ECLI:NL:RBMID:2010:BN3380

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/705543-09 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Roos
  • A. Hopmans
  • J. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval veroorzaakt door onvoorzichtig en onachtzaam rijden van motorrijder

Op 5 maart 2009 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in de gemeente Tholen, waarbij de verdachte, een motorrijder, betrokken was. De verdachte reed met een snelheid van tussen de 83 en 87 kilometer per uur over de Bram Groenewegeweg, een weg met een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Bij het ingaan van een flauwe bocht naar rechts, die hij als 'raar' beschouwde, verloor hij de controle over zijn motor. Hij kwam op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht, waar hij een busje naderde. Om een botsing met het busje te voorkomen, stuurde hij zijn motor naar de linkerberm, maar kon niet tijdig remmen. Hierdoor reed hij het fietspad op, waar hij frontaal in botsing kwam met een fietser, genaamd [slachtoffer]. Deze fietser overleed ter plaatse aan de opgelopen verwondingen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onvoorzichtig en onachtzaam had gedragen, wat leidde tot het ongeval en de dood van het slachtoffer. De verdediging stelde dat het slechts om een enkele inschattingsfout ging en dat de verdachte niet onvoorzichtig of ondeskundig had gereden. De rechtbank volgde deze redenering niet en achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn gedragingen, waaronder het niet goed inschatten van de bocht en het niet onder controle houden van zijn motor, een directe oorzaak waren van het ongeval.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 18 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte in de toekomst zorgvuldig moet omgaan met verkeerssituaties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/705543-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[gedaagde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woongegevens],
bijgestaan door raadsman mr. Bals, advocaat te Kloetinge.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juli 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij, op of omstreeks 05 maart 2009, in de gemeente Tholen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),
daarmede rijdende over de weg, de Bram Groenewegeweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans
aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of
ondeskundig,
met dat motorrijtuig (met aanzienlijke snelheid) rijdende op die weg, die Bram
Groenewegeweg, bij het door- en/of uitrijden van een, gezien zijn,
verdachte's, rijrichting, "naar rechts" verlopende bocht in de rijbaan van die
weg, die Bram Groenewegeweg,
met dat motorrijtuig, niet het verloop van de rijbaan van die weg, die Bram
Groenewegeweg, te blijven volgen en/of niet, althans niet voldoende, de
snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, te verminderen
en/of niet, althans niet voldoende, bij voortduring de macht/controle over het
stuur van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te (blijven) houden,
tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat motorrijtuig, (na het verder door-
en/of uitrijden van genoemde bocht), op het weggedeelte van de weg, bestemd
voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen/is gaan
rijden
en/of (vervolgens) over een afstand van ongeveer 25 meter, althans over enige
afstand, door de, gezien de rijrichting, "links", naast laatstgenoemd
weggedeelte gelegen, wegberm is gaan/blijven rijden
en/of (tenslotte), vanaf/vanuit die wegberm, op het, gezien de rijrichting,
"links", naast genoemde wegberm gelegen, fietspad terecht is gekomen, is gaan
rijden, waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig (nagenoeg frontaal) in botsing/aanrijding is gekomen met een
zich, op dat fietspad bevindende fiets, althans met de bestuurder van een zich
aldaar bevindende fiets, waardoor de bestuurder (genaamd [slachtoffer]) van die
fiets werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij, op of omstreeks 05 maart 2009, in de gemeente Tholen, als bestuurder van
een motorrijtuig (motorfiets),
daarmede (met aanzienlijke snelheid) rijdende op de weg, de Bram
Groenewegeweg, bij het door- en/of uitrijden van een, in die weg gelegen,
gezien zijn, verdachte's, rijrichting, "naar rechts" verlopende bocht in de
rijbaan van die weg, die Bram Groenewegeweg, met dat motorrijtuig, niet het
verloop van de rijbaan van die weg heeft gevolgd en/of niet, althans niet
voldoende, de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig,
heeft verminderd en/of niet, althans niet voldoende, bij voortduring, de macht
over het stuur van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft
gehouden,
waarna hij, verdachte, met dat motorrijtuig, (na het verder door- en/of
uitrijden van die bocht), op het weggedeelte van die weg, bestemd voor het
hem, verdachte, tegemoetkomende/tegemoetrijdende terecht is gekomen/is gereden
en/of (vervolgens) over een afstand van ongeveer 25 meter, althans over enige
afstand, door de, gezien de rijrichting, "links" naast laatstgenoemd
weggedeelte gelegen, wegberm is gereden en/of (tenslotte), vanaf/vanuit
genoemde wegberm, op het, gezien de rijrichting, "links" naast genoemde
wegberm gelegen, fietspad terecht is gekomen/is gereden, waarna hij,
verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (nagenoeg
frontaal) in botsing/aanrijding is gekomen met een zich, op genoemd fietspad
bevindende fiets, althans met de bestuurder (genaamd: [slachtoffer]) van een
zich aldaar bevindende fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst darvan en de overige omstandigheden van het geval.
De gedragingen van verdachte die zijn komen vast te staan uit het technisch onderzoek, zijn eigen verklaringen en de verklaringen van diverse getuigen zijn:
- Het vlak voor de bocht waar het ongeval heeft plaatsgevonden inhalen van twee auto’s waarbij verdachte harder reed dan was toegestaan,
- De confrontatie met de bestelbus en het op de verkeerde weghelft terechtkomen in de bocht van de Bram Groenewegeweg,
- Het vervolgens in de berm sturen van zijn motor met in ieder geval een snelheid van 80 km/h,
- Het deze motor niet meer onder controle hebben,
- Het vervolgens doorschieten met de motor naar het fietspad en daar in botsing komen met [slachtoffer].
De omstandigheden die dienen te worden meegewogen zijn:
- Het weer, de gesteldheid van de weg en het uitzicht op de plaats van het op de linker weghelft raken van de motorfiets waren goed.
- Er was geen van buiten komende oorzaak (zoals een laagstaande zon, nat wegdek of een technisch gebrek aan de motorfiets) waardoor het ongeval kan worden verklaard.
- Verdachte heeft verklaard: “Ik heb 17 jaar mijn rijbewijs. Ik ken de weg in Tholen redelijk goed, de laatste jaren kom ik er zelden tot niet” “(...) Ik vind het een hele rare bocht naar rechts (...) ik heb gewoon de bocht niet goed ingeschat.”
Er zijn hieruit meerdere gedragingen te destilleren die de verdachte in het kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet zijn aan te rekenen. Ten eerste heeft verdachte met aanzienlijke snelheid de bocht genomen. Weliswaar kan een ervaren motorrijder die bocht met hoge snelheid nemen, verdachte heeft zelf over de bocht verklaard dat hij het een rare bocht vindt. Naar de mening van de officier van justitie kan hieruit afgeleid worden dat de snelheid van rond de 80 km/h voor verdachte te hoog was om verkeersveilig de bocht te nemen. Ten tweede is verdachte op de verkeerde weghelft geraakt. Verdachte had zijn motorvoertuig derhalve niet voldoende onder controle. Ten derde is verdachte van de berm nog op het fietspad geraakt. Hij had bijvoorbeeld ook in de berm kunnen blijven rijden. Verdachte had ook hier zijn motorfiets niet onder controle. Hij heeft deze niet tijdig tot stilstand gebracht of de botsing op een andere manier vermeden.
Deze gedragingen tezamen tegen de geschetste achtergrond van verdachte en de omstandigheden ten tijde van het ongeval leveren naar de mening van de officier van justitie op een aanzienlijke mate van onvoorzichtig en ondeskundig rijden. Vervolgens is ook aan de dubbele causaliteitseis voldaan. Er is een causaal verband tussen de gedragingen en het ongeval en tussen het ongeval en de dood van het slachtoffer.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde en wijst daarbij op het volgende.
Verdachte heeft niet de snelheidslimiet overtreden, hij heeft geen rare capriolen uitgehaald en er was geen alcohol in het spel. Het noodlottige ongeval heeft plaatsgehad vanwege een enkele inschattingsfout van verdachte. Alle handelingen daarna kunnen tot die ene fout worden teruggebracht. Een dergelijke enkele verkeersovertreding is naar vaste rechtspraak in de regel niet genoeg om tot een bewezenverklaring te komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Het was een kapitale inschattingsfout, maar op het moment dat verdachte die fout maakte reed hij niet onvoorzichtig of ondeskundig. Uit de ongevalsanalyse volgt dat verdachte om en nabij de 80 km/h reed. In dat kader verwijst de verdediging naar de verklaring van de getuige Verhoeven bij de rechter-commissaris waarin deze heeft verklaard dat 100 km/h op de teller in werkelijkheid een snelheid van 80 km/h betreft. Ook blijkt uit de ongevalanalyse dat de flauwe bocht met een snelheid van 140 tot 160 km/h genomen kan worden. Normaliter zou er dus niets aan de hand zijn. Waarschijnlijk heeft hij gefixeerd naar het bestelbusje gekeken, waardoor hij die kant op reed. Daarna heeft hij getracht zijn motor tot stilstand te brengen op het fietspad. Hij is niet in de berm blijven rijden omdat hij daar - ook naar het oordeel van de deskundigen, zoals op te maken uit de ongevalsanalyse - weinig snelheidsverlies zou kunnen realiseren. Bovendien zou de motor in de berm vrijwel niet onder controle te houden zijn. De enige veilige manier om te stoppen was derhalve op het fietspad. Uit de ongevalanalyse valt op te maken dat de verdachte zijn motorvoertuig vrijwel tot stilstand had gekregen op het moment van de botsing.
Het vervolg van de handelingen van verdachte, na de foute inschatting bij het bestelbusje, ligt dus voor de hand en is niet als ondeskundig of onoplettend te beschouwen.
Daarom is de verdediging van mening dat onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig rijden van de kant van verdachte niet bewezen kan worden.
De verdediging is van mening dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
- Op 5 maart 2009 omstreeks 16:12 uur reed verdachte als bestuurder van een motor, merk Honda, type CBR 600, met het kenteken [kentekennummer], over de Bram Groenewegeweg te Tholen in de richting van Poortvliet.
- Het wegdek was droog en er was daglicht. Het was op het moment van het ongeval licht bewolkt.
- Verdachte reed met een snelheid van tussen de 83 en 87 kilometer per uur.
- De Bram Groenewegeweg is een verharde weg die ter plaatse van het ongeval, gezien vanuit de rijrichting van verdachte (van Sint Annaland naar Poortvliet), een flauwe bocht maakt naar rechts. De weg bestaat uit één rijbaan die verdeeld is middels een onderbroken deelstreep in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in beide richtingen. De maximum toegestane snelheid op deze weg is 80 kilometer per uur. Aan beide zijden van deze weg bevindt zich een grasberm. Aan de linkerzijde naast de berm is een fiets/bromfietspad gesitueerd, bestemd voor verkeer in beide richtingen.
- Verdachte naderde de bocht en ging tegen de middenstreep aanrijden.
- Op het moment dat hij de bocht inging zag hij een tegemoetkomend busje.
- Verdachte heeft de bocht niet goed ingeschat en dacht dat hij frontaal op het busje zou botsen.
- Verdachte is op de weghelft van het tegemoetkomende busje terechtgekomen en heeft zijn motor vervolgens voor het busje langs de linkerberm ingestuurd.
- In deze berm probeerde verdachte te remmen. Omdat dit niet goed lukte is verdachte het fietspad opgereden.
- Op het fietspad reed op dat moment [slachtoffer] als bestuurder van een fiets in tegemoetkomende richting (vanuit Poortvliet richting Sint Annaland).
- Verdachte raakte frontaal in botsing met deze [slachtoffer]. Deze [slachtoffer] werd hierdoor door de lucht geslingerd en kwam ten val.
- Op 5 maart 2009 om 16:40 uur in de gemeente Tholen werd bij [slachtoffer] door trauma-arts J. van Eeden de dood geconstateerd. De traumahelikopter was op dat moment kort weg van de plaats van het ongeval.
- [slachtoffer] heeft bij de frontale botsing met de motorfiets hoog nekletsel van het zenuwstelsel of letsel van een groot bloedvat in buik of borst opgelopen, waaraan hij is komen te overlijden.
Of, en zo ja in welke mate, er sprake is van schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hangt volgens vaste rechtspraak (onder andere HR 1 juni 2004, LJN AO5822) af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte de bocht naar rechts, waarover hijzelf heeft verklaard dat hij dit een rare bocht vindt, niet goed heeft ingeschat. Als gevolg van deze inschattingsfout kwam hij terecht op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer, alwaar een busje reed. Hij had op dat moment zijn motorvoertuig onvoldoende onder controle om terug naar zijn eigen rijbaan te sturen. Om een botsing te voorkomen is verdachte voor het bestelbusje langs de linkerberm ingereden. Omdat verdachte in de berm niet goed kon remmen, heeft hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, zijn motor het fietspad opgestuurd, waarbij hij fietser [slachtoffer] over het hoofd heeft gezien. Hij heeft vervolgens op het fietspad niet kunnen voorkomen dat hij in botsing kwam met [slachtoffer] die als gevolg van de botsing is komen te overlijden.
Gesteld noch gebleken is dat er vlak voor of ten tijde van het ongeval omstandigheden waren buiten het handelen van verdachte die (mede) van invloed zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen en dat er in zoverre sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het verweer dat er slechts een enkele taxatiefout van verdachte aan het ongeval ten grondslag ligt, en dat deze enkele verkeersfout niet voldoende zou zijn om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te komen, volgt de rechtbank niet. Het handelen van verdachte is immers niet beperkt gebleven tot een op zich zelf reeds ernstige inschattingsfout. Na die inschattingsfout heeft verdachte diverse andere verkeersovertredingen begaan, zoals het sturen naar de linkerberm en vervolgens het vanaf deze berm gaan rijden op het fietspad.
Gelet op de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat het ongeval een gevolg is van het handelen van verdachte en dat de dood van [slachtoffer] een gevolg is van dat ongeval.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het primair ten laste gelegde misdrijf, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, bewezen acht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 maart 2009, in de gemeente Tholen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),
daarmede rijdende over de weg, de Bram Groenewegeweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door onvoorzichtig en onachtzaam
met dat motorrijtuig rijdende op die weg, die Bram
Groenewegeweg, bij het door- en/of uitrijden van een, gezien zijn,
verdachte's, rijrichting, "naar rechts" verlopende bocht in de rijbaan van die
weg, die Bram Groenewegeweg,
met dat motorrijtuig, niet het verloop van de rijbaan van die weg, die Bram
Groenewegeweg, te blijven volgen en bij voortduring de macht/controle over het
stuur van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te (blijven) houden,
tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat motorrijtuig, (na het verder door-
en/of uitrijden van genoemde bocht), op het weggedeelte van de weg, bestemd
voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen/is gaan
rijden
en vervolgens over enige
afstand, door de, gezien de rijrichting, "links", naast laatstgenoemd
weggedeelte gelegen, wegberm is gaan rijden
en vanaf/vanuit die wegberm, op het, gezien de rijrichting,
"links", naast genoemde wegberm gelegen, fietspad terecht is gekomen waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig (nagenoeg frontaal) in botsing is gekomen de bestuurder van een zich
aldaar bevindende fiets, waardoor de bestuurder (genaamd [slachtoffer]) van die
fiets werd gedood;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens vordert zij een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar met aftrek van de tijd dat dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd. Deze eis is gebaseerd op het feit dat verdachte in aanzienlijke mate ondeskundig en onvoorzichtig heeft gehandeld, hetgeen grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer en zijn nabestaanden.
De officier van justitie heeft bij haar eis acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 10 maart 2009, waarop enkele transacties voor snelheidsovertredingen staan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Verdachte is vreselijk geschrokken van dit noodlottige ongeval. Verdachte is door het ongeval en de gevolgen daarvan reeds voldoende gestraft. Een gevangenisstraf zou naar de mening van de verdediging derhalve geenszins passend zijn.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft voor verdachte ernstige gevolgen aangezien hij zelfstandig onderneemt in de transportsector. Hij is zijn rijbewijs al 6 maanden kwijt geweest, hetgeen hem groot verlies van inkomsten heeft opgeleverd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. Het behoeft geen toelichting dat dit een ernstig delict is dat zeer grote gevolgen heeft voor de nabestaanden.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 10 maart 2009 en d.d. 2 april 2010 alsmede met het reclasseringsrapport d.d. 30 maart 2010. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte in financiële moeilijkheden is geraakt omdat hij als gevolg van de inhouding van zijn rijbewijs zijn werkzaamheden als zelfstandig chauffeur niet kon uitoefenen.
Gelet op het hiervoor overwogene, alsmede gelet op het feit dat de rechtbank een lichtere schuldvorm aanwezig acht dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
De voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen legt de rechtbank op vanwege de ernst van het feit en om te benadrukken dat verdachte zich in de toekomst zorgvuldig moet gedragen in het verkeer. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het rijbewijs van verdachte reeds 6 maanden ingehouden is geweest
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, ingevorderd en ingehouden is geweest in mindering wordt gebracht op de voorwaardelijke rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Roos, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Maarleveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 augustus 2010.