zaak/rolnr.: 197671 / 10-91 blad 2
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 197671/10-91
beschikking van de kantonrechter d.d. 4 maart 2010
de besloten vennootschap [A].,
gevestigd te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [partij A],
gemachtigde: mr. J.A. de Waard,
[B],
wonende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [partij B],
gemachtigde: mr. M.L. Huisman.
het verloop van de procedure
De procedure is als voIgt verlopen:
verzoekschrift, ingediend op 11 januari 2010,
verweerschrift,
mondelinge behandeling van 18 februari 2010.
de beoordeling van de zaak
[Partij B], geboren [in] 1969, is per 1 april 1991 voor onbepaalde tijd in de functie van monteur bij de rechtsvoorgangster van [partij A] in dienst getreden. Zijn huidige salaris beloopt € 3.027,00.
De rechtsvoorgangster van [partij A] was het bedrijf [X]. Er was een verschil in cultuur tussen [X] en [partij A]. [Partij A] heeft [X] overgenomen per 1 september 2008 en wenste daarna bij deze vestiging dezelfde werkwijze te gaan hanteren als bij haar eerste vestiging in [adres].
[Partij A] vraagt nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waartoe zij
kort samengevat het volgende heeft aangevoerd:
Na de overname van [X] heeft de directeur van [partij A] in diverse gesprekken nieuwe werkwijzen en werkprocedures met [partij B] besproken, waarin [partij B] zijn medewerking toezegde, terwijl in de praktijk door hem aan die toezegging geen gevolg werd gegeven.
Zo bleven bestellingen nogal eens te lang liggen, werden klanten niet of te laat teruggebeld en werd er pas actie door [partij B] ondernomen na diverse keren aandringen.
Verder werd tevergeefs aandacht gevraagd voor de representatieve kant van de functie van [partij B], waarbij in het bijzonder werd verlangd dat hij zou zorgen voor een verzorgd uiterlijk. [Partij B] deed dat niet door zich geregeld ongeschoren te presenteren, opvallende sieraden en een opvallend horloge te dragen en een grove gouden schakelketting.
Ook werd door [partij B] niet deelgenomen aan een opleiding waarvoor hij was opgegeven en waarvan de tijdstippen bekend waren en al weken in de agenda waren geplaatst, waarvoor [partij B] als verklaring opgaf dat hij het niet wist. Aan een andere cursus nam [partij B], na deze twee keer te hebben bijgewoond, geen deel meer omdat hij niet beschikte over de auto omdat die nodig was ten behoeve van zijn echtgenote.
Op 3 september 2009 is met het personeel besproken dat [partij A] genoodzaakt was om voor het kantoorpersoneel van de vestigingen in [adres] en [adres] deeltijd WW aan te vragen. Ondanks dat met [partij B] was afgesproken dat hij voor 50% met deeltijd WW zou gaan is dat door gebrek aan medewerking van [partij B] niet tot stand gekomen. Ook hier was het patroon dat [partij B] toezeggingen om mee te werken wel deed, maar niet nakwam.
Het geheel overziend concludeert [partij A] dat de situatie was dat [partij B], ondanks andersluidende toezeggingen, niet wilde voldoen aan minimale eisen die aan hem gesteld mochten worden, dit keer op keer, waardoor het vertrouwen bij [partij A] in een goede samenwerking met [partij B] is verdwenen, zodat [partij A] geen andere mogelijkheid meer ziet dan afscheid van elkaar te nemen.
[Partij B] heeft het verzoek bestreden en daartoe het volgende opgeworpen:
[Partij B] heeft een lange staat van dienst en is goed ingewerkt in de wereld van de handel in caravans en kampeer artikelen.
Hij heeft altijd opengestaan voor het nieuwe beleid dat [partij A] na de over- name van [X] is gaan voeren.
De communicatie verliep echter zeer eenzijdig met weinig begrip voor de situatie van [partij B].
Pogingen om de arbeidsrelatie te lijmen, waartoe [partij B] zijn uiterste best wilde doen, stuitten af op de onwil van de directeur van [partij A] om naar behoren te communiceren. Zo was [partij A] ook niet bereid in te gaan op het voorstel van [partij B] om via mediation tot een oplossing te komen.
Wat betreft zijn verzorging van het uiterlijk moet volgens [partij B] rekening gehouden worden met zijn huidallergie waardoor hij zich niet of nauwelijks goed kan scheren, terwijl hij als gevolg van een afwijkende samenstelling van zijn bloed het gauw koud heeft en om die reden fleece truien draagt.
De wijze waarop de directeur van [partij A] hierover met hem sprak was zeer onheus en beledigend, doordat deze hem uitmaakte voor zwerver.
[Partij B] was graag bereid opleidingen te volgen en heeft dat ook gedaan, zij het dat hij een keer niet mee kon doen omdat hij de uitnodiging niet had ontvangen en hij later een keer is afgehaakt omdat hij arbeidsongeschikt was geworden.
[Partij B] was bereid mee te werken aan het gebruikmaken van deeltijd WW, maar omdat hij niet op de hoogte was van de regels dienaangaande heeft hij advies ingewonnen bij zijn accountant die zich op het standpunt stelde dat de wijze waarop de aanvraag werd gedaan niet correct was, reden waarom [partij B] de benodigde formulieren niet wilde ondertekenen. Uiteindelijk had [partij B] er genoeg van en heeft hij op 1 oktober 2009 besloten zich dan maar helemaal uit de aanvragen terugtrekken.
De kantonrechter overweegt dat uit de stellingen van partijen duidelijk wordt dat de samenwerking tussen hen sinds de overname van [X] door [partij A] niet goed is verlopen. Naar de beleving van [partij A] neemt [partij B] een houding in die erop neerkomt dat hij in feite niet wil meewerken aan het beleid dat [partij A] wil voeren op het gebied van klantvriendelijkheid, hetgeen impliceert dat klanten stipt worden bediend door personeel met een verzorgd uiterlijk. Verder is de beleving van [partij A] dat [partij B] deelname aan de deeltijd WW, die nodig was om het bedrijf door een periode van teruglopende resultaten heen te loodsen met daarbij zoveel mogelijk behoud van werkgelegenheid, dwarsboomt.
De beleving van [partij B] is dat de wijze waarop [partij A] voor een en ander aandacht vraagt onheus is en beledigend en dat er geen sprake is van een werkelijke bereidheid aan de zijde van [partij A] om gedegen te communiceren met [partij B].
Het resultaat is dat vruchtbare samenwerking tussen partijen niet goed mogelijk is. Ter zitting is duidelijk geworden dat [partij A] thans niet meer wil investeren in pogingen om alsnog tot een goede samenwerking te komen.
De conclusie die de kantonrechter hieruit trekt is dat er sprake is van een wijziging in omstandigheden die de gevraagde ontbinding rechtvaardigt. Het valt gelet op het voorgaande niet te verwachten dat partijen, indien zij daartoe gedwongen zouden worden door een afwijzing van het verzoek tot ontbinding, alsnog tot een goede samenwerking kunnen komen.
Aan de orde is dan de vraag of aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een schadevergoeding moet worden verbonden.
De kantonrechter is van oordeel dat de houding van [partij B] zoals die uit de stellingen van partijen is gebleken voor een deel debet is aan de verstoorde arbeidsverhouding. [Partij B] heeft niet weersproken dat hij zijn uiterlijk onvoldoende verzorgde. [Partij B] heeft daarvoor wel begrip gevraagd onder verwijzing naar zijn huidallergie, waardoor hij zich niet goed kan scheren, en het feit dat hij het erg gauw koud heeft.
Deze omstandigheden zijn natuurlijk voor [partij B] erg vervelend, maar kunnen naar het oordeel van de kantonrechter geen excuus vormen voor een onverzorgd uiterlijk. Als een huidallergie het scheren bemoeilijkt, dan kan er ook voor gekozen worden om een baard te laten staan, waarbij, mits deze "in model" gehouden wordt, er toch sprake kan zijn van een verzorgd uiterlijk. Ook kleding die tegen kou beschermt kan netjes zijn.
[Partij B] heeft niet weersproken dat hij een opzichtig horloge droeg, opzichtige sieraden en een opzichtige ketting. De kantonrechter heeft zich daarvan geen beeld kunnen vormen, omdat [partij B] bij de mondelinge behandeling van het verzoek deze sieraden niet droeg. Hij had ter zitting wel een horloge aan, maar dit was niet het horloge waaraan [partij A] zich stoorde, en de betreffende ketting droeg [partij B] wel maar deze werd onder de kleding gedragen.
De kantonrechter leidt uit een en ander af, dat [partij B] zich op de werkvloer kennelijk onvoldoende verzorgd presenteerde, terwijl hij - zo bleek ter zitting - heel goed in staat is zijn uiterlijk zo te verzorgen dat dit strookt met de verzorgde uitstraling die [partij A] in de richting van haar klanten wenselijk acht, maar dat [partij B] desondanks dit niet deed.
Ook het feit dat [partij B] niet meewerkte aan deelname aan de deeltijd WW mag hem aangerekend worden. Het moge zo zijn dat [partij B] geen verstand had van de regels op dat vlak, maar opvallend is, dat de aanvraag voor deeltijd WW bij alle andere werknemers die het betrof wel gerealiseerd is kunnen worden, maar dat alleen [partij B] zich daaruit heeft teruggetrokken. De voordelen die [partij A] van de betreffende regeling kon genieten ging door de houding van [partij B] aan haar neus voorbij voor wat betreft de loonlasten van [partij B].
Het is dan gezien dit alles niet onbegrijpelijk dat [partij A] er geen vertrouwen meer in had dat het nog tot een vruchtbare samenwerking tussen partijen zou komen.
Ook [partij A] is naar het oordeel van de kantonrechter voor een deel debet aan de verstoorde arbeidsverhouding. Weliswaar is de houding van [partij B], zoals hierboven is overwogen, zo geweest dat het begrijpelijk is dat [partij A] geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare samenwerking met [partij B], maar, nu [partij B] in zijn verweerschrift en bij de mondelinge behandeling er duidelijk blijk van heeft gegeven om de wensen van [partij A] met betrekking tot de cultuur die [partij A] als bedrijfsbeleid in haar bedrijf nastreeft te willen respecteren en om het geschonden vertrouwen te herstellen, zou het ook denkbaar zijn geweest dat [partij A] deze uitgestoken hand van [partij B] had aanvaard, in plaats van dat [partij A] de houding heeft ingenomen om wegens gebrek aan vertrouwen daarvoor niet meer open te staan. Mede door die houding moest worden vastgesteld dat partijen niet meer vruchtbaar zullen kunnen samenwerken. Door de houding van [partij A] ontbreekt daarvoor het noodzakelijke draagvlak.
De kantonrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat de verstoordheid van de arbeidsverhouding aan ieder van partijen voor een deel kan worden toegerekend. In een schadevergoeding op basis van de kantonrechtersformule zou dit tot uitdrukking moeten worden gebracht. Het aanbod van [partij A] om aan [partij B] een schadevergoeding te betalen van € 20.432,00 is het resultaat van de toepassing van de kantonrechtersformule met als correctiefactor C = 0,5. Dit aanbod is naar het oordeel van de kantonrechter in overeenstemming met de mate waarin aan ieder van partijen voor een deel de verstoordheid van de arbeidsverhouding valt toe te schrijven. De kantonrechter zal daarom deze schadevergoeding verbinden aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu [partij A] deze vergoeding zelf heeft voorgesteld behoeft haar geen gelegenheid meer te worden geboden om het verzoek nog in te trekken.
Uit de standpunten van partijen blijkt dat het verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
Er is geen aanleiding om af te wijken van het beleid om in ontbindingszaken de proceskosten tussen partijen te verdelen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 15 maart 2010;
kent aan [partij B] een vergoeding toe van € 20.432,00 bruto en veroordeelt [partij A] om dit bedrag uiterlijk op 1 april 2010 tegen bewijs van kwijting aan [partij B] te betalen;
verdeelt de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.