ECLI:NL:RBMID:2010:BO9382

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
30 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1004
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.C.M. Reinarz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving mestsilo in strijd met bouwvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg op 30 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, dat hem een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last hield in dat verzoeker vóór 15 september 2010 de mestsilo op zijn perceel [adres 1] te [plaats] diende te verplaatsen, omdat deze niet in overeenstemming was met de verleende bouwvergunning. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning was met 85 meter te kort, terwijl 100 meter was vergund.

De voorzieningenrechter overwoog dat handhaving in het algemeen belang is en dat verweerder in beginsel bevoegd is om handhavend op te treden. De hoogte van de dwangsom van € 10.000,-- werd niet onevenredig geacht, gezien de belangen van de omwonenden en de prikkel die van de dwangsom uitgaat. Verzoeker voerde aan dat de locatie van de mestsilo onpraktisch was en dat hij door ambtelijke uitlatingen op het verkeerde been was gezet. Hij stelde ook dat de hoogte van de dwangsom onvoldoende was gemotiveerd en dat de financiële positie van zijn bedrijf in gevaar kwam.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat er concreet zicht op legalisatie bestond, en dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om van handhavend optreden af te zien. De voorzieningenrechter besloot daarom om de werking van de last onder dwangsom op te schorten tot na de uitspraak op het ingediende beroep. Tevens werd bepaald dat de gemeente Goes het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,-- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 10/1004 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening)
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat verzoeker vóór 15 september 2010 de op het perceel [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Goes, [kadastrale aanduiding], aanwezige mestsilo dient te verplaatsen en in overeenstemming dient te brengen met de bouwvergunning van 26 augustus 2009 (nr. 2009-085), bij gebreke waarvan verzoeker een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- in één keer.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 18 oktober 2010 ongegrond verklaard met wijziging van de begunstigingstermijn naar 16 december 2010.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Hangende het beroep heeft hij aan de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 23 december 2010 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door R.E.S.S. Vliex. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde G.J. Goemaat, tevens was aanwezig J. Hartog.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Artikel 1.6 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt:
1) Indien voor het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
2) Een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, was het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
4. Bij besluit van 26 augustus 2009 is aan verzoeker een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een mestsilo op het perceel [adres 1] te [plaats].
5. Verweerder heeft besloten tot handhavend optreden tegen deze silo, omdat deze niet in overeenstemming met de bouwvergunning is geplaatst. De mestsilo is op 85 meter van de dichtstbijzijnde woning ([adres 2]) gesitueerd, terwijl een afstand van 100 meter is vergund.
Gelet op het uitvoerige overleg voorafgaande aan de vergunningverlening en de belangen van de omwonenden, ziet verweerder geen aanleiding om van handhavend optreden af te zien.
De hoogte van de dwangsom, € 10.000,-- acht verweerder niet onevenredig, mede gelet op de door verzoeker geraamde kosten van verplaatsing van de silo en de prikkel die dient uit te gaan van de dwangsom.
6. Verzoeker stelt dat de plaats waarop de mestsilo ingevolge de verleende bouwvergunning moet staan voor hem heel onpraktisch is. Hij is door uitlatingen van een ambtenaar van verweerder op het verkeerde been gezet met betrekking tot de situering van de mestsilo. De bewoners van de woning die zich nu op minder dan 100 m van de mestsilo bevindt hebben geen bezwaar tegen de huidige locatie.
Voorts is verzoeker van mening dat verweerder de hoogte van de dwangsom onvoldoende heeft gemotiveerd. Het verbeuren van de dwangsom zal de financiële positie van zijn bedrijf ernstig aantasten.
Door de slechte weersomstandigheden van de laatste tijd zal het ook niet lukken om de silo binnen de begunstigingstermijn te verplaatsen. De mest kan pas in het voorjaar van 2011 uitgereden worden.
Tenslotte wijst verzoeker erop dat er nog overleg gaande is over alternatieve oplossingen, zoals een combinatie met een te bouwen vaste mestopslag op een uitgebreid bouwblok of zelfs verplaatsing van het hele bedrijf. Dit overleg zou kunnen uitmonden in het indienen van een nieuwe aanvraag.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Vaststaat dat de mestsilo niet in overeenstemming met de verleende bouwvergunning is geplaatst. Gelet op de aanvraag d.d. 17 juni 2009, zoals aangevuld bij brief van 8 juli 2009, alsmede op de bij de vergunning d.d. 26 augustus 2009 behorende situatieschets, moet deze op een afstand van minimaal 100 m van de woonbebouwing liggen, terwijl de mestsilo in werkelijkheid is geplaatst op ca. 85 m van de dichtsbijzijnde woning ([adres 2]). Verzoeker heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er door of namens verweerder rechtens relevante verwachtingen zijn gewekt dat afwijking van de vergunning door de vingers zou worden gezien. Evenmin is in dit verband van belang dat de bewoners van [adres 2] geen problemen hebben met de huidige situering van de mestsilo.
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal verweerder in beginsel van zijn bevoegdheid om met bestuursdwang of een last onder dwangsom tegen deze overtreding op te treden gebruik kunnen maken, behoudens bijzondere omstandigheden. Zo’n bijzondere omstandigheid kan zijn dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen belang.
De voorzieningenrechter acht de door verweerder gekozen wijze van optreden, te weten een last onder dwangsom van € 10,000 in één keer, alsmede de (verlengde) begunstigingstermijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op voorhand niet onevenredig.
9. Een bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien kan ook zijn gelegen in het feit dat concreet zicht op legalisatie bestaat.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in navolging van de bezwaarschriften-commissie het standpunt inneemt “dat uit de bestemmingsplankaart en de bijbehorende voorschriften blijkt dat de mestsilo op de huidige locatie niet legaliseerbaar is”. Dit standpunt is echter niet van een nadere onderbouwing voorzien.
Het bestemmingsplan “Landelijk gebied” bevat onder paragraaf 4. diverse voorschriften met betrekking tot de situering, de omvang en de afstand tot bebouwing van de opslag van mest. Van verschillende van die voorschriften is vrijstelling mogelijk indien aan bepaalde toetsingscriteria is voldaan. Daarnaast is gebleken dat een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting niet aannemelijk kunnen maken dat het verplaatsen van de mestsilo naar de wel vergunde locatie de enige oplossing is om binnen afzienbare tijd tot een legale situatie te komen. Dit klemt te meer nu de gemachtigde van verweerder niet heeft kunnen bevestigen dat het overleg tussen verzoeker en verweerder over alternatieve mogelijkheden als afgerond moet worden beschouwd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hierdoor onvoldoende duidelijk geworden dat in dit geval geen concreet zicht op legalisatie bestaat en voorts is niet uitgesloten dat verplaatsing van de mestsilo naar de vergunde locatie een doorkruising zou betekenen van alternatieve oplossingen.
10. In deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de werking van de last onder dwangsom wordt opgeschort tot na de uitspraak op het daartegen ingediende beroep. Verweerder kan in het kader van dit beroep de ontbrekende motivering met betrekking tot de (on)mogelijkheden van legalisering van de geplaatste mestsilo aanvullen.
De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder zelf aan verzoeker al enig respijt heeft gegund door de begunstigingstermijn, die aanvankelijk was vastgesteld tot 15 september 2010, te verlengen tot 16 december 2010. Bovendien worden geen individuele belangen van derden geschaad nu de betrokken bewoners van [adres 2] te kennen hebben gegeven geen bezwaar te hebben tegen de mestopslag.
De voorzieningenrechter zal, om de definitieve afdoening van de zaak te bespoedigen, bepalen dat het beroep versneld wordt behandeld.
III Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
schorst het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van de uitspraak op het beroep;
bepaalt dat de gemeente Goes aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,-- vergoedt;
bepaalt dat het beroep versneld wordt behandeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier en op 30 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden op: 30 december 2010