ECLI:NL:RBMID:2010:BO2577

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/600607/09
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Sinack
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtreding van het Scheepvaartreglement Westerschelde door loods van zeeschip AKTI N

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Middelburg op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een loods van het zeeschip "AKTI N". De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een overtreding van artikel 6, lid 1 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990. De feiten vonden plaats op 10 juni 2009 in de gemeente Vlissingen, waar de verdachte als loods adviezen gaf aan de kapitein van het schip. Het schip kwam buiten de vaargeul terecht en is vastgelopen, wat leidde tot de beschuldiging van het niet aanhouden van een veilige vaart.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet als verkeersdeelnemer kan worden gezien en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtredingen, omdat hij slechts adviseur was. De kantonrechter oordeelde echter dat, hoewel de loods formeel geen gezagvoerder was, hij de facto de leiding had over de navigatie van het schip. De samenwerking tussen de loods en de scheepsleiding impliceert een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de navigatie.

De kantonrechter achtte het bewezen dat de verdachte, door zijn adviezen, heeft bijgedragen aan de stranding van het schip. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.500,00, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een loods in complexe scheepvaartsituaties en de noodzaak om altijd een veilige vaart aan te houden, rekening houdend met de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
parketnummer: 12/600607-09
vonnis van de kantonrechter d.d. 22 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1955],
wonende te [adres],
raadsman mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de zitting van 17 september 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Smeenk, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
De behandeling van de zaak is geschorst tot 4 oktober 2010, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen het laatste woord te voeren. Van deze gelegenheid heeft verdachte gebruik gemaakt door via zijn raadsman het op schrift gestelde laatste woord aan de kantonrechter toe te zenden.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2009 in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, als loods van het zeeschip (tanker) “AKTI N” (leeg van loodvrije benzine, UN1203 Gasoline), tezamen en in vereniging met de kapitein ([naam kapitein]), althans alleen, bevelen en/of aanwijzingen en/of adviezen gaf, die onder meer de navigatie betroffen,
daarmee heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde (komende uit de Wielingen en onderweg naar de Sardijngeul ten einde via het Oostgat naar de ankerplaats Schouwenbank te varen),
en toen niet een te allen tijde veilige vaart heeft aangehouden zodat het schip "AKTI N" juiste en doeltreffende maatregelen kon nemen ter vermijding van aanvaring en kon worden gestopt binnen een voor de heersende omstandigheden en toestanden aangepaste afstand,
- onvoldoende rekening gehouden met de manoeuvreerbaarheid van het schip, in het bijzonder wat betreft de afstand waarbinnen gestopt kon worden en de wendbaarheid in verband met de heersende toestanden (ebstroom en manoeuvreerbaarheid)
en/of
- onvoldoende rekening gehouden met de toestand van de wind, zee (eb)stroom en de nabijheid van gevaren voor de navigatie,
immers heeft hij, verdachte, het schip –vanwege een uitvarend schip en een invarend schip– sterk tegen de stroom ingestuurd –om de SGW boei aan bakboordzijde te houden– en daarbij de bocht naar bakboord probeerde te maken en/of de sardijngeul niet voldoende open gevaren (en vervolgens) die bocht niet kunnen maken –mede omdat het achterschip naar bakboord werd gezet door de (eb)stroom–, en toen buiten de vaargeul terecht is gekomen en vervolgens vastgevaren (gestrand / tussen de boeien SG2 en SG4, ter hoogte van het badstrand voor de boulevard);
de hier gebruikte termen, voor zover daaraan bij of krachtens het Scheepvaart¬reglement 1990 betekenis is gegeven, worden geacht in deze tenlastelegging in dezelfde zin te zijn gebruikt;
art 6 lid 3 en 5 Scheepvaartreglement Westerschelde 1990
en voor zover terzake het onder 1 telastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 10 juni 2009 in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, als loods van het zeeschip (tanker) “AKTI N” (leeg van loodvrije benzine, UN1203 Gasoline), tezamen en in vereniging met de kapitein ([naam kapitein]), althans alleen, bevelen en/of aanwijzingen en/of adviezen gaf, die onder meer de navigatie betroffen, daarmee heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen enige voorzorgsmaatregelen heeft veronachtzaamd die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevond, waren geboden, immers heeft hij alstoen aldaar,
- het keren van de “AKTI N” onvoldoende uitgevoerd, nu verdachte niet zover mogelijk in de richting van de boei H-SS is gevaren,
en/of
- nagelaten de vaargeul van de Sardijngeul meer open te varen,
en/of
- met dat vaartuig een draaiing/keren ingezet naar bakboord en daarbij onvoldoende rekening gehouden met het hem naderende/oplopende grote Evergreen (zee)schip, welk schip door de “AKTI N”achterlangs –in plaats van voorlangs– gepasseerd had moeten worden,
en/of
- deze (keer)manoeuvre niet tijdig afgebroken,
tengevolge waarvan de “Akti N”toen buiten de vaargeul terecht is gekomen en vervolgens vastgevaren (gestrand / tussen de boeien SG2 en SG4, ter hoogte van het badstrand voor de boulevard);
art 3 lid 1 Scheepvaartreglement Westerschelde 1990
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De kantonrechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
Aan verdachte wordt blijkens het primair telastegelegde verweten (het medeplegen van) overtreding van artikel 6, eerste lid (onder a, ten derde en ten vijfde) van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990:
“Een schip moet te allen tijde een veilige vaart aanhouden zodat het juiste en doeltreffende maatregelen kan nemen ter vermijding van aanvaring en kan worden gestopt binnen een aan de heersende omstandigheden en toestanden aangepaste afstand.
Bij de bepaling van een veilige vaart moet onder meer rekening worden gehouden met de volgende factoren:
a. door alle schepen;
[…]
3o de manoeuvreerbaarheid van het schip, in het bijzonder wat betreft de afstand waarbinnen gestopt kon worden en de wendbaarheid in verband met de heersende toestanden;
[…]
5o de toestand van de wind, zee, stroom en de nabijheid van gevaren voor de navigatie
[…].”
De verdediging heeft – kort gezegd – betoogd dat verdachte niet kan worden gezien als een verkeersdeelnemer waarop bedoeld voorschrift ziet. Ook voor zover verdachte medeplegen wordt verweten, zou dat niet in overeenstemming zijn met de strekking van de wettelijke regeling die bepaalt dat de loods slechts adviseur is en niet de leiding heeft aan boord. Dit zou slechts anders zijn in geval van roekeloosheid of zeer grove schuld van verdachte. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake, aldus de verdediging.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Blijkens artikel 3, lid 1 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 is in beginsel de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen ervan.
Verder luidt artikel 2 van de Loodsenwet: “De loods adviseert aan boord de kapitein of de verkeersdeelnemer over de door deze te voeren navigatie. De loods mag met instemming van de kapitein optreden als verkeersdeelnemer.”
Artikel 10, eerste lid van het op 11 januari 1995 gesloten Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Vlaams Gewest tot herziening van het Reglement ter uitvoering van artikel IX van het Tractaat van 19 april 1839 en van hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, van het Tractaat van 5 november 1842, zoals gewijzigd, voor wat betreft het loodswezen en het gemeenschappelijk toezicht daarop (het Scheldereglement) en artikel 8 van het Decreet van 19 april 1995 betreffende de organisatie en de werking van de loodsdienst van het Vlaams gewest en betreffende de brevetten van havenloods en bootman gaan eveneens uit van de (uitsluitende) verantwoordelijkheid van de kapitein voor de navigatie.
De beweerdelijk overtreden bepaling richt zich dan ook niet tot de loods, in casu verdachte.
Het vorenstaande laat onverlet dat verdachte, ondanks het feit dat hij de hoedanigheid van de normadressaat mist, in beginsel als medepleger aansprakelijk kan worden worden gehouden voor schending van de in het geding zijnde norm, indien sprake is van een gezamenlijke uitvoering. De medepleger hoeft immers niet zelfstandig alle delictsbestanddelen te hebben vervuld en bij het medeplegen van een kwaliteitsdelict behoeft slechts één van de plegers de desbetreffende kwaliteit te bezitten.
In dit geval moet naar het oordeel van de kantonrechter worden uitgegaan van een gezamenlijke uitvoering van het gepleegde feit.
Er is enerzijds namelijk sprake van een verplichting krachtens de Scheepvaartverkeerswet voor zeeschepen om op de Westerschelde gebruik te maken van de diensten van een loods. Deze verplichting is in het leven geroepen met het doel om op risicovolle en complexe scheepvaartwegen een veilige vaart te bevorderen. De loods is immers bekend met het specifieke vaarwater waarvoor hij bevoegd is. Gelet hierop zal de scheepsleiding, hoewel formeel hieraan niet gebonden, in het algemeen afgaan op de adviezen van de loods.
Ingevolge artikel 12, tweede en derde lid van het Loodsplichtbesluit 1995 staat daar tegen over dat de kapitein de loods alle inlichtingen verschaft die voor de loods noodzakelijk zijn voor het verlenen van zijn diensten, werkt hij nauw met de loods samen en oefent hij een nauwgezette controle uit op de positie en bewegingen van het schip. In dat verband is van belang dat juist de scheepsleiding het schip en zijn vaar- en manoeuvreereigenschappen kent.
Het hiervoor genoemde Verdrag (artikel 10) en Decreet (artikel 8) bevatten voorts de bepaling dat de loods in verband met de navigatie alle door de gezagvoerder nuttig of nodig geachte en eventueel zelfs stilzwijgend gedoogde intellectuele en materiële handelingen verricht. Anders gezegd: de loods wordt onder omstandigheden zelfs stilzwijgend geacht te handelen onder het gezag van de kapitein. Ook hieruit blijkt van het inzicht dat de kapitein in grote mate afhankelijk is van de beoordeling van de navigatie door de loods.
Een en ander wordt in het onderhavige geval bevestigd door de verklaringen van verdachte ter zitting, als ook met de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van verhoor van verdachte en kapitein [naam kapitein]. Formeel was verdachte weliswaar geen gezagvoerder, maar de facto had hij de leiding over de navigatie van het schip in de aanloop naar het ten laste gelegde feit.
De aldus vormgegeven samenwerking tussen scheepsleiding en loods met betrekking tot de navigatie brengt mee dat in beginsel van een gezamenlijke verantwoordelijkheid moet worden gesproken voor de navigatie, door of namens de scheepsleiding gevoerd overeenkomstig de adviezen van de loods. Er is geen goede reden om de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het medeplegen van scheepvaartovertredingen door loodsen slechts in uitzonderingsgevallen aan te nemen, zoals slechts ten aanzien van overtredingen, die min of meer opzettelijk worden gepleegd en als kapitale fout kunnen worden aangemerkt. Voor bewezenverklaring van overtredingen als hier te laste gelegd kan immers aan de vraag of er sprake is van opzet voorbij worden gegaan.
De verdediging heeft voorts gesteld dat er van een aanvaring geen sprake is geweest en dat een stranding als zodanig geen overtreding van enigerlei bepaling uit het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 oplevert.
Zoals eerder reeds door de kantonrechter is overwogen (zie bijvoorbeeld Kantonrechter Middelburg, 14 mei 2009, parketnummer 12/601061-08) dient artikel 6, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 zo te worden gelezen dat deze bepaling onder meer voorschrijft : “Een schip moet te allen tijde een veilige vaart aanhouden, zodat […] kan worden gestopt binnen een aan de heersende omstandigheden en toestanden aangepaste afstand.” De opsomming vervolgens van alle factoren, waarmee bij de bepaling van een veilige vaart dient te worden rekening gehouden, laat verder zien dat artikel 6 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 handelt over het voorkomen van elk incident waardoor schade, hinder of gevaar kan ontstaan. Een stranding is een dergelijk incident.
De vraag of sprake is van een aanvaring is derhalve niet zonder meer van belang voor de toepasselijkheid van bedoelde bepaling.
4.3 De bewezenverklaring
De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2009 in de gemeente Vlissingen, als loods van het zeeschip (tanker) “AKTI N” (leeg van loodvrije benzine, UN1203 Gasoline), tezamen en in vereniging met de kapitein ([naam kapitein]) adviezen gaf, die onder meer de navigatie betroffen,
daarmee heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde (komende uit de Wielingen en onderweg naar de Sardijngeul ten einde via het Oostgat naar de ankerplaats Schouwenbank te varen),
en toen niet een te allen tijde veilige vaart heeft aangehouden zodat het schip "AKTI N" kon worden gestopt binnen een voor de heersende omstandigheden en toestanden aangepaste afstand,
- onvoldoende rekening gehouden met de manoeuvreerbaarheid van het schip, in het bijzonder wat betreft de afstand waarbinnen gestopt kon worden en de wendbaarheid in verband met de heersende toestanden (ebstroom en manoeuvreerbaarheid)
en
- onvoldoende rekening gehouden met de toestand van de wind, zee (eb)stroom en de nabijheid van gevaren voor de navigatie,
immers heeft hij, verdachte, het schip –vanwege een uitvarend schip en een invarend schip– sterk tegen de stroom ingestuurd –om de SGW boei aan bakboordzijde te houden– en daarbij de bocht naar bakboord proberen te maken en de Sardijngeul niet voldoende open gevaren (en vervolgens) die bocht niet kunnen maken –mede omdat het achterschip naar bakboord werd gezet door de (eb)stroom–, en toen buiten de vaargeul terecht is gekomen en vervolgens vastgevaren (gestrand / tussen de boeien SG2 en SG4, ter hoogte van het badstrand voor de boulevard);
De kantonrechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Er is geen omstandigheid aangevoerd of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Als gevolg van de adviezen van verdachte aan de scheepsleiding van de “AKTI N” is dit schip gestrand. Verdachte heeft daarbij gekozen voor een route over de vaarweg die extra risico’s met zich brengt. Niet is gebleken dat er uit het oogpunt van scheepvaartverkeersveiligheid geen alternatieve route denkbaar was. Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij is verrast door de kracht van de ebstroom en/of de beperkte manoeuvreerbaarheid van het schip, ontslaat hem dat niet van de verantwoordelijkheid die hij als loods draagt voor de advisering ten aanzien van een veilige navigatie.
Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen jij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 3.000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2 Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter heeft de op te leggen straf bepaald met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Voorts heeft de kantonrechter acht geslagen op de persoon van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden.
Verdachte is een ervaren zeeloods en is bevoegd op de Westerschelde. Van hem mag derhalve zeker worden verwacht dat hij zich bewust is van de gevaren en risico’s die er kleven aan deelname aan het verkeer op deze scheepvaartweg. Verdachte wist ook van de specifieke risico’s van de door hem geadviseerde route, gegeven de diepgang van de “AKTI N”, de ebstroom, de stand van het tij en de drukte van het scheepvaartverkeer op dat moment. Niettemin heeft verdachte de situatie verkeerd ingeschat. Daarbij heeft hij zich vergist in de kracht van de stroming (en als gevolg daarvan in de positie en koers van het schip) alsmede in de manoeuvreerbaarheid van de “AKTI N”. Afgaand op de adviezen die verdachte gaf ten aanzien van de navigatie, is het schip vervolgens gestrand. Een en ander heeft overigens niet geleid tot schade of persoonlijk letsel.
De kantonrechter weegt verder in het voordeel van verdachte mee, dat hij bij het aan boord komen van de “AKTI N” voor een complexe verkeerssituatie is gesteld en dat er een zekere druk op hem lag om snel te komen tot een advies aangaande de navigatie. Verder moet het er voor worden gehouden dat het schip anders reageerde op het roer dan verdachte vooraf veronderstelde en dat de scheepsleiding verdachte hierover niet heeft geïnformeerd.
(Het verwijt aan het adres van verdachte blijft dan niettemin dat hij heeft gekozen voor een lastige en mogelijk problematische route en dat hij daarbij zijn positie en koers onvoldoende in de gaten heeft gehouden.)
Tot slot moet ten faveure van verdachte worden vastgesteld dat hij een lange staat van dienst heeft bij het Belgische loodswezen en dat van verdachte, voor zover bekend, geen strafrechtelijke antecedenten bekend zijn.
De kantonrechter acht alles overziende een geheel voorwaardelijke geldboete van € 1500,-- passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6 lid 1 en 56 Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 juncto artikel 31 Scheepvaartverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De kantonrechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het aldus bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Medeplegen van overtreding van artikel 6 lid 1 Scheepvaartreglement Westerschelde 1990.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. Sinack, kantonrechter, in tegenwoordigheid van Wisse, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2010.
De griffier is niet in staat
dit vonnis te ondertekenen.