partij Y] heeft de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen. Tevens heeft [partij Y] bij wijze van voorlopige voorziening wedertewerkstelling gevorderd alsmede een loonvordering ingesteld. In die zaak wordt bij vonnis van heden eveneens uitspraak gedaan.
4. [Partij X] vraagt thans voorwaardelijk, voor het geval in rechte onherroepelijk wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet reeds is geëindigd, de arbeidsovereenkomst met [partij Y] te ontbinden wegens gewichtige redenen, primair op grond van een dringende reden en subsidiair op grond van verandering van omstandigheden.
De dringende reden is volgens [partij X] gelegen in het onethisch handelen van [partij Y] ten opzichte van [Z], één van de cliënten van [partij X], en de wijze waarop [partij Y] reageerde toen zij met haar gedrag werd geconfronteerd. De verandering van omstandigheden is er gekomen doordat [partij Y] zich niet blijkt te houden aan de geldende gedragscode en beroepscode. Daarnaast handelt [partij Y] volgens [partij X] in strijd met haar eigen verantwoordelijkheid als verzorgende en persoonlijk begeleider. [Partij X] stelt dat zij er, gezien de houding van [partij Y], er niet op kan vertrouwen dat door [partij Y] op een correcte wijze wordt omgegaan met aan de zorgd van [partij X] toevertrouwde personen. De kwaliteit van de zorgverlening komt hierdoor volgens [partij X] in het gedrang. Het vertrouwen in [partij Y] is volledig verdwenen, hetgeen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, aldus [partij X].
5. [Partij Y] heeft het verzoek van [partij X] bestreden en verzet zich primair tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor het geval de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden uitgesproken dient [partij X] volgens [partij Y] een ontbindingsvergoeding aan haar te betalen waarbij een correctiefactor van C=2 dient te worden gehanteerd en uitgegaan dient te worden van 22 dienstjaren.
6. De zaak is ter zitting van 11 februari 2010 behandeld. Na de mondelinge behandeling hebben partijen enige tijd de gelegenheid gehad om hun geschillen in der minne te regelen. Bij brieven van 4 maart 2010 hebben partijen meegedeeld dat partijen niet tot een minnelijk oplossing zijn gekomen. Gemachtigde van [partij Y] heeft voorts meegedeeld dat [partij Y] haar primair verweer tegen de verzochte ontbinding niet langer handhaaft maar persisteert bij haar subsidiaire verweer, ontbinding onder toekenning van een vergoeding.
7. De kantonrechter overweegt dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is wegens veranderingen in de omstandigheden, omdat zowel [partij X] als thans ook [partij Y] geen vertrouwen meer heeft in de voortzetting van het dienstverband. Uit de standpunten van partijen blijkt dat het verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
8.1. Voor wat betreft de vraag of billijkheidshalve een vergoeding dient te worden toegekend, en zo ja tot welk bedrag, is van belang of [partij X] als goed werkgever heeft gehandeld. De kantonrechter acht dat niet het geval en is van oordeel dat de tussen partijen ontstane vertrouwensbreuk volledig aan [partij X] is te wijten.
8.2. De kantonrechter constateert dat het verzoek van [partij X] volledig is gegrond op de behandeling van cliënt [Z] door [partij Y]. [Partij Y] is daarop pas aangesproken nadat de dochters van [Z] na het overlijden van [Z], bij [partij X] een klacht hebben ingediend met daarbij beeldmateriaal dat door deze dochters is opgenomen. De dochters van [Z] hebben heimelijk camera’s geïnstalleerd in de kamer van hun vader en heimelijk daarmee opnamen gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is het beeldmateriaal op onrechtmatige wijze verkregen. Weliswaar is het zo dat de Minister van Justitie in zijn nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel “Wijziging van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht” heeft opgemerkt dat deze wet heimelijk cameratoezicht door werkgevers toelaat, maar de aanwezigheid van camera’s dient op duidelijke wijze kenbaar te zijn gemaakt. Er zijn gevallen waarin de werkgever een verborgen camera kan inzetten, doch ook daarvoor geldt de voorwaarde dat de werknemers vooraf van deze mogelijkheid op duidelijke wijze in kennis zijn gesteld of dat bijvoorbeeld de Ondernemingsraad met de inzet van verborgen camera’s heeft ingestemd. Ook moet de inzet van verborgen camera’s proportioneel zijn. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. De verborgen camera’s zijn niet ingezet door de werkgever, hetgeen in dit geval ook al niet geoorloofd zou zijn, maar door een derde. Eén en ander brengt mee dat het handelen van de werkgever (door deze beelden te gebruiken) als onrechtmatig jegens [partij Y], zo niet als strafbaar feit, kan worden aangemerkt.
8.3. Die beelden mogen niet voor het bewijs worden gebruikt. Het beeldmateriaal kan naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet worden gebruikt ter staving van het standpunt van [partij X]. Wat rest ter onderbouwing van het standpunt van [partij X] zijn slechts de verklaringen van de dochters van [Z]. Naar het oordeel van de kantonrechter hadden deze verklaringen met terughoudendheid door [partij X] dienen te worden beoordeeld. Immers was – ook voor [partij X] – duidelijk dat de verhoudingen tussen deze dochters en [partij Y] reeds enige tijd was vertroebeld. [Partij Y] heeft daartoe onweersproken gesteld dat [A], dochter van [Z], reeds door [partij X] was gewaarschuwd haar gedrag ten opzichte van het personeel van het verzorgingshuis te verbeteren. De dochter van [Z] is zelfs meegedeeld dat zij een toegangsverbod zou krijgen indien het gedrag niet zou wijzigen. Als verantwoordelijk werkgever had het op de weg van [partij X] gelegen om haar werknemer te beschermen tegen dergelijk ongewenst gedrag van familie van cliënten. Het gaat dan ook niet aan om daarna zonder meer uit te gaan van de verklaringen van dit familielid zonder daarbij acht te slaan op het weerwoord van [partij Y]. Daarnaast is [partij X] niet ingegaan op het verweer van [partij Y] dat de zoon van [Z] juist zeer lovend was over de wijze van behandelen van zijn vader door [partij Y]. Het had op zijn minst op de weg van [partij X] gelegen om hier nader onderzoek naar te verrichten.
8.4. Zoals ter zitting is besproken hebben echter beide partijen de opnamen gezien en heeft ook de kantonrechter de opnamen gezien. Geheel ten overvloede is de kantonrechter van oordeel, dat ook indien de beelden wel voor het bewijs gebruikt hadden kunnen worden, uit die beelden niet blijkt van zodanig gedrag door [partij Y] dat dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen rechtvaardigen. [Partij Y] heeft, door [Z] uit bed te halen, gehandeld in overeenstemming met de aanwijzingen van de behandelend arts van [Z]. Door [partij X] is niet onderbouwd waar het onethisch gedrag van [partij Y] uit bestaat en hoe zij dan anders had dienen te handelen. Als verzorgende mag – en dient zelfs – te worden afgegaan op het advies van de arts. Het komt de kantonrechter voor dat, indien een verzorgende niet werkt conform het advies van de behandelend arts, dit eerder een reden voor maatregelen voor de betreffende verzorger vormt. Hooguit was de opmerking van [partij Y] toen [Z] door zijn knieën zakte iets minder gepast, maar die opmerking is zeker geen reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat [partij Y] geen berouw toonde over haar behandeling van [Z] behoeft geen verbazing te wekken, nu zij er vanuit ging naar eer en geweten en op een correcte manier [Z] te hebben behandeld.
8.5. Gesteld noch gebleken is dat [partij X] eerder klachten omtrent het functioneren van [partij Y] heeft ontvangen, nog daargelaten dat [partij Y] daar op is aangesproken of begeleid door [partij X].
8.6. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding om een vergoeding toe te kennen waarbij de correctiefactor is vastgesteld op 2. Voor wat betreft het aantal dienstjaren is tijdens de mondelinge behandeling komen vast te staan dat [partij Y], sedert 1 juni 1994, aanvankelijk via een oproepovereenkomst en mogelijk onderbroken door een maand, werkzaam is bij [partij X]. De kantonrechter gaat dan ook van een dienstverband van ruim 15 jaar. De aan [partij Y] toe te kennen vergoeding wordt vastgesteld op € 100.294,74.
8.6. Nu [partij X] die vergoeding niet heeft aangeboden, moet zij de gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken. Indien [partij X] het verzoek intrekt, wordt zij in de proceskosten veroordeeld. Indien het verzoek gehandhaafd wordt, is er geen aanleiding om af te wijken van het beleid om in ontbindingszaken de proceskosten tussen partijen te verdelen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
stelt partijen in kennis van haar voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 mei 2010 onder toekenning aan [partij Y] van een vergoeding van € 100.294,74 bruto;
stelt [partij X] in de gelegenheid het verzoek in te trekken ter terechtzitting van 22 april 2010 te 10.00 uur;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2010;
kent aan [partij Y] een vergoeding toe van € 100.294,74 bruto en veroordeelt [partij X] om dit bedrag uiterlijk op 1 mei 2010 tegen bewijs van kwijting aan [partij Y] te betalen;
wijst af wat meer of anders is verzocht;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
en voor het geval het verzoek wel wordt ingetrokken:
veroordeelt [partij X] in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van [partij Y] en tot op heden begroot op € 400,00, wegens het salaris van de gemachtigde van [partij Y];
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.