ECLI:NL:RBMID:2010:BO9415

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
69507 / HA ZA 09-494
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor schade door leegspuiten poederblusser op motorcruiser

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Middelburg op 29 september 2010, vorderde de naamloze vennootschap N.V. Interpolis Schade (hierna: Interpolis) hoofdelijk betaling van schadevergoeding van twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die betrokken waren bij het leegspuiten van een poederblusser op een motorcruiser. De schade was ontstaan op het afgesloten terrein van [P.] Bedrijfswagens B.V. in december 2006, waar de motorcruiser, eigendom van de heer [eigenaar], stond. Interpolis had een schadeverzekering voor de boot afgesloten en vorderde in totaal € 8.068,57 aan schadevergoeding, die zij aan de eigenaar had uitgekeerd na de schadeclaim.

De rechtbank oordeelde dat artikel 6:197 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de toepassing van groepsaansprakelijkheid volgens artikel 6:166 BW verhinderde. Echter, op basis van artikel 6:162 BW, dat de onrechtmatige daad regelt, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er wel degelijk sprake was van groepsaansprakelijkheid. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde sub 1] de brandblusser had leeggespoten, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de boot. De rechtbank wees de vordering van Interpolis toe, waarbij de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de schade.

De rechtbank beoordeelde de verschillende schadeposten, waaronder schoonmaakkosten, schilderkosten en schade aan diverse goederen in de boot. De rechtbank oordeelde dat de door Interpolis gevorderde schadeposten voldoende waren onderbouwd en dat de gedaagden niet voldoende hadden betwist dat zij verantwoordelijk waren voor de schade. Uiteindelijk werd de vordering van Interpolis voor een bedrag van € 7.181,78 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het moment van subrogatie. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten van Interpolis, die op € 1.420,80 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 69507 / HA ZA 09-494
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. F.J. David te Eindhoven,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat mr. E.A. Mulders te Middelburg,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Barneveld,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Nugteren te Barneveld.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2010
- de akte van Interpolis
- de akte van [gedaagde sub 1]
- de akte van [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In december 2006 stond op het afgeschermde bedrijfsterrein van [P.] Bedrijfswagens B.V. te [adres] een trailer met daarop een boot (motorcruiser), eigendom van de heer [eigenaar]. Voor de boot was een schadeverzekering afgesloten bij Interpolis.
2.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in de maand december 2006 meermalen in genoemde boot geweest. Daartoe had (in elk geval) [gedaagde sub 2] de schroeven, waarmee de scharnieren van het toegangsluik waren vastgezet, losgedraaid en verwijderd. Zij hebben in die boot gezeten en gedronken en zij hebben beiden goederen uit de boot meegenomen. De laatste keer dat zij daar waren is door (in elk geval) [gedaagde sub 1] met een poederblusser bluspoeder de (kajuit van de) boot in gespoten.
2.3. Op 26 december 2006 is door [eigenaar] aangifte gedaan van onder meer inbraak in en vernieling van de boot. De zgn. M.O-omschrijving op het aangifteformulier luidt (voor zover hier van belang:
“Boot opengebroken, goederen weggenomen, drank opgemaakt en brandblusser leeggespoten.”
2.4. Op 15 januari 2007 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door de politie aangehouden en gehoord. Zij hebben toen (in elk geval) de onder 2.2 weergegeven feiten erkend. Van in beslag genomen goederen, die zij uit de boot hadden meegenomen, hebben zij afstand gedaan; deze goederen zijn aan [eigenaar] teruggeven. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn daarna (door respectievelijk de kinderrechter en de politierechter) veroordeeld voor een aantal andere vernielingen en diefstallen, gepleegd in (de gemeente) [adres] in de periode december 2006/januari 2007. Daarbij zijn aan de betreffende rechters een aantal door hen erkende strafbare feiten ad informandum ter kennis gebracht. In zowel het vonnis van de kinderrechter van 11 juli 2007 (tegen [gedaagde sub 1]) als dat van de politierechter van 10 augustus 2007 (tegen [gedaagde sub 2]) wordt vermeld dat bij de beslissing over de straf met die strafbare feiten rekening is gehouden .
2.5. Blijkens rapporten van 23 februari 2007 en 26 juni 2007 heeft Den Drijver Experts B.V. te Weesp (handelend in opdracht van Interpolis) de door [eigenaar] geleden schade begroot en vastgesteld op € 3.625,57 aan schoonmaakkosten en € 4.488,-- aan schade aan de boot. Interpolis heeft een vergoeding betaald van € 8.068,57.
2.6. Bij brieven van 21 december 2007 heeft Interpolis [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de onder 2.5 genoemde schade en van elk van beiden betaling gevorderd van het door haar uitgekeerde bedrag. [gedaagde sub 1] heeft bij brief van 15 januari 2008 erkend (hoofdelijk, samen met [gedaagde sub 2]) voor schade aansprakelijk te zijn, maar hij heeft de gestelde schadeomvang betwist. [gedaagde sub 2] heeft bij brief van 27 februari 2008 de aansprakelijkheid en de gestelde schadeomvang betwist. Geen van beiden heeft aan Interpolis betaald.
3. Het geschil
3.1. Interpolis vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan haar van € 8.068,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de data waarop Interpolis in de rechten van haar verzekerde is gesubrogeerd, althans vanaf 21 december 2007 dan wel de datum van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, en € 908,--, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van deze procedure.
3.2. Interpolis stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] samen in de boot hebben ingebroken en daar vernielingen hebben gepleegd. Zij hebben dat bij de politie erkend. Het feit is voorts ad informandum ter kennis van de oordelende strafrechters gebracht en door die rechters bij de beslissing over de straf betrokken, zodat vast staat dat zij het feit ook in rechte hebben erkend. Door hun handelen is schade ontstaan. Nu Interpolis als regresnemend verzekeraar geen beroep kan doen op art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), stelt zij primair dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk (groeps-)aansprakelijk zijn op grond van art. 6:162 lid 3 BW: zij hebben in groepsverband aan de inbraak en vernielingen deelgenomen, terwijl de kans op het toebrengen van schade – welke kans zich heeft verwezenlijkt – hen van die deelname had moet afhouden. Nu het gaat om hoofdelijke aansprakelijkheid, is het niet relevant in welke mate de afzonderlijke handelingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de schade hebben bijgedragen. Subsidiair stelt Interpolis dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder afzonderlijk (op grond van art. 6:102 BW: hoofdelijk) voor de schade aansprakelijk zijn op grond van art. 6:162 lid 1 BW; zij hebben immers beiden schade aangericht. Ook hier geldt volgens Interpolis dat niet relevant is in welke mate ieders gedraging aan de schade heeft bijgedragen. Meer subsidiair stelt Interpolis dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een verzwaarde stelplicht hebben, inhoudend dat zij de afwezigheid van hun betrokkenheid bij de schadeveroorzakende feiten dienen te bewijzen. Voor de hoogte van de schade verwijst Interpolis naar de onder 2.5 genoemde rapporten, naar een nadere toelichting daarop van het expertisebureau en naar een aantal foto’s.
3.3. [gedaagde sub 1] stelt dat het vonnis van de kinderrechter van 11 juli 2007 niet als bewijs in deze zaak kan dienen. [gedaagde sub 1] is niet voor de aan de vordering ten grondslag liggende feiten veroordeeld, en evenmin is duidelijk of die feiten begrepen zijn in de ad informandum gevoegde feiten. Uit de weergave van de ad informandum gevoegde feiten kan dat niet zonder meer worden afgeleid. Ook als wel kan worden vastgesteld dat de hier bedoelde feiten tot de ad informandum gevoegde feiten behoren, dan is ter zake van die feiten niet sprake van een veroordelend vonnis, zodat ook dan het vonnis geen bewijs in deze zaak oplevert. [gedaagde sub 1] betwist voorts dat de door Interpolis primair gestelde groepsaansprakelijkheid kan worden gebaseerd op art. 6:162 lid 3 BW. Eerst zal moeten worden vastgesteld voor welke schade [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] afzonderlijk aansprakelijk zijn, en voor zover dat dezelfde schade is, kan sprake zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid. [gedaagde sub 1] erkent onrechtmatig jegens [eigenaar] te hebben gehandeld. Hij betwist een verzwaarde stelplicht te hebben. [gedaagde sub 1] betwist het causale verband tussen zijn handelen en de door Interpolis gestelde schade. De gestelde schade is onredelijk hoog. De schadeposten zijn – ook na de toelichting bij akte – onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 1] erkent een totaal bedrag aan schade (na wijziging ter comparitie) van € 587,--. Het (niet aan Interpolis overgedragen) door [eigenaar] gedragen eigen risico van € 45,-- moet daar nog van af. [gedaagde sub 1] acht buitengerechtelijke kosten van niet meer dan € 150,-- redelijk. [gedaagde sub 1] stelt voorts dat nu Interpolis na de aansprakelijkheidsstelling lang heeft stilgezeten, hij geen wettelijke rente verschuldigd is. Subsidiair stelt hij dat de wettelijke rente niet eerder dan met ingang van de datum van het vonnis, dan wel die van dagvaarding verschuldigd kan zijn.
3.4. [gedaagde sub 2] voert in grote lijnen dezelfde verweren als [gedaagde sub 1]. Anders dan [gedaagde sub 1] erkent hij geen aansprakelijkheid. Hij betwist dat hij vernielingen heeft erkend; Interpolis zal dat dienen te bewijzen. Ten aanzien van de schade acht hij een vergoeding van de gebruikte levensmiddelen van € 40,-- redelijk en refereert hij zich ten aanzien van een schadepost van € 65,20. Voor het overige betwist hij de gestelde schade. Ten aanzien van de schoonmaakkosten – kennelijk noodzakelijk als gevolg van het leegspuiten van de brandblusser door [gedaagde sub 1] – stelt hij dat als er al aansprakelijkheid wordt aangenomen, hij die schade niet hoeft te vergoeden. Tenslotte stelt [gedaagde sub 2] dat de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke en de wettelijke rente dienen te worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestrijden dat de tegen hen gewezen strafvonnissen en de daarin vermelde bij de beslissing over de straf betrokken, door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erkende feiten bewijs opleveren in deze zaak. Wat daarvan zij, noch door [gedaagde sub 1], noch door [gedaagde sub 2] is betwist dat zij de onder 2.2 weergegeven gedragingen – waarover zij na hun aanhouding uitgebreid bij de politie hebben verklaard – hebben gepleegd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben echter niet allebei alle bedoelde gedragingen verricht. Zo staat vast dat [gedaagde sub 1] de brandblusser heeft leeggespoten – een handeling waardoor de meeste door Interpolis gestelde schade is ontstaan.
4.2. Art. 6:197 BW staat er aan in de weg, dat Interpolis een beroep doet op de in art. 6:166 BW geregelde groepsaansprakelijkheid. Art. 6:166 lid 1 BW stelt als norm dat een individuele deelnemer aan gedragingen in groepsverband zich van die gedragingen behoort te onthouden, als die gedragingen de kans op (door één van de andere deelnemers toe te brengen) schade vergroten. Wie zich aan die norm niet houdt, is aansprakelijk voor alle eventuele schade die het gevolg is van gedragingen van (één van) de groepsleden.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de norm die art. 6:166 lid 1 BW stelt aan de individuele deelnemer aan gedragingen in groepsverband evenzeer voort vloeit uit de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 lid 1 BW, waarop Interpolis zich – subsidiair – beroept. Dat betekent dat wanneer feitelijk wordt vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de norm van art. 6:166 lid 1 BW hebben overtreden, zij ieder hoofdelijk voor de totale schade ontstaan door het handelen van hen samen en van ieder van hen afzonderlijk, aansprakelijk zijn.
4.4. Het vorenstaande brengt mee, dat eerst moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deelgenomen aan groepsgedragingen en voorts of zij zich daarvan hadden moeten weerhouden in verband met de kans, dat één van hen het luik en het interieur van de boot zou beschadigen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Vast staat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de periode waarin de schade, waarover het in deze zaak gaat, is toegebracht, een aantal diefstallen en vernielingen (waaronder in ieder geval het stuk slaan van glas-in-loodraampjes van een kerk en het vernielen van een draaimechanisme van een raam) hebben gepleegd. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] samen waren kwam het dus voor dat er schade werd toegebracht. Voorts staat vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] samen het afgesloten bedrijfsterrein waarop de boot stond zijn opgegaan, dat zij samen de boot zijn binnengegaan nadat het luik was opengemaakt, dat zij samen de boot als hangplek hebben gebruikt en dat zij samen in de boot aanwezige levensmiddelen hebben geconsumeerd. De niet gezamenlijk door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uitgevoerde gedragingen die tot de schade hebben geleid – het gestelde beschadigen van het toegangsluik, het in de boot leegspuiten van een brandblusser – liggen zodanig in de lijn van de wel gezamenlijk uitgevoerde gedragingen, dat kan worden gezegd dat door die wel gezamenlijk verrichte handelingen er een reële kans ontstond dat ook de door één van beiden verrichte handelingen zouden plaatsvinden. Gelet op die kans hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich derhalve van die gezamenlijk gepleegde gedragingen dienen te onthouden. Dat hebben ze niet gedaan. Daardoor zijn zij beiden voor de gehele schade, die door het gedrag van één van beiden is ontstaan, aansprakelijk en wel (op grond van het bepaalde in art. 6:102 BW) hoofdelijk.
4.5. Bij de beoordeling van de door Interpolis gestelde schade die is veroorzaakt door het leegspuiten van de poederblusser gaat de rechtbank – bij gebreke van voldoende betwisting – van het navolgende uit: bluspoeder is agressief, tast verf en metaal aan, versnelt corrosie en is voorts zo fijn, dat het overal achter en tussen gaat zitten. Het bluspoeder is door de gehele kajuit verspreid geweest.
4.5.1. De schoonmaakkosten van € 2.625,57.
Dat Interpolis deze kosten rechtstreeks heeft vergoed aan een schoonmaakbedrijf (en niet heeft uitgekeerd aan [eigenaar], zodat deze daarmee het schoonmaakbedrijf kon betalen) brengt niet met zich, dat Interpolis deze kosten niet kan vorderen. Het gaat om schade van [eigenaar], door Interpolis vergoed. Als vast staat dat de betreffende schade door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is toegebracht, dan kan Interpolis hetgeen zij heeft uitgekeerd, op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verhalen. Gesteld noch gebleken is dat het schoonmaakbedrijf kosten in rekening heeft gebracht voor werkzaamheden die zij niet heeft uitgevoerd. Dat betekent dat slechts moet worden beoordeeld of het schoonmaakbedrijf onnodig werk heeft verricht. Gelet op de hierboven genoemde uitgangspunten is aannemelijk dat schoonmaak aanzienlijke kosten met zich brengt. De factuur van het schoonmaakbedrijf strookt daarmee. Gelet op het vorenstaande had het op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegen om – nu zij het kennelijk met die factuur niet eens zijn – onderbouwd te stellen dat en waarom bepaalde posten te hoog zijn. Dat is nauwelijks gebeurd; zij stellen slechts dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd en dat is gezien het vorenstaande onvoldoende.
De rechtbank oordeelt het niet onbegrijpelijk dat voor de werkzaamheden 51 manuren nodig zijn geweest, dat groot en klein materiaal (stofzuigers, schoonmaakmiddelen etc.) is ingezet voor het bedrag dat het schoonmaakbedrijf in rekening brengt, dat er kosten tot de in de factuur opgenomen hoogte zijn gemaakt voor wassen en stomen en voor het reinigen van kussens en dat kosten zijn gemaakt voor schoonmaken van electronica. De schadepost zal in haar geheel worden toegewezen.
4.5.2. schilderkosten van € 2.082,-- (met aftrek nieuw voor oud € 321,30)
Nu vast staat dat bluspoeder lak aantast, kan de stelling dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het schilderwerk niet hebben aangeraakt hen niet baten. Onbetwist is gesteld dat delen van de blanke lak in de kajuit waren aangetast, dat overgangen in het houtwerk waren aangetast en dat kleurverschillen waren ontstaan. De schade is dan het bedrag dat nodig is om het verfwerk weer terug te brengen naar zoals het voor het leegspuiten van de poederblusser was. Interpolis heeft gesteld – en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat niet, althans onvoldoende betwist – dat dat slechts kon door de kajuit geheel af te schuren en opnieuw te lakken. De rechtbank neemt dat als uitgangspunt; dat de offerte dan te hoog zou zijn is noch door [gedaagde sub 2], noch door [gedaagde sub 1] gesteld. Evenmin is gesteld dat de door Interpolis in acht genomen aftrek nieuw voor oud niet juist is. De rechtbank acht de schadepost voldoende toegelicht en zal deze – met de in acht genomen aftrek nieuw voor oud – toewijzen.
4.5.3. schakelaars en startslot dashboard; fruitschaal – 4 duikbrillen – opblaasstoel; 3 klapstoelen; rvs fornuis en spoelbak; zaklamp; in totaal € 1.696,31
Deze schadeposten betreffen alle onderdelen van de boot dan wel daarin aanwezige goederen, die naar Interpolis stelt door het bluspoeder zijn aangetast en dienden te worden vervangen. Op de door Interpolis overgelegde foto’s is te zien dat het dashboard, een (zilverkleurige) fruitschaal, duikbrillen, een (blauw) opblaasbaar voorwerp, een drietal klapstoelen, een fornuis met spoelbak zijn bedekt met meer of minder bluspoeder. Gelet op het hiervoor weergegeven uitgangspunt staat aldus voldoende vast dat die goederen door dat bluspoeder zijn aangetast. De voor de diverse posten opgevoerde bedragen zijn niet onredelijk hoog. Nu de schade aan de zaklamp door [gedaagde sub 1] is erkend, oordeelt de rechtbank de betwisting ervan door [gedaagde sub 2] niet geloofwaardig. De hier bedoelde schadepost van in totaal € 1.696,31 zal in haar geheel worden toegewezen.
4.6. Tegen de gestelde schade van € 65,20 voor de poederblusser is geen verweer gevoerd, zodat deze wordt toegewezen. De hoogte van de post levensmiddelen (€ 70,--) is alleen door [gedaagde sub 2] betwist; nu Interpolis de post heeft toegelicht en [gedaagde sub 1] de hoogte heeft erkend, zal de rechtbank met voorbijgaan aan het verweer van [gedaagde sub 2] € 70,-- toewijzen.
4.7. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen het ingangsluik niet te hebben beschadigd. Zij hebben los van elkaar en consistent verklaard dat het luik slechts is losgeschroefd. Uit de door Interpolis overgelegde foto’s blijkt dat de schroeven waarmee het luik in elk geval aan één aan het dek geschroefd scharnier was vastgezet, weg zijn; dat strookt met de verklaringen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. In dat licht had Interpolis tegenover de betwisting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de stelling dat zij het luik hebben beschadigd nader dienen toe te lichten. Dat heeft Interpolis niet gedaan. Onvoldoende staat vast dat de schade aan het luik (ad € 236,79) het gevolg is van het handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] of één van hen. Deze schadepost zal worden afgewezen.
4.8. De post reparatie bijboot van € 150,-- wordt eveneens afgewezen, nu die post geen schade betreft, die in verband staat met de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die Interpolis in deze procedure aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd (zijnde het openen en betreden van boot en het beschadigen van het interieur ervan).
4.9. De post zelfwerkzaamheid is door Interpolis toegelicht: het gaat om bereddering, het maken van een tijdelijke afdichting, het verplaatsen van de boot en het terugplaatsen van schoongemaakte goederen. Interpolis maakt echter niet duidelijk op welke gronden zij voor die werkzaamheden een bedrag heeft vastgesteld van € 500,--. De rechtbank oordeelt deze post dan ook onvoldoende toegelicht en wijst haar af.
4.10. Op grond van al het boven staande zal de vordering van Interpolis voor een bedrag van € 7.181,78 worden toegewezen. In dat bedrag is – op de wijze als Interpolis al in haar berekening had gedaan – rekening gehouden met het feit dat [eigenaar], gelet op het in de verzekering overeengekomen eigen risico, een klein deel van de schade niet vergoed heeft gekregen en Interpolis voor dat deel niet in de rechten van [eigenaar] is getreden.
4.11. Interpolis vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Uit de ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken blijkt dat de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden niet meer hebben omvan dat het doen van (herhaalde) aanmaningen, het doen van een schikkingsvoorstel en het op de gebruikelijke wijze inwinnen van inlichtingen. Aldus gaat het niet om buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.
4.12. Interpolis vordert wettelijke rente. Uit de stukken blijkt dat nadat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn gesteld en zij zijn aangemaand te betalen, er regelmatig contact is geweest tussen Interpolis en de advocaat van [gedaagde sub 1]. Uiteindelijk is – begin 2009 – door [gedaagde sub 1] afgezien van een voorgestelde tweede taxatie. In september 2009 is gedagvaard. Aan [gedaagde sub 2] is betaling gevraagd en daarna is hij daartoe aangemaand. Hem is – in maart 2008 – de mogelijkheid geboden een regeling voor te stellen; hij heeft niets gedaan. In september 2009 is hij gedagvaard. De rechtbank is, gelet op deze omstandigheden, van oordeel dat geen sprake is verzuim aan de kant van Interpolis of dat de vertraging aan Interpolis is te wijten. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het moment dat Interpolis in de rechten van [eigenaar] is gesubrogeerd.
4.13. Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het ongelijk worden gesteld, zullen zij – hoofdelijk - worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Interpolis worden begroot op:
- dagvaarding € 147,80
- vast recht € 313,--
- salaris procureur € 960,-- (2,5 punten, tarief I, € 384,--)
Totaal € 1.420,80
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat als de één heeft betaald, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Interpolis van € 7.181,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de data waarop Interpolis in de rechten van [eigenaar] is gesubrogeerd, en tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat als de één heeft betaald, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Interpolis begroot op € 1.420,80;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.?