zaaknummer / rolnummer: 71126 / HA ZA 10-4
Vonnis van 10 november 2010
advocaat: mr. A.I. Cambier te Axel,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 maart 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2010.
Nadat vonnis was bepaald hebben mrs Cambier en Van de Wijnckel de rechtbank op 30 september 2010 nog een brief gezonden.
[gedaagde] heeft op 5 augustus 2008 van [eisers] de woning staande en gelegen aan de [adres] te Sas van Gent gekocht voor € 130.000,00 k.k.
In de koopovereenkomst is de ontbindende voorwaarde van artikel 13 lid 1 onder b., inhoudende dat de koop ontbonden zal zijn indien de koper binnen een bepaalde termijn niet in staat is financiering te verkrijgen, niet van toepassing verklaard.
Artikel 12 van de koopovereenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
12.1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen. Gemelde termijn kan reeds lopen voordat een partij nalatig is.
12.4. Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 12 lid 1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille van de totale koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding. Indien de wederpartij na verloop van tijd de overeenkomst alsnog ontbindt dan zal deze boete verschuldigd zijn voor elke na afloop van de in artikel 12 lid 1 vermelde termijn van acht dagen verstreken tot aan de dag waarop de overeenkomst ontbonden is.
De tussen partijen overeengekomen leverdatum was (na uitstel) uiterlijk 1 juni 2009. De woning is op die datum niet door [gedaagde] afgenomen. Zij is namens [eisers] in gebreke gesteld en haar is tot 11 juni 2009 de gelegenheid gegeven alsnog af te nemen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
Bij brief van 23 juni 2009 van mr. Cambier is [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot nakoming, bij gebreke waarvan die nakoming in rechte zal worden gevorderd, alsmede tot betaling van de boete ad € 390,00 per dag zoals bepaald in artikel 12 lid 4 van de koopovereenkomst, ingaande 20 juni 2009.
Bij arrest d.d. 26 januari 2010 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg op 12 oktober 2009 tussen partijen gewezen vonnis vernietigd voor zover daarbij de gevorderde dwangsom is afgewezen. [gedaagde] is door het hof veroordeeld, indien zij niet meewerkt aan de levering van de woning, tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij niet meewerkt. Bepaald is dat boven de som van € 12.500,00 geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Bij brief van 30 september 2010 heeft mr. Cambier, met instemming van mr. Van de Wijnckel blijkens diens brief van 30 september 2010 aan de rechtbank, medegedeeld dat [eisers] de koopovereenkomst middels een buitengerechtelijke verklaring per 16 september 2010 heeft ontbonden.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
I. primair: een bedrag van € 390,00 per dag ingaande 20 juni 2009 en tot de dag dat [gedaagde] de koopovereenkomst is nagekomen, dan wel die koopovereenkomst zal zijn ontbonden;
II. subsidiair: alle door [eisers] als gevolg van het verzuim van [gedaagde] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. meer subsidiair: een bedrag van € 13.000,00 welk bedrag is gestort onder notaris mr. Hendrikse te Axel;
IV. nog meer subsidiair: een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vaststelt.
[eisers] vordert over de bedragen onder II, III en IV de wettelijke rente van 20 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens vordert hij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eisers] grondt zijn vorderingen op voormelde feiten. Hij stelt dat [gedaagde] in verzuim is. Hij voert geen verweer tegen matiging van de boete. De hoogte van de schade hangt volgens [eisers] af van de vraag op welke termijn en tegen welke prijs de woning aan een derde kan worden verkocht.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist niet dat zij in verzuim is maar doet expliciet een beroep op matiging van de contractuele boete ex artikel 6:94 BW. Daartoe stelt zij dat de boete in geen verhouding staat tot de koopsom en evenmin tot de vermoedelijke werkelijke schade. Bovendien hadden beide partijen moeten inzien dat een koopovereenkomst, zonder ontbindende voorwaarde maar met een leveringsdatum die bijna negen maanden na het tekenen van de overeenkomst ligt, aanzienlijke risico’s met zich brengt. Die risico’s hebben zich nu geopenbaard. [gedaagde] heeft op 10 juni 2009 te kennen gegeven dat nakoming van de koopovereenkomst onmogelijk is geworden. Desondanks is [eisers] aanspraak blijven maken op nakoming. [gedaagde] verzoekt de rechtbank tevens te bepalen dat op grond van het arrest d.d. 26 januari 2010 eventueel te verbeuren dwangsommen in mindering strekken op de eventueel door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding.
[gedaagde] is per 12 juni 2009 in verzuim. Zij verbeurt derhalve op grond van artikel 12 lid 4 van de koopovereenkomst een boete die over de periode van 20 juni 2009 tot 16 september 2010 (i.e. 453 dagen) in beginsel een bedrag van € 176.670,00 beslaat. Uit artikel 6:94 BW volgt dat de rechtbank een boetebeding, ongeacht of dit strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om na te komen, kan matigen op verlangen van de schuldenaar indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, maar niet tot minder dan de schadevergoeding op grond van de wet. De rechtbank is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval geoordeeld moet worden dat de hoogte van de boete buitensporig is in verhouding tot de koopsom en dat matiging op grond van billijkheid noodzakelijk is.
Bij de mate van matiging houdt de rechtbank rekening met verschillende omstandigheden. Enerzijds is reeds in juni 2009 door [gedaagde] medegedeeld dat nakoming blijvend onmogelijk was. De koopovereenkomst is eerst op 16 september 2010 door [eisers] ontbonden. [eisers] heeft daardoor zelf bijgedragen aan het doen oplopen van de boete. Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat de boete in geen verhouding staat tot de vermoedelijke werkelijke schade. Zij stelt gemotiveerd dat verwacht mag worden dat de verkoop van de woning aan een ander een vergelijkbare prijs zal opleveren. [eisers] heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [gedaagde]. Het moet er aldus voor gehouden worden dat [eisers] vooralsnog geen schade heeft geleden tengevolge van de niet-nakoming door [gedaagde]. Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat [gedaagde] geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van haar verplichtingen, nu deze expliciet en begrijpelijk in de door haar getekende koopovereenkomst zijn opgenomen. Zij heeft destijds bewust geen financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst laten opnemen. Dat zij uiteindelijk niet kon nakomen, is een omstandigheid die geheel voor haar eigen rekening en risico komt. Een contractuele boete bij niet-nakoming ter hoogte van 10% van de koopsom is tussen particulieren zeer gebruikelijk bij de verkoop van onroerende zaken. Zo zijn ook partijen onder artikel 12.3. van hun koopovereenkomst overeengekomen dat, wanneer verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel op de voldoening van de koopprijs, de nalatige partij afgezien van schadevergoeding ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete zal verbeuren ter hoogte van tien procent van de totale kooprijs. De rechtbank zoekt aansluiting bij deze keuze van partijen en zal de boete matigen tot een bedrag van € 13.000,-.
In het arrest van 26 januari 2010 is reeds door het gerechtshof ’s-Gravenhage een mogelijke disproportionaliteit voorzien bij eventuele door [gedaagde] verschuldigd te worden dwangsommen en boetebedragen. Naar het oordeel van het hof kan hieraan voor wat betreft de dwangsom in voldoende mate tegemoetgekomen worden door de dwangsom te beperken tot een maximaal bedrag van € 12.500,-. Er is derhalve voor de rechtbank geen aanleiding om eventueel te verbeuren dwangsommen in mindering te laten strekken op de boete.
Nu de primaire vordering van [eisers] zal worden toegewezen kunnen de overige stellingen en weren van partijen onbesproken blijven.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- betaald vast recht 79,00
- in debet gesteld vast recht 237,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 13.000,00 (dertienduizend euro),
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eisers] gevallen en tot op heden begroot op € 1.305,95,
bepaalt, nu [eisers] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening:
A. aan de griffier van deze rechtbank:
- wegens dagvaarding € 85,95,
- wegens het in debet gestelde deel vastrecht € 237,00,
- wegens salaris advocaat € 904,00,
B. aan [eisers]:
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het vastrecht ad € 79,00,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.