ECLI:NL:RBMID:2010:BP4983

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
71992 / HA ZA 10-91
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor medische fouten bij behandeling van botbreuk

In deze zaak vordert eiser, een opticien, dat de rechtbank de stichting Admiraal de Ruyter Ziekenhuis aansprakelijk stelt voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een onzorgvuldige behandeling van zijn botbreuken. Eiser heeft op 26 juli 2000 een val van drie meter gemaakt, waarbij hij een sleutelbeenbreuk en een verbrijzelde duim opliep. Na de behandeling in het ziekenhuis bleef hij klachten houden, wat leidde tot een tweede operatie in een ander ziekenhuis. Eiser stelt dat de behandeling in het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis niet voldeed aan de professionele standaard, wat resulteerde in een verslechtering van zijn toestand.

De rechtbank heeft de rapportage van dr. C.M.T. Plasmans, een onafhankelijke orthopedisch chirurg, als leidend beschouwd. Dr. Plasmans concludeert dat de behandeling van de duimfractuur niet overeenkomstig de professionele standaard is uitgevoerd, met name door een te korte periode van gipsimmobilisatie. Hij stelt dat dit heeft geleid tot een verslechtering van de restinvaliditeit. Wat betreft de sleutelbeenfractuur oordeelt hij dat de keuze voor een conservatieve behandeling juist was, maar dat er onvoldoende controle is geweest, wat heeft bijgedragen aan de klachten van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het ziekenhuis voor een kwart van de door eiser geleden schade aansprakelijk is, en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling van de schadeposten. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de professionele standaard in de medische behandeling en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor de aansprakelijkheid van zorgverleners.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 71992 / HA ZA 10-91
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bergen op Zoom,
eiser,
advocaat dr. mr. J.C. Sneep te Bergen op Zoom,
tegen
de stichting
STICHTING ADMIRAAL DE RUYTER ZIEKENHUIS (als rechtsopvolger van de stichting STICHTING OOSTERSCHELDE ZIEKENHUIZEN),
gevestigd te Vlissingen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Meyst- Michels te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en het ziekenhuis genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juni 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2010.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 26 juli 2000 is [eiser] in zijn garage van een hoogte van 3 meter gevallen en op een betonnen vloer terecht gekomen. Hij liep daarbij meervoudig letsel op; onder meer was sprake van een sleutelbeenbreuk rechts en een verbrijzelde linkerduim.
2.2. [eiser] is voor zijn verwondingen behandeld in het ziekenhuis.
2.2.1. De duim is op 26 juli 2000 geopereerd. Op 31 juli 2000 is – nadat een röngenfoto was gemaakt – gips aangebracht. Op 8 augustus 2000 is het gips in verband met een controle verwijderd; daarna is niet opnieuw gips aangebracht. Bij controle op 28 augustus 2000 bleek de fractuur afgegleden en in die stand enigszins geconsolideerd; een nieuwe operatie werd niet mogelijk geacht. [eiser] ervaart nog steeds beperkingen in het gebruik van zijn linkerhand; de kracht is minder en de controle over en de fijne motoriek van de linkerhand is verminderd.
2.2.2. De sleutelbeenbreuk is conservatief behandeld: [eiser] heeft gedurende enkele weken na de val de arm in een mitella gedragen. [eiser] bleef pijn houden; het ziekenhuis bood geen andere behandeling aan.
2.3. [eiser] heeft, toen hij klachten bleef houden aan zijn schouder, op eigen initiatief een ander ziekenhuis (het Amphia-ziekenhuis te Breda) geraadpleegd; daar heeft op 11 oktober 2000 een operatie plaatsgevonden, waarbij onder meer een klein scherp, los botstuk is verwijderd. De pijn verdween daarmee; het sleutelbeen is wel enigszins scheef gegroeid, waardoor [eiser] ook nu nog hinder – met name bij werken boven zijn macht – ervaart.
2.4. Op 26 september 2000 heeft [eiser] over de behandeling in het ziekenhuis klachten ingediend bij de Vertrouwenscommissie van het ziekenhuis. De Vertrouwenscommissie heeft op 20 november 2000 de klacht (betreffende de duim), dat er langer gipsverband had moeten worden gegeven, gegrond verklaard en de overige klachten (betreffende de duim en het sleutelbeen) ongegrond verklaard.
2.5. Bij beschikking van deze rechtbank van 9 november 2005 is een voorlopig deskundigenbericht gelast, waarbij dr. C.M.T. Plasmans, orthopedisch chirurg te Amsterdam, als deskundige is benoemd. Op 21 april 2006 heeft dr. Plasmans een tweetal rapporten (een geneeskundig rapport en een zakelijk rapport) uitgebracht. In verband met vragen van de medisch adviseurs van partijen heeft dr. Plasmans bij brieven van 26 januari 2007 en 19 januari 2009 (aan die medisch adviseurs) nader gerapporteerd.
Het geschil
[eiser] vordert dat de rechtbank voor recht verklaard dat het ziekenhuis geheel, althans in een door de rechtbank te bepalen mate, aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de verwijtbare fout(en), althans een andere datum, tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van het ziekenhuis in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] stelt dat de behandeling door het ziekenhuis van de sleutelbeenfractuur en de verbrijzelde duim van een ernstig verwijtbaar lager niveau is geweest dan van een redelijk bekwame en redelijk handelende arts mag worden verwacht; hij beroept zich daarbij op de onder 2.4 genoemde beslissing van de Vertrouwenscommissie, op het onder 2.5 genoemde rapport van dr. Plasmans en op het oordeel van zijn medisch adviseur drs. W.C.G. Blanken, revalidatiearts. [eiser] stelt dat hij als gevolg van voormeld handelen van het ziekenhuis aanvullend letsel heeft opgelopen, althans dat de kans op een beter dan wel volledig herstel daardoor is verminderd. Ten aanzien van de behandeling van de verbrijzelde duim stelt [eiser] dat (a) te laat gips is aangebracht, (b) ten onrechte geen aanvullend onderzoek – zoals het (op geen enkele wijze bezwaarlijke, onredelijk kostbare of anderszins onwenselijke) vervaardigen van een röntgenfoto – heeft plaatsgevonden om vast te stellen of en in welke mate de duimbreuk herstellende was en (c) de duim veel te kort (slechts tien dagen) door gipsverband geïmmobiliseerd is geweest. Nu deze maatregelen niet zijn getroffen, is niet voorkomen (waar dat wel had gekund) dat een aanvankelijk “mooie” breuk afgleed in een onwenselijke stand. Nu [eiser] als opticien erg afhankelijk is van een goed functionerende duim, was een zorgvuldige behandeling extra aangewezen. Ten aanzien van de behandeling van het sleutelbeen stelt [eiser] dat een beeldvormende scan had moeten worden gemaakt, zodat zichtbaar was geworden dat van een complexe breuk, met scherpe punten, sprake was en dus de gangbare, conservatieve behandeling niet verantwoord was. Scheefgroei van het sleutelbeen was dan voorkomen, althans tijdig gecorrigeerd. Bovendien had het ziekenhuis er op bedacht moeten zijn dat bij [eiser] door de arm te lang te immobiliseren (drie weken) een “frozen shoulder” zou ontstaan.
[eiser] ervaart ernstige beperkingen in schouder en hand. Had het ziekenhuis juist gehandeld, dan waren de huidige klachten veel minder – misschien wel afwezig – geweest. Hij stelt schade te hebben geleden. Aanvankelijk heeft hij verwijzing naar een schadestaatprocedure gevorderd, doch ter comparitie heeft hij aangegeven dat de schade in de onderhavige procedure kan worden afgewikkeld. Als gevolg van de beperkingen heeft [eiser] (linkshandig) dagelijks meer uren in zijn onderneming (een optiek) moeten maken en de zaak uiteindelijk moeten sluiten; die schade bedraagt minstens € 82.421,--. Voorts is er immateriële schade (van € 5.000,-- tot € 6.000,--) en zijn er buitengerechtelijke kosten gemaakt (de advocaat heeft 35 uur gewerkt; het rapport van dr. Plasmans heeft € 2.100,-- gekost).
3.3. Het ziekenhuis voert verweer. Hij stelt dat zijn artsen niet hebben gehandeld in strijd met hetgeen onder gelijke omstandigheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts mag worden verwacht. Het ziekenhuis verwijst naar het onder 2.5 genoemde rapport van dr. Plasmans en naar het oordeel van haar medisch adviseur, prof. dr. B. van Linge, orthopedisch chirurg. De operatie aan de duim is goed uitgevoerd. Uit het rapport van dr. Plasmans blijkt niet dat het feit dat de eerste vier dagen geen gips is aangebracht, onjuist zou zijn geweest. De verschuiving in de duim is niet in die periode opgetreden. Dat dr. Plasmans meent dat langer (nl. gedurende drie weken) gipsimmobilisatie te verkiezen was geweest, betekent niet dat het op 8 augustus 2000 niet meer aanbrengen van gips verwijtbaar onjuist is geweest. Het onder 2.4 weergegeven oordeel van de Vertrouwenscommissie (een klachtencommissie die niet bindend kan oordelen) maakt dat niet anders. Evenmin heeft dr. Plasmans gerapporteerd dat de professionele standaard vergde dat aanvullend onderzoek (zoals het maken van een röntgenfoto) werd gedaan. Het ziekenhuis betwist voorts dat de conservatieve behandeling van de sleutelbeenfractuur niet verantwoord was. Dr. Plasmans stelt dat terecht voor die behandeling is gekozen. Het enkele feit dat het sleutelbeen is scheefgegroeid betekent niet dat onzorgvuldig is gehandeld. Ook het niet doen van een beeldvormend onderzoek is niet onjuist. Met het eerder maken van een scan zou scheefgroei niet zijn voorkomen; een reconstructie zou ook dan niet mogelijk zijn geweest – het losse deel was daarvoor te klein. Dr. Plasmans noemt de begeleiding bij de conservatieve behandeling suboptimaal; over verwijtbaarheid zegt hij niets.
Het ziekenhuis betwist tenslotte (de omvang van) de door [eiser] gestelde schade.
De beoordeling
[eiser] heeft zijn vordering kennelijk gebaseerd op art. 7:453 in verbinding met art. 7:462 van het Burgerlijk Wetboek: het ziekenhuis wordt aangesproken op gestelde tekortkomingen in de nakoming van een tussen zijn artsen en [eiser] gesloten behandelovereenkomst, welke tekortkomingen erin bestonden dat die artsen niet hebben gehandeld overeenkomstig de voor hen geldende professionele standaard (dat wil zeggen: niet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan). De rechtbank zal in het navolgende – ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis – waar het handelen van de artsen van het ziekenhuis is bedoeld steeds spreken over het handelen van het ziekenhuis.
4.2. Het oordeel omtrent wat in het onderhavige geval overeenkomstig de professionele standaard was dient in beginsel te komen van vakgenoten, derhalve – in dit geval – van orthopedisch geschoolden. De rechtbank zal zich bij haar oordeel in belangrijke mate baseren op de rapportage van dr. Plasmans; hij is orthopedisch chirurg èn staat los van partijen. Zijn oordeel over de door [eiser] als onjuist benoemde aspecten van de behandeling – af te leiden uit al zijn onder 2.5 genoemde rapportage – komt, kort gezegd, op het volgende neer:
ten aanzien van de duim
Dr. Plasmans noemt de keuze van een operatieve behandeling juist. Er is na drie dagen een röntgenfoto gemaakt, die liet zien dat de reconstructie “alleszins redelijk” was; het beeld roept wel sterke twijfel op over de stabiliteit ter plaatse van de fractuur en over de toereikendheid van het reconstructiemateriaal (waarvoor geen andere keuze had kunnen worden gemaakt). Gelet op het beeld op de foto – waarop ruimte, en dus een niet-stabiele fractuur zichtbaar was – was gipsimmobilisatie aangewezen. Dr. Plasmans verwondert zich erover dat pas na vier dagen gips is aangebracht. Hij stelt echter vast dat in die eerste vier dagen het bot niet was afgegleden. Dr. Plasmans noemt de gipsimmobilisatie van tien dagen “uitzonderlijk kort” en “zeker aan de korte kant bij het volgen van de normale wetten inzake een botgenezing”. Gipsimmobilisatie heeft tot doel. aldus dr. Plasmans, (onder meer) het risico op een verschuiving te verminderen; daarbij dient een voldoende periode in acht te worden genomen zodat zonder verschuiving een beginnende consolidatie geobjectiveerd is geworden. Dr. Plasmans noemt een periode van drie weken. Hij legt verband met een conservatieve behandeling van een fractuur als die waarvan hier sprake was; in dat geval zou drie weken gips zijn voorgeschreven.
Vast staat dat er een verschuiving van het bot in de duim heeft plaatsgevonden. Dr. Plasmans geeft aan dat ook als dit afglijden niet was opgetreden, er beperkingen zouden zijn geweest. Echter, door het verloop van de behandeling is de resterende invaliditeit evident verslechterd. Daarnaar nadrukkelijk gevraagd, geeft dr. Plasmans in overweging het berekende percentage restinvaliditeit voor een kwart toe te kennen.
ten aanzien van de sleutelbeenfractuur
Dr. Plasmans noemt de keuze voor een conservatieve behandeling terecht; bij fracturen als de onderhavige is dat de gebruikelijke behandeling. Toen die behandeling niet leidde tot vermindering van klachten was het aanbevelenswaardig geweest een nader onderzoek te doen. De zgn. pseudarthrose (het niet vastgroeien van het bot) had eerder kunnen worden vastgesteld en [eiser] had dan een aanvullende (mogelijk operatieve) behandeling kunnen ondergaan. Een en ander is niet gebeurd; in die zin is de controle niet voldoende en de begeleiding suboptimaal geweest, zonder dat sprake was van een verwijtbare behandeling. Was de pseudarthrose eerder ontdekt, dan had dat niet tot reconstructie kunnen leiden; het losse botstukje was daarvoor te klein.
Dr. Plasmans stelt dat de verminderde beweeglijkheid van de schouder (vooral) is veroorzaakt door het – noodzakelijke – langdurig geïmmobiliseerd houden van de schouder. De vertraging in de behandeling zal daarbij wel een factor kunnen zijn geweest; dr. Plasmans schat in dat een kwart van de resterende klachten met de daarbij berekende functionele invaliditeit met die vertraging in verband kunnen worden gebracht.
4.3. De rechtbank komt tot het navolgende oordeel:
ten aanzien van de duim
4.3.1. Voldoende staat vast dat in de eerste dagen na de operatie aan de duim – hoewel er geen gips was aangebracht – er geen verschuiving of afglijden van het bot heeft plaats gevonden. Juist die verschuiving vormt de grondslag van de gestelde, huidige klachten en de daarop gebaseerde vordering. Nu er aldus geen causaal verband is tussen die eerste dagen zonder gips en de gestelde klachten, behoeft geen oordeel gegeven te worden over de vraag of op dit punt overeenkomstig de professionele standaard is gehandeld.
4.3.2. Die vraag moet wel worden beantwoord voor hetgeen daarna is gebeurd: het verwijderen van het gips al na tien dagen en het niet aanvullend (beeldvormend) nagaan in welke mate de breuk herstellende was. [eiser] gaat er in zijn stellingen – kennelijk – van uit dat de duim, ter voorkoming van afglijden van het bot, veel langer in het gips had behoren te blijven. Dat er een (orthopedische) norm is, die zegt dat bij een gecompliceerde breuk als die, welke [eiser] had opgelopen, gedurende veel meer dan tien dagen gips moet worden aangebracht, is door dr. Plasmans niet aangegeven. Hij spreekt slechts over het gebruik bij de conservatieve behandeling (waarvan in dit geval geen sprake was) om ten minste drie weken gips aan te brengen. Voorts legt hij verband tussen enerzijds de mate van (oefen-) stabiliteit van een fractuur en de noodzaak van ondersteuning en stabilisatie ervan door gips; het gips dient er onder meer toe het risico op verschuivingen te verminderen. Vast staat dat in dit geval na de operatieve ingreep een niet stabiele situatie in de (gereconstrueerde) duim bestond. In de lijn van de gedachtegang van dr. Plasmans betekent dat, dat in deze situatie er alle aanleiding was langer dan tien dagen gips aan te brengen, althans slechts op basis van periodiek aanvullend (röntgen-)onderzoek tot een kortere gipsperiode te beslissen. De rechtbank leest in de conclusies van dr. Plasmans, in voormelde zin gelezen, dat een professioneel handelend orthopeed langduriger gips zou hebben aangebracht, dan wel in elk geval pas na nader onderzoek tot een korte periode met gips zou hebben beslist. De rechtbank neemt dit oordeel over. Zij gaat daarbij voorbij aan de opvatting van een andere orthopedisch chirurg – dr. Van Linge – dat met een gipsverband een verschuiving van het bot niet kan worden voorkomen. De rechtbank passeert die opvatting enerzijds omdat dr. Van Linge de medisch adviseur is van het ziekenhuis – en aldus minder onpartijdig dan dr. Plasmans – en anderzijds omdat dr. Plasmans zijn voormelde oordeel heeft uitgesproken nadat hij kennis had genomen van de opvatting van dr. van Linge.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat bij de behandeling van de duimfractuur niet overeenkomstig de professionele standaard is gehandeld – waarmee de verwijtbaarheid voor dat handelen is gegeven – en dat het ziekenhuis voor de gevolgen van dat handelen aansprakelijk is.
ten aanzien van de sleutelbeenfractuur
4.3.4. Dr. Plasmans heeft als zijn oordeel gegeven dat de keuze voor een conservatieve behandeling juist is geweest. Wel is de controle daarna naar zijn oordeel onvoldoende geweest. Wanneer eerder nader onderzoek of voldoende controle had plaatsgevonden, was de pseudarthrose eerder ontdekt. Een reconstructie zou ook dan echter niet mogelijk zijn geweest. Wel had [eiser] in de periode tot aan de operatie in oktober 2000 in het ziekenhuis pijn; daardoor belastte hij de betreffende schouder minder en dat heeft – zegt dr. Plasmans – bijgedragen aan het ontstaan van de “frozen shoulder”. De rechtbank leidt uit een en ander af dat in de visie van dr. Plasmans de professionele standaard van orthopeden in dit geval, gelet op de pijnklachten en gezien de risico’s van het geïmmobiliseerd houden van de schouder – een eerdere controle aangewezen was. Dat oordeel neemt de rechtbank over. Dat betekent dat moet worden geoordeeld dat niet naar de professionele standaard is gehandeld en dat het ziekenhuis voor de gevolgen van dat handelen aansprakelijk is.
4.4. Gelet op het vorenstaande dient te worden nagegaan voor welke schade het ziekenhuis aansprakelijk is. Daarvoor moet worden vastgesteld welke schade – feitelijk: welke beperkingen – het gevolg zijn van voormeld handelen van het ziekenhuis. Ook bij de beoordeling van die vraag neemt de rechtbank de rapportage van dr. Plasmans als uitgangspunt. Daarin heeft dr. Plasmans aangegeven dat zowel in de duim als in de schouder ook zonder de hiervoor als niet overeenkomstig de professionele standaard geoordeelde handelen van het ziekenhuis beperkingen zouden zijn ontstaan. Hij schat in dat een kwart van de restinvaliditeit – zowel in de duim als in de schouder – aan het handelen van het ziekenhuis kan worden toegerekend. Hoewel het hier gaat om een inschatting, zal de rechtbank – nu die inschatting door een deskundige is gedaan na onderzoek en beoordeling van de behandeling van [eiser] en de door hem daarna nog ervaren beperkingen – dit percentage overnemen. Dat betekent dat de rechtbank een kwart van de door [eiser] ten gevolge van de beperkingen aan zijn duim en schouder geleden schade zal toerekenen aan het handelen van het ziekenhuis. De gevraagde verklaring voor recht zal dan ook in zoverre worden gegeven.
4.5. [eiser] heeft in de opstelling van de schade geen onderscheid gemaakt tussen schade tengevolge van beperkingen in de duim en schade tengevolge van beperkingen in de schouder. Wel heeft hij gesteld dat de meeste schade het gevolg is van de beperkingen in de duim. Na ter comparitie aangegeven te hebben dat de schade in de onderhavige procedure kan worden afgewikkeld, heeft [eiser] een drietal schadeposten opgevoerd:
- verlies aan verdienvermogen,
- immateriële schade en
- buitengerechtelijke kosten.
De schadeposten zijn nog onvoldoende toegelicht. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld om – met inachtneming van het vorenstaande – genoemde schadeposten bij akte nader in te vullen en te onderbouwen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Iedere verdere beslissing omtrent de (omvang van de) schade wordt aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat het ziekenhuis voor een kwart van de door [eiser] ten gevolge van de beperkingen aan zijn duim en schouder geleden en nog te lijden schade aansprakelijk is;
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 19 januari 2011 voor het nemen van een akte – eerst aan de zijde van [eiser] – als bedoeld onder 4.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.