De raadsvrouw is subsidiair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 en dat ten aanzien van feit 5 nietigheid van de dagvaarding moet volgen.
Zij voert daartoe aan dat verdachte incidenteel aanwezig is geweest in de containers. De beelden van 26 en 27 april 2010 tonen aan dat hij daar toen is geweest, maar het zegt niets over de dagen daarvoor en daarna. De productie van de metamfetamine kon pas plaatsvinden nadat de stroom was aangelegd. In dat licht is de MMA-melding een vreemd verhaal. Medio april 2010 gaat verdachte uit een verkeerd soort loyaliteit helpen als manusje-van-alles. Hij heeft gedurende zes weken werkzaamheden van een bepaalde aard verricht, zoals vegen en afval opruimen.
Het aanwezig hebben van 19 kilo metamfetamine kan niet bewezen worden omdat verdachte geen beschikkingsmacht over dan wel wetenschap had van die hoeveelheid. De in de woning van verdachte aangetroffen stof is MCPP, een niet-strafbare xtc-achtige stof, welke mogelijk vervuild is geweest met metamfetamine. De verhouding tussen die stoffen is van essentieel belang. Nu die verhouding niet is vastgesteld moet vrijspraak volgen.
Het geld dat onder verdachte is aangetroffen en het geld dat hij voor huur van auto’s en van zijn woning heeft betaald is afkomstig van de verkoop van appartementjes en stukjes grond in Bulgarije. Voorts is verdachte een handige man die zwart werkte.
De visie op de tenlastegelegde periode is bedoeld ook van toepassing te zijn op feit 1.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de MMA-melding en de foto’s enerzijds en de camera-observatie anderzijds niet onredelijk lang is geweest. Zij overweegt dat de gegunde tijd mede moet worden gerelateerd aan de aard van het delict. Het exploiteren van een laboratorium voor synthetische drugs is een doorlopend delict in tegenstelling tot een acuut delict als bijvoorbeeld een aanslag. Daarbij passen verschillende wijzen van aanpak. De MMA-melding van 19 november 2009 vormde aanleiding voor het verifiëren van gegevens op basis waarvan kon worden bezien of er grond bestond om te ageren naar aanleiding van die melding. Dit heeft op 5 december 2009 geresulteerd in een overzicht van het terrein door middel van luchtfoto’s, waarop de diverse bouwwerken, waaronder de zeecontainers, op het perceel in kaart zijn gebracht.
De vermeende schending van de privacy van [medeverdachte 2] door het betreden van diens perceel ziet niet op de belangen van verdachte, zodat de rechtbank dit gedeelte van het verweer passeert.
Op basis van die gegevens kon worden beoordeeld of en hoe verder onderzoek moest worden gedaan. Dit heeft, in combinatie met de noodzakelijke prioritering in verband met de beschikbare capaciteit van de politie, op 12 april 2010 geleid tot het instellen van nader onderzoek naar de containers, waarbij verbalisanten een zoemend geluid hoorden en een chemische lucht roken. Vanaf dat moment is de zaak voortvarend aangepakt en is de opsporingsmethode van camera-observatie ingezet. In het dossier is gerelateerd dat de beelden van de camera-observatie beschikbaar zijn en kunnen worden opgevraagd. De raadsvrouw heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Bovendien zijn de beelden beschreven in processen-verbaal van bevindingen. De belangen van de verdediging zijn daardoor niet geschaad.
Op 20 april 2010 is op één aanvraag de machtiging voor camera-observatie en de verlenging daarvan gevraagd. Het bevel is afgegeven voor dertig dagen, van 21 april 2010 tot en met 21 mei 2010. In het proces-verbaal verlenging van het bevel camera-observatie voor de periode van 22 mei 2010 tot en met 19 juni 2010 is gerelateerd dat twee onbekende mensen in de nacht van 24 april 2010 omstreeks 22.00 uur, de container betraden en deze verlieten op 25 april 2010, omstreeks 02.47 uur. De rechtbank acht het verzoek voldoende onderbouwd om over te gaan tot de afgifte van een bevel verlenging camera-observatie, zeker in onderlinge samenhang met de eerdere melding, de foto’s en de waarneming van nachtelijke activiteiten.
Dit brengt de rechtbank tot haar oordeel dat het opsporingsonderzoek rechtmatig is geweest en dat de daaruit voortkomende bewijsmiddelen mogen worden gebruikt.
Ten aanzien van het verweer op feit 4, dat de verhouding metamfetamine tot een andere stof bekend moet zijn overweegt de rechtbank dat die verhouding niet van belang is omdat bewezen zal worden verklaard dat verdachte voorhanden had “een materiaal bevattende amfetamine.
Zij verwerpt de verweren.