parketnummer: 12/707229-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2010
[verdachte]
geboren op [1989]
wonende te [adres]
ter terechtzitting verschenen.
Raadsman mr. Schute, advocaat te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2010, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting van 7 januari 2010 op vordering van de officier van justitie gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging luidt als volgt:
hij op of omstreeks 06 juli 2008 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Langeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- onder invloed van enige medicatie (Tavegyl) te rijden, waardoor hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 eerste of tweede lid Wegenverkeerswet 1994 en/of
- de kruising van voornoemde weg en de weg, de Oude Bontepolderstraat, welke kruising door aldaar aanwezige begroeiing onoverzichtelijk was, met een snelheid van ongeveer 130 km/u, in elk geval 120 km/u, althans met een (gelet op voornoemde onoverzichtelijkheid van de kruising) te hoge snelheid te naderen en/of met onverminderde, althans nagenoeg onverminderde, snelheid op te rijden, en/of
- op die kruising geen voorrang te verlenen aan een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurder van een bromfiets, en/of
- in botsing, althans in aanrijding te komen met die bestuurster van die bromfiets en/of diens passagier en/of diens bromfiets,
waardoor de passagier van die bromfiets (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood, in elk geval zodanig letsel heeft bekomen, dat zij daaraan op 6 juli 2008 is overleden, en/of waardoor de bestuurster van die bromfiets (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar
lichamelijk letsel, te weten botbreuken aan het schaambeen cq heup en/of een gebroken rechter duim en/of kruisbandletsel aan de rechter knie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8 eerste en tweede lid Wegenverkeerswet en/of dat het feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 tenlastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 06 juli 2008 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, als bestuurder van een personenauto rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Langeweg, op de kruising van voornoemde weg met de voor
het openbaar verkeer openstaande weg(en), de Oude Bontepolderstraat, een voor hem van rechts komende bestuurder van een bromfiets geen voorrang heeft verleend, immers die bestuurder niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar
weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
art 15 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsoverwegingen
4.1.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft op 6 juli 2008 een bromfiets aangereden, waarbij de passagier van de bromfiets is overleden en de bestuurster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Deze aanrijding is veroorzaakt door het roekeloze rijgedrag van verdachte. Verdachte heeft immers geen voorrang verleend aan de slachtoffers. Hij heeft daarbij in ernstige mate zowel de situationeel gepaste snelheid als de maximum snelheid overschreden, terwijl het een onoverzichtelijke kruising betrof die noopte tot extra voorzichtigheid. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde onder invloed van medicijnen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
4.1.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het ongeval weliswaar veroorzaakt is door verwijtbaar rijgedrag van verdachte, maar dat roekeloosheid een te zware schuldgradatie is. In dit geval is sprake van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag van verdachte. Verdachte heeft gebruik gemaakt van medicatie maar uit het bewijs volgt niet dat verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Voorts acht de verdediging niet bewezen dat verdachte 130 km/u heeft gereden. Deze snelheid zou blijken uit de deskundigenrapporten, maar daar kunnen kanttekeningen bij geplaatst worden. Ten eerste bestaat de mogelijkheid dat verdachte na de aanrijding gas heeft gegeven, waardoor in het computersysteem van de auto een te hoge snelheid is geregistreerd. Ten tweede is bij de botsproeven er van uitgegaan dat de bromfiets met een snelheid van 20 km/u gereden. Dit is onwaarschijnlijk. Tevens kan verdachte harder dan 65 km/u hebben gereden, maar langzamer dan 120 km/u. Bij de botsproeven is niet vastgesteld welke gevolgen dit zou hebben voor de werpafstand.
Nu meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte 80 km/u heeft gereden, is er geen reden om de conclusies van de deskundigenrapporten over te nemen. Gelet op de onoverzichtelijkheid van de kruising had verdachte langzamer dan 80 km/u moeten rijden, derhalve is sprake van verwijtbaar verkeersgedrag, maar met de lichtste schuldgradatie.
4.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de officier van justitie is onder meer gebaseerd op deskundigenrapporten van 17 april 2009 en 30 juni 2010 van ir. A.C.E. Spek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Hij is ter terechtzitting als deskundige gehoord. De rechtbank stelt vast dat ir. Spek niet is opgenomen in het landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen. De rechtbank merkt hem als deskundige op het gebied van verkeersongevallenonderzoek aan nu hij, gelet op zijn opleiding en ervaring als forensisch onderzoeker naar verkeersongevallen, voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die zijn neergelegd in het Besluit houdende kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in genoemde rapporten op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van de rapporten steunen. Voorts vinden de in de rapporten uiteengezette gronden genoegzaam steun in de feiten, omstandigheden en de bevindingen van de rapporten en de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten dan ook zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als naar inhoud deugdelijk te achten.
De rechtbank gaat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting uit van het volgende.
Verdachte heeft op 6 juli 2008 in een auto, merk BMW met kenteken [kenteken] over de Langeweg in Sluiskil, gemeente Terneuzen gereden. Bij de kruising van de Langeweg met de Oude Bontepolderstraat is verdachte tegen een bromfiets aangereden. Voor verdachte kwam deze bromfiets van rechts. Deze bromfiets werd bestuurd door [slachtoffer 2], haar passagier was [slachtoffer 1]. De personenauto is na de aanrijding met de bromfiets verder gereden over de Langeweg, waarbij deze over de linkerberm reed, de linkersloot in, tegen een damwand botste en boven op deze damwand op ongeveer 104 meter afstand van de botsplaats tot stilstand kwam. De bromfiets kwam tot stilstand in de sloot aan de linkerzijde van de Langeweg. [slachtoffer 2] lag in de linkerberm, terwijl [slachtoffer 1] op ongeveer 30 meter afstand van de botsplaats op het akkerland aan de linkerzijde van de Langeweg lag. Ten gevolge van de aanrijding heeft [slachtoffer 1] zodanig letsel opgelopen dat zij op 6 juli 2008 daaraan is overleden. [slachtoffer 2] heeft bij het ongeval lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit botbreuken aan het schaambeen cq de heup, een gebroken rechterduim, een hersenschudding en kruisbandletsel aan de rechterknie.
De maximumsnelheid ter plaatse was 80 km/u. De Langeweg, noch de Oude Bontepolderstraat zijn voorrangswegen, daaruit volgt dat een van rechts komend voertuig voorrang heeft. Het was een onoverzichtelijke kruising aangezien vlak voor de kruising begroeiing aanwezig was. Voor de kruising stond een bord waarmee gewaarschuwd werd voor een gevaarlijk kruispunt en juist voor het kruisingsvlak was op beide wegen met verf een optisch vlak aangebracht hetgeen suggereert dat ter plaatse een verhoging in het wegdek is aangebracht. Verdachte reed regelmatig op de Langeweg en wist dat het kruispunt met de Oude Bontepolderweg onoverzichtelijk was.
Volgens het proces-verbaal Verkeersongeval Analyse van 22 augustus 2008 van het team forensische opsporing van de politie Zeeland (hierna: PV-VOA) waren de autogordels, met uitzondering van de gordel linksachter, zeer waarschijnlijk niet gebruikt. Op 14 juli 2008 is de computersoftware van de auto uitgelezen. Bij de storing met foutcode ASC12 is als foutomstandigheid een rijsnelheid van 120 km/u opgeslagen.
Op basis van de verklaring van [slachtoffer 2] acht de rechtbank aannemelijk dat zij bij het benaderen van de kruising voldoende voorzichtigheid in acht heeft genomen. Zij kende de weg goed en zij wist dat er veel ongelukken gebeuren. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] droegen beiden helmen met de kinbandjes vast.
Ten tijde van de aanrijding was het daglicht en het was droog, daarvoor was er een lichte regen gevallen.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is met welke snelheid verdachte heeft gereden op het moment van de aanrijding en of verdachte onder invloed van medicatie verkeerde. Voorts moet beoordeeld worden of sprake is van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
• De gereden snelheid
Op de plek van het ongeval zijn geen remsporen aangetroffen. Hierdoor was het niet mogelijk om aan de hand van een remspoor vast te stellen met welke snelheid verdachte ten tijde van het ongeval heeft gereden. Ook was het niet mogelijk om de snelheid vast te stellen aan de hand van de schade van de auto en de bromfiets.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag met welke snelheid is gereden, acht geslagen op het PV-VOA, de deskundigenrapporten van het NFI van 17 april 2009 en 30 juni 2010 en een brief van 28 april 2009 van ir. Spek, in samenhang gelezen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaringen van de inzittenden van de auto en andere getuigen van de aanrijding. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij voor het kruispunt is afgeremd en toen hij niemand zag, is versneld. De verklaring van verdachte ter zitting luidde dat de snelheid onder de 100 km per uur was. Waar deze herinnering van verdachte op is gebaseerd, is onduidelijk. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij denkt dat verdachte ongeveer 80 km/u reed. De verklaring van getuige [getuige 2] ter zitting luidde dat verdachte ongeveer 100 meter voor de kruising 80 km/u heeft gereden. [getuige 2] nam deze snelheid toen waar op de snelheidsmeter van de auto. Vervolgens heeft verdachte volgens [getuige 2] vaart geminderd en bij het naderen van de kruising versneld. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt niet met welke snelheid is gereden op het moment van de aanrijding. Wel is aannemelijk dat verdachte bij het naderen van de kruising vaart heeft verminderd en vervolgens heeft versneld, maar met welke snelheid is gereden ten tijde van de aanrijding valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de verklaringen af te leiden. De rechtbank kan daarom voor de bepaling van de snelheid op het moment van de aanrijding, niet afgaan op de verklaringen van verdachte en de inzittenden van de auto. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de verklaringen van de inzittenden van de auto zwaarder zouden moeten wegen dan de bevindingen en conclusies van de deskundigenrapportages.
Het deskundigenrapport van 17 april 2009
Dit rapport vermeldt –zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende.
Uit de regeleenheid “ASC stabiliteitscontrole MK20” welke onder andere de remwerking regelt, is uitgelezen een storing met foutcode ASC12 naam “toerentalzender links voor”. Deze storing is met name interessant omdat er als ‘foutomstandigheid’ een rijsnelheid van 120 km/u bij is opgeslagen. Uit later uitgevoerde proeven bleek dat de regeleenheid de snelheid naar beneden op tientallen afrond en deze snelheidsregistratie vermoedelijk nauwkeurig is. Ter terechtzitting heeft ir. Spek verklaard dat de werkelijk gereden snelheid derhalve mogelijk hoger is geweest. De kans is zeer klein dat een dergelijke storing bij een willekeurige rit optreedt. Derhalve moet aangenomen worden dat de storing is ontstaan bij de ongevalrit. Gezien de schade en de aard van de storing is het optreden van ASC12 bij de botsing met het sloottalud voorstelbaar. Het optreden van de storing bij de botsing met de bromfiets is een reële optie, alhoewel niet exact bekend is hoe die botsing verliep.
Het deskundigenrapport van 30 juni 2010
Dit rapport vermeldt –zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende.
Bij de aanrijding is [slachtoffer 1] aan de overzijde van de sloot in de akker terechtgekomen, op ongeveer 30 meter van de botsplaats. Het slachtoffer zal na de botsing ongeveer 25 meter van de botsplaats neergekomen zijn en daarna doorgeschoven naar de eindligging. In het onderzoek is getoetst of deze afstanden beter passen bij een gereden snelheid van 65 km/u of bij 120 km/u. Het rapport omschrijft de resultaten van twee botsproeven. Bij de eerste proef reed een auto met een snelheid van 65,7 km/u tegen een bromfiets die 21,0 km/u reed. Bij de tweede proef reed een auto met een snelheid van 118,5 km/u tegen een bromfiets die 19,0 km/u reed. Bij beide proeven was de auto van hetzelfde merk en model als de auto waarmee de aanrijding is veroorzaakt. Ook de bromfiets was van hetzelfde merk en type als de bromfiets die bij het ongeluk betrokken was Bij de proef is gebruik gemaakt van dummy’s die op relevante kenmerken overeen komen met de betrokkenen bij het ongeluk. Na de geënsceneerde aanrijding is gemeten over welke afstand en in welke richting de dummy-passagier van de bromfiets is weggeworpen. Het rapport spreekt van werpafstand en werprichting.
Bij de eerste proef is de dummy aangetroffen op circa 9 meter van de botsplaats, 7 meter in lengterichting en 6,3 meter in dwarsrichting. De plaats waar de dummy de grond raakte, was op ongeveer 5,5 meter van de botsplaats. Bij de tweede proef is de dummy aangetroffen op circa 39 meter van de botsplaats, 35 meter in lengterichting en 17 meter in dwarsrichting. De plaats waar de dummy-passagier van de bromfiets de grond raakte, was op ongeveer 25 meter van de botsplaats. Deze afstand komt vrijwel overeen met de werpafstand bij het ongeluk en ook de werprichting komt sterk overeen met die bij het ongeluk. Het verschil tussen de schuifbeweging bij de proeven en de schuifbeweging bij het ongeluk wordt verklaard door het verschil in ondergrond. De verklaring is dat een akker, in dat opzicht, een ander resultaat geeft dan het gladdere asfaltoppervlak bij de proeven.
Bij beide proeven is het geheugen van de ABS-regeleenheid uitgelezen. Bij de tweede proef is, anders dan bij de eerste proef, dezelfde storingscode aangetroffen als na het ongeval (ASC12); bij de tweede botsproef is een snelheid van 110 km/u geregistreerd terwijl de botssnelheid 118,5 km/u was. Rekeninghoudend met het feit dat de geregistreerde snelheid een afronding betreft, was deze registratie dus correct.
Op basis van de botsproeven concludeert de deskundige dat de werpafstand van het achteropzittende slachtoffer veel beter past bij een gereden snelheid van 120 km/u dan bij 65 km/u en dat op grond van die werpafstand kan worden gesteld dat de auto van verdachte bij het ongeval heeft gereden met een snelheid van ongeveer 120 km/u. In combinatie met het resultaat van de uitlezing is het naar de mening van de deskundige reëel om ervan uit te gaan dat de auto van de verdachte bij het ongeval heeft gereden met een snelheid tussen circa 120 km/u en circa 130 km/u. Het woord ‘circa’ duidt volgens de deskundige op een onnauwkeurigheid van enkele kilometers per uur.
De raadsman trekt om twee redenen de conclusies van de deskundigenrapportages in twijfel. Ten eerste kan de snelheid, die is uitgelezen, geregistreerd zijn toen de auto botste met het sloottalud. De geregistreerde snelheid betreft dan niet de snelheid ten tijde van het ongeluk. Wanneer verdachte gas gegeven heeft na de aanrijding is de geregistreerde snelheid hoger dan de snelheid ten tijde van het ongeluk. Ten tweede is het mogelijk, en zelfs waarschijnlijk, dat de bromfiets harder heeft gereden dan 20 km/u, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de verklaringen van verdachte en de getuigen, alsmede op basis van het technisch onderzoek niet aannemelijk geworden dat na de aanrijding is geaccelereerd door verdachte. Bovendien heeft de deskundige ter zitting verklaard dat het waarschijnlijk is dat door ontplooiing van de airbags – wat bij de botsproeven gebeurde – de brandstoftoevoer direct wordt afgesloten; acceleratie is dan niet mogelijk. Ten aanzien van de snelheid van de bromfiets heeft de deskundige ter zitting opgemerkt dat een hogere snelheid van de bromfiets zeer onaannemelijk is omdat de bromfiets dan een ander gedrag vertoond zou hebben bij de aanrijding en de botsproeven. De bromfiets zou dan rond de linkervoorkant van de auto draaien. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat bij de tweede botsproef, waarbij is uitgegaan van een gereden snelheid van 118,5 km/u, een werpafstand en werprichting tot stand is gekomen die overeenkomen met de werpafstand en werprichting bij de aanrijding. De rechtbank begrijpt de verklaring van de deskundige, afgelegd ter terechtzitting, aldus dat bij een hogere snelheid van de bromfiets een heel andere werprichting en waarschijnlijk ook werpafstand het gevolg zou zijn. Nu bovendien de effecten op de auto bij de tweede botsproef, anders dan bij de eerste botsproef, sterk overeenkomen met de situatie na de aanrijding en tevens dezelfde storingscode is aangetroffen, acht de rechtbank aannemelijk dat de storing in de ABS-regeleenheid en de registratie van de snelheid zijn ontstaan bij de aanrijding met de bromfiets en niet bij de botsing met het sloottalud.
Uit het uitlezen van de regeleenheid “ASC stabiliteitscontrole MK20”, het PV-VOA en de deskundigenrapporten, in onderlinge samenhang gelezen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte ten tijde van de aanrijding ten minste met een snelheid van 120 km/u heeft gereden.
Voor een bewezenverklaring of verdachte verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 is beslissend of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte onder een zodanige invloed van Tavegyl verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. In de gebruiksaanwijzing van het middel Tavegyl staat dat gebruik van dit middel de rijvaardigheid kan beïnvloeden. GGD-arts Vrencken heeft verklaard dat deze waarschuwing vooral betrekking heeft op het gebruik van de zogenaamde injectievloeistof en niet op de voorgeschreven pillen. Nu bij verdachte geen onderzoek is verricht, is niet vast te stellen dat hij ten tijde van de aanrijding onder een zodanige invloed van Tavegyl verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Om die reden, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging.
• Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de aanrijding zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat zij daaraan op 6 juli 2008 is overleden. De rechtbank merkt het lichamelijk letsel dat [slachtoffer 2] ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat een medische ingreep noodzakelijk was en dat [slachtoffer 2] tot 18 juli 2008 in het ziekenhuis moest verblijven.
De rechtbank is van oordeel dat door het rijgedrag van verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het rijgedrag van verdachte wordt als roekeloos, de zwaarste vorm van schuld, aangemerkt.
Van roekeloosheid is sprake bij zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Het gaat om een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Daarvan is in dit geval sprake geweest. Verdachte heeft in ernstige mate de ter plaatse geldende maximumsnelheid overschreden door in elk geval 120 km/u te rijden waar op de toeleidende weg maximaal 80 km/u was toegestaan. Verdachte heeft dit bovendien gedaan bij het oprijden van een onoverzichtelijke kruising. Daarbij heeft verdachte geen voorrang verleend aan een voor hem van rechts komende bromfiets. Verdachte heeft onaanvaardbare risico’s genomen door met deze snelheid een kruising waarvan hij wist dat deze onoverzichtelijk was op te rijden.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 06 juli 2008 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de Langeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- de kruising van voornoemde weg en de Oude Bontepolderstraat, welke kruising door aldaar aanwezige begroeiing onoverzichtelijk was, met een snelheid van in elk geval 120 km/u, op te rijden, en
- op die kruising geen voorrang te verlenen aan een voor hem, verdachte, van rechts komende bestuurder van een bromfiets, en
-in aanrijding te komen met die bestuurster van die bromfiets en diens passagier en diens bromfiets, waardoor de passagier van die bromfiets (genaamd [slachtoffer 1]) zodanig letsel heeft bekomen, dat zij daaraan op 6 juli 2008 is overleden, en waardoor de bestuurster van die bromfiets (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken aan het schaambeen cq heup en een gebroken rechter duim en kruisbandletsel aan de rechter knie werd toegebracht en dat het feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar, met aftrek.
De officier van justitie heeft zich bij de strafeis gebaseerd op de richtlijnen van het openbaar ministerie, rechtspraak en landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Ook heeft hij gekeken naar de persoon van verdachte en zijn strafblad.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van onoplettend rijden. De verdediging heeft dan ook verzocht om een werkstraf op te leggen en daarnaast een rijontzegging van beperkte duur. Bij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor langere duur zou verdachte zijn werk kwijt kunnen raken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het opleggen van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden, de ernst van de gevolgen van het gepleegde feit, alsmede met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij ten opzichte van zijn medeweggebruikers geen verantwoordelijkheidsgevoel heeft getoond. Hij heeft de maximumsnelheid in ernstige mate overschreden door ten minste 120 km/u te rijden op een onoverzichtelijke kruising waar op de toeleidende weg maximaal 80 km/u was toegestaan. Zijn rijgedrag heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1] en tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2]. De nabestaanden van [slachtoffer 1] is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan. De slachtofferverklaring van de ouders van het slachtoffer geeft hiervan blijk. Zij zullen het verlies van hun oudste dochter een leven lang met zich meedragen. Dit geldt ook voor de zus van het slachtoffer. Ook de gevolgen voor [slachtoffer 2] zijn, zoals uit haar slachtofferverklaring is op te maken, indringend geweest.
Voor de straftoemeting voor dit soort delicten kan een aanwijzing worden gevonden in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Op grond van deze oriëntatiepunten kan voor een feit in 2008 in geval van roekeloos rijden met de dood als gevolg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden worden opgelegd en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar. Volgens diezelfde oriëntatiepunten kan in geval van roekeloos rijden met als gevolg zwaar lichamelijk letsel bij een ander een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar, als passend kunnen worden beschouwd.
De rechtbank ziet redenen om verdachte een lagere straf op te leggen. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 9 november 2010 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Tevens is verdachte, zoals blijkt uit hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, zeer aangedaan door wat hij heeft aangericht. Verdachte zal de wetenschap dat hij door zijn roekeloze rijgedrag de dood van een bekende op zijn geweten heeft, zijn verdere leven met zich mee moeten dragen. Voorts is aannemelijk dat verdachte ook blijvend verwijten zal voelen vanuit de gemeenschap in Sluiskil, waarvan [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en hijzelf deel uitmaakten.
Van grote betekenis voor het opleggen van een lagere straf acht de rechtbank dat verdachte bijna twee en een half jaar na de datum van de aanrijding wordt berecht. In die tijd heeft verdachte in spanning moeten leven over de terechtzitting en een mogelijke veroordeling. Volgens de officier van justitie is de vertraging ontstaan door de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte. Hij zou niet open zijn geweest over de door hem gereden snelheid. Daardoor moest nader deskundigenonderzoek worden verricht dat veel tijd in beslag heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er, op grond van de stukken, onvoldoende basis voor een vaststelling dat de verklaring van de verdachte over de gereden snelheid kennelijk leugenachtig is. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de vertraging van de rechtsgang in deze zaak aan verdachte toe te rekenen.
De officier van justitie heeft zijn eis mede gebaseerd op de strafverzwarende omstandigheid van het rijden onder invloed van medicatie. Nu de rechtbank verdachte op dit punt vrijspreekt, kan ook om die reden met een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, worden volstaan.
De rechtbank is van oordeel dat passend en geboden is om een gevangenisstraf voor de duur van één jaar op te leggen teneinde de ernst van het feit te benadrukken. De rechtbank ziet echter reden om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen aangezien een lange periode is verstreken tussen het feit en de berechting. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Om die reden stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het plan van aanpak, opgenomen in het adviesrapport van Reclassering Nederland van 2 december 2009. Verdachte zal zich gedurende de proeftijd ook moeten gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
De rechtbank acht verder het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen passend en geboden aangezien verdachte het feit heeft gepleegd als bestuurder van een auto. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte zijn werk zal kwijtraken door een ontzegging van de rijbevoegdheid.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat de feiten met behulp van het aan verdachte in eigendom toebehorende motorrijtuig zijn begaan.
7.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer 2], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en geen wettelijke grond bestaat om het voorwerp verbeurd te verklaren.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid en het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van één jaar, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, unit Middelburg;
* dat verdachte zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal laten stellen, op basis van de overeenkomst elektronisch toezicht tussen de Reclassering Nederland en verdachte, met inachtneming van het schema en de voorwaarden zoals hieronder opgenomen;
- verdachte dient een verklaring te ondertekenen waarin hij akkoord gaat met de specifieke voorwaarden van elektronisch toezicht. Verdachte dient de algemene voorwaarden elektronisch toezicht voor akkoord te ondertekenen;
- verdachte gaat akkoord met controlebezoeken ten behoeve van de apparatuur van G4S;
- verdachte gaat ermee akkoord dat er wekelijks een face-to-face contact plaatsvindt met de uitvoerend reclasseringswerker elektronisch toezicht bij hem thuis of op het kantoor van Reclassering Nederland, unit Middelburg;
- over verdachte zal na een nog vast te stellen periode worden gerapporteerd aan de officier van justitie over de stand van zaken van het elektronisch toezicht;
- wijzigingen op de overeenkomst van substantiële aard zullen eerst worden overlegd (door de toezichthouder) met de officier van justitie en slechts worden doorgevoerd na diens instemming;
- verdachte beseft de inhoud van en gaat akkoord met het wettelijk vastgestelde vrijhedenbeleid inzake elektronisch toezicht;
- verdachte verricht zijn werkzaamheden voor het Montagebedrijf Terneuzen buitenshuis;
- wanneer verdachte geen werkzaamheden buitenshuis verricht, heeft hij binnenshuis elektronisch huisarrest;
- gedurende de eerste maand elektronisch toezicht heeft verdachte, bij goed gedrag, de beschikking op zaterdagen en zondagen over twee uur vrije tijd per dag;
- gedurende de tweede maand elektronisch toezicht zal de vrije tijd in het weekend uitgebreid worden naar vier uren op zaterdag en zondag;
- gedurende de derde maand wordt de vrije tijd in het weekend uitgebreid naar acht uren op zaterdag en zondag;
- in de vierde maand wordt hetzelfde aantal vrije uren in het weekend gehanteerd als in de derde maand, met uitzondering van een “vrij weekend” in deze maand, te weten van vrijdagavond 17:00 uur tot zondagavond 23:00 uur, waarbij hij de nachtelijke uren van 23:00 tot 06:00 thuis verblijft;
- in de vijfde en zesde maand krijgt verdachte acht uren op zaterdag en zondag vrije tijd, evenals per maand twee vrije weekenden;
- wanneer verdachte zich bij herhaling niet houdt aan de gemaakte afspraken, zal door Reclassering Nederland het elektronisch toezicht worden stopgezet en per ommegaande worden gerapporteerd aan de officier van justitie;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1.00 STK Personenauto [kenteken], BMW 3er reihe
* 1.00 STK Keuringsbewijs
* 1.00 STK Briefjes
- gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1.00 STK Bromfiets, [bromfietskenteken], Piaggio C38.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. De Roos en mr. Van Steenbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 december 2010.
Mr. Van Steenbergen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.