ECLI:NL:RBMID:2010:BO3782

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66982 / HA ZA 09-155
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot inzage in bescheiden op grond van onvoldoende specificatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 14 april 2010 uitspraak gedaan in een incident waarbij Mythen S.P.A. inzage vorderde in bescheiden van Thermphos International B.V. Mythen, gevestigd in Italië, vorderde inzage in documenten die betrekking hebben op de winstmarges en productiekosten van fosforzuur dat door Thermphos werd geleverd. De vordering was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat voorwaarden stelt aan het verkrijgen van inzage in bescheiden. Mythen stelde dat zij deze informatie nodig had om haar vordering in de hoofdzaak te onderbouwen, waarin zij Thermphos aansprakelijk stelde voor een tekortkoming in de nakoming van hun overeenkomst.

De rechtbank oordeelde dat Mythen niet had voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv, omdat zij niet voldoende concreet had gespecificeerd welke documenten zij wenste in te zien. De rechtbank benadrukte dat de vordering tot inzage moet zien op bepaalde, concrete bescheiden en dat er geen rechtmatig belang kan zijn bij een vordering die niet gericht is op specifieke documenten. De rechtbank wees de vordering van Mythen af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Thermphos werden begroot op € 1.356,--.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en specifieke verzoeken in procedures tot inzage van bescheiden, en dat een algemene vordering niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 66982 / HA ZA 09-155
Vonnis van 14 april 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THERMPHOS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres in de hoofdzaak in conventie,
verweerster in de hoofdzaak in reconventie,
verweerster in het incident,
advocaten: mr. L.J.M. Willaert en mr. J.J. Schober te Amsterdam
procesadvocaat mr. C.J. IJdema,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
MYTHEN S.P.A.,
gevestigd te Ferrandina, Italië,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie,
eiseres in de hoofdzaak in reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat : mr. J. Fleming, mr. U.B. Verboom, mr. M.J.J. de Bontridder te Amsterdam
procesadvocaat mr. E.H.A. Schute.
Partijen zullen hierna Thermphos en Mythen genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- incidentele conclusie ex art. 843a Rv d.d. 9 september 2009
- conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv d.d. 23 september 2009
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De feiten
Thermphos is producent van onder andere fosforzuur en leverde in die hoedanigheid, uit hoofde van een tussen haar en Mythen op 10 september 2007 gesloten raamovereenkomst, fosforzuur aan de productiefaciliteit van Mythen te Ferrandina (Italië). Het fosforzuur werd zowel vanuit Italië als vanuit Vlissingen, Nederland, geleverd.
Thermphos vordert in de hoofdzaak in conventie, na haar eis te hebben vermeerderd, Mythen te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.376.047,11, waarvan een bedrag van € 1.264.160,12 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling en een bedrag van € 111.886,99 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 13 mei 2009 tot aan de dag van betaling. Thermphos stelt daartoe dat Mythen toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar jegens Thermphos bestaande betalingsverplichting.
Mythen vordert in de hoofdzaak in reconventie de overeenkomst tussen haar en Thermphos te vernietigen voor het gedeelte van de prijsstijgingen, zodat de vaste prijs ter hoogte van € 505,-- per ton fosforzuur deel uitmaakt van de overeenkomst, en Thermphos te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 246.395,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de vorderingen.
Het geschil
Mythen vordert – samengevat – Thermphos te veroordelen om afschrift te verschaffen van de bescheiden waaruit volgt:
- welke winstmarge Thermphos heeft gehanteerd bij de berekening van de prijs van € 505,-- per ton fosforzuur, dus voor 1 februari 2008;
- welke winstmarge Thermphos in de perioden waarin zij de diverse prijsstijgingen heeft doorgevoerd, in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 januari 2009, heeft gehanteerd;
- welke stijging in de productiekosten voor het vervaardigen van fosforzuur heeft plaatsgevonden in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 januari 2009.
Mythen stelt dat zij inzicht in de gevraagde gegevens nodig heeft ter verdere onderbouwing van haar betoog dat sprake is van misbruik van omstandigheden aan de zijde van Thermphos doordat Thermphos de economische afhankelijkheid van Mythen heeft gebruikt om voor zichzelf onevenredig hoge voordelen te bewerkstelligen. Mythen dient daartoe inzage te hebben in bescheiden waaruit de winstmarges blijken die Thermphos over de relevante periode heeft gehanteerd en wat haar productiekosten over de relevante periode zijn geweest. Indien en voor zover die stukken niet bestaan ontslaat dat Thermphos niet van haar verplichting om de gevraagde bescheiden over te leggen omdat zij bij machte is om daarvan in het bezit te komen door haar accountant een eenvoudig gewaarmerkte verklaring op te laten stellen.
Mythen stelt voorts, gemotiveerd, dat haar vordering voldoet aan de vereisten die art. 843a Rv aan het opvorderen van bescheiden stelt. Volgens Mythen is geen sprake van de uitzonderingen waarin afgifte niet kan worden bevolen ondanks het feit dat het verzoek aan de vereisten van lid 1 van art. 843a Rv voldoet, genoemd in lid 4 van art. 843a Rv.
Thermphos voert verweer.
Volgens Thermphos heeft Mythen geen rechtmatig belang bij haar vordering. Zij stelt daartoe dat de vordering tot het verstrekken van informatie er niet op gericht mag zijn om bescheiden te verkrijgen ter onderbouwing van een vorderingsrecht waarvan men überhaupt niet, of niet met zekerheid weet of men dit geldende kan maken en de reconventionele vordering van Mythen is voorshands niet aannemelijk. De vordering van Mythen uit hoofde van misbruik van omstandigheden kan volgens Thermphos geen stand houden omdat voor het aannemen dat sprake is van misbruik van omstandigheden de omstandigheid dat sprake zou zijn van een machtspositie en/of economisch overwicht onvoldoende is, en Mythen de bijzondere omstandigheden juist op die twee elementen baseert.
Nog afgezien daarvan zijn de beweegredenen van Thermphos om een hogere prijs te vragen volgens Thermphos irrelevant. De winstmargecijfers hebben met de door Mythen gestelde bijzondere omstandigheden niets van doen. Volgens Thermphos is bovendien onduidelijk wat Mythen dan wel een redelijke winstmarge vindt en hoe die bepaald moet worden. Thermphos ziet dan ook niet in wat Mythen met de door haar opgevraagde stukken wil bereiken.
Bescheiden waaruit de winstmarge per ton van het aan Mythen geleverde fosforzuur afgeleid zou kunnen worden bestaan volgens Thermphos ook niet. Ook als Thermphos de gehele administratie en alle gegevens betreffende haar productie- en verkoopproces over zou leggen, hetgeen niet de bedoeling kan zijn, is het onmogelijk om de specifieke winstmarge van een specifiek product te bepalen. Het is onmogelijk op basis van de administratie te bepalen in hoeverre de productie-, overhead- en overige bedrijfskosten van het bedrijf moeten worden verdeeld over de vele verschillende producten die Thermphos verkoopt. De grondstoffen worden ook niet per (een van de) vele individuele eindproducten ingekocht of daaraan boekhoudkundig verbonden.
Door Mythen wordt voorts niet aangegeven uit welke bescheiden de door haar gewenste informatie zou moeten komen. Sprake is van een zogenoemde “fishing expedition” nu Mythen geen bepaalde stukken met name heeft genoemd. Mythen vordert in feite dat Thermphos bepaalde stukken opstelt. Dit gaat de strekking van art. 843a Rv volstrekt te buiten. Niet is voldaan aan de in artikel 843a Rv gestelde voorwaarde dat slechts inzage in bepaalde bescheiden kan worden gevorderd.
De informatie die Mythen vordert is geen informatie die volgt uit een rechtsbetrekking waarbij Mythen partij is. Het betreft immers bescheiden waaruit enerzijds de inkomsten en anderzijds de kosten van Thermphos blijken en die hebben betrekking op de verhouding tussen Thermphos en haar leveranciers en op haar interne organisatie.
Volgens Thermphos ziet de exhibitieplicht op de situatie dat de inhoud van een bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het stuk niet in haar bezit heeft. Die partij moet het bestaan van een bepaald stuk aannemelijk maken, ook hieraan is niet voldaan.
Thermphos stelt voorts, gemotiveerd, dat gewichtige redenen zich ertegen verzetten om aan de vordering te voldoen.
De beoordeling in het incident
Artikel 843a Rv geeft vier, cumulatieve, voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat een vordering zoals door Mythen ingesteld, strekkende tot het verkrijgen van inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden kan worden toegewezen:
a. de eisende partij moet een rechtmatig belang bij de vordering hebben,
b. het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is;
c. de vordering moet zien op bepaalde (dat wil zeggen: concrete, voldoende aangeduide)
bescheiden,
d. het moet gaan om bescheiden van degene die deze te zijner beschikking of onder zijn
berusting heeft.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 843a Rv van een algemeen recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze bescheiden ter beschikking of onder berusting heeft, geen sprake is. Uit de onder punt 4.1. opgesomde voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat een vordering tot inzage kan worden toegewezen volgt dat inzage moet worden gevorderd van bepaalde bescheiden.
De rechtbank is van oordeel dat Mythen, nog afgezien van de vraag of is voldaan aan de andere eisen die artikel 843a Rv aan toewijzing van de vordering tot inzage stelt, in elk geval niet heeft voldaan aan de eis voldoende concreet te specificeren in welke documenten zij inzage verlangt. Verzoekster heeft slechts in zeer algemene bewoordingen en zonder voldoende onderbouwing inzage gevorderd in bescheiden op grond waarvan de winstmarge volgt over een lange periode, en datzelfde geldt voor bescheiden waaruit de stijging van de productiekosten van fosforzuur over een periode van ruim een jaar zou volgen. Nog afgezien van het vorenstaande is door Thermphos onbestreden gesteld dat er geen stukken bestaan waaruit opgemaakt kan worden wat de winstmarge en productiekosten zijn van de aan Mythen geleverde tonnen fosforzuur. Inzage in een niet bestaande, nog door een accountant op te maken verklaring, hetgeen Mythen gelet op hetgeen zij ter gelegenheid van het pleidooi te kennen heeft gegeven kennelijk wenst indien en voor zover de gevraagde stukken niet bestaan, gaat de reikwijdte van artikel 843a Rv te buiten. Alleen al gelet op het vorenstaande dient de vordering van Mythen te worden afgewezen. De rechtbank zal hetgeen door partijen over en weer is gesteld met betrekking tot de overige eisen van artikel 843a Rv, dan ook niet bespreken.
Mythen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Thermphos worden begroot op een bedrag van € 1.356,-- (3,0 punten x tarief € 452,--) ter zake van procureurssalaris.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Mythen in de proceskosten, aan de zijde van Thermphos tot op heden begroot op € 1.356,--;
in de hoofdzaak
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 12 mei 2010 voor het nemen van de conclusie van repliek in conventie door Thermphos.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.