ECLI:NL:RBMID:2010:BN9637

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/761
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Vlissingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 9 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser, mevrouw [naam 2], ontkende dat de parkeerbelasting niet was voldaan en voerde aan dat zij een geldig betaalbewijs had overgelegd bij haar bezwaarschrift. De rechtbank overwoog dat de verklaring van de parkeercontroleur, die geen bewijs van betaling in de auto had aangetroffen, het vermoeden schept dat de parkeerbelasting niet is voldaan. Echter, de eiser had een origineel betaalbewijs dat geldig was op het moment van de controle, en de rechtbank oordeelde dat de eiser aan haar betalingsverplichting had voldaan. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en de aanslag, en gelastte de gemeente Vlissingen om het griffierecht aan de eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/761
Uitspraakdatum: 9 september 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan mevrouw –[naam 2] op 14 juli 2009 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer 263176) opgelegd, ten bedrage van € 50,10 (hierna: de aanslag).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2009 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 augustus 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2010 te Middelburg. Eiser is niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen S.Coppoolse en N.J. van ’t Hooft. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
2. Geschil, alsmede standpunten van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag terecht is opgelegd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan en de originele parkeerbon heeft toegezonden aan de gemeente. Hij ontkent dat de parkeerbon niet in de auto lag, omdat hij bij terugkomst bij de auto de parkeerbon, die hij op het dashboard had gelegd, op de grond aan de kant van de bestuurder heeft gevonden.
Verweerder beantwoordt de vraag bevestigend, omdat de parkeerpolitie op het tijdstip van de aanslag heeft geconstateerd dat het voertuig stond geparkeerd op het Bellamypark in de gemeente Vlissingen waar parkeerbelasting verschuldigd is en dat er in het voertuig geen geldig betaalbewijs aanwezig was. Verweerder stelt dat het achteraf tonen van een kaartje niet het bewijs kan leveren dat de parkeerbelasting op het moment van de controle was voldaan. Door de parkeercontroleur is de voorruit en het dashboard van de auto afgezocht naar een geldig parkeerkaartje of een op het tijdstip van controle geldige parkeervergunning, maar door de parkeercontroleur is niets aangetroffen waaruit bleek dat aan de belastingplicht is voldaan. Daarna heeft de parkeercontroleur, voor zover mogelijk van buitenaf het voorcompartiment van de auto, inclusief de vloer en de voorstoelen afgezocht of er niet elders toch een geldig parkeerkaartje of een ander parkeerbewijs aanwezig was. Ook de collega van de parkeercontroleur heeft geen geldig parkeerkaartje aangetroffen achter de voorruit van de auto. Het wegwaaien van een parkeerkaartje is voor rekening en risico van eiser. Het achteraf tonen van een parkeerkaartje dat tijdens de controle niet is aangetroffen, is niet meer relevant.
3. Feiten
De aanslag is opgelegd nadat een parkeercontroleur op 14 juli 2009 om 14:10 uur op het Bellamypark te Vlissingen in de auto met kenteken [nummer 2]geen bewijs van betaling van de parkeerbelasting had aangetroffen. Op deze locatie is op grond van de Verordening parkeerbelastingen 1992 van de gemeente Vlissingen (verder: de Verordening) parkeerbelasting verschuldigd. Het kenteken [nummer 2]staat op naam van mevrouw [naam 2]
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 1 van de Verordening worden onder de naam ‘parkeerbelastingen’ de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen, door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
In artikel 3 van de Verordening is bepaald:
1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
b. zolang geen voldoening van de belasting in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, …….. .
Partijen gaan er in bezwaar en beroep van uit dat eiser als de belastingplichtige moet worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen reden hierover anders te oordelen.
De rechtbank overweegt, dat de verklaring van een parkeercontroleur, dat bij controle geen bewijs van betaling van de parkeerbelasting in de auto van de belastingplichtige is aangetroffen, het vermoeden schept, dat de parkeerbelasting niet is voldaan. De belastingplichtige kan dit vermoeden ontzenuwen door daartegenover aannemelijk te maken, dat hij aan zijn betalingplicht heeft voldaan. In het onderhavige geval heeft eiser – onbetwist - een origineel betaalbewijs, dat geldig was op 14 juli 2009, 14:10 uur, ter plaatse van het Bellamypark, bij zijn bezwaarschrift aan de gemeente overgelegd. Verweerder heeft ter zitting verklaard, dat hij niet nader heeft onderzocht of eiser het bewijs van betaling op andere wijze heeft verkregen dan door eigen betaling bij de parkeerautomaat. Onder deze omstandigheid houdt de rechtbank het ervoor dat eiser aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking, dat op grond van de Verordening eiser geen andere verplichting heeft dan de betaling van de parkeerbelasting, en dat de stelling van verweerder dat eiser verplicht is het bewijs van betaling zichtbaar in de auto te leggen niet berust op de Verordening of de bij de stukken overgelegde uitvoerings-voorschriften.
Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank is niet gebleken van proceskosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart
- het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag;
- gelast dat de gemeente Vlissingen aan eiser het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 (zegge eenenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier, en op 9 september 2010 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 9 september 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.