zaaknummer / rolnummer: 53197 / HA ZA 06-308
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
wonende te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
advocaat: mr. E.C.M. van Waes te Bergen op Zoom (voorheen: mr. I.H. van der Zee).
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 augustus 2008;
- de brief met bijlagen zijdens de man van 7 oktober 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 oktober 2008;
- het proces-verbaal van voortgezette comparitie van 16 februari 2009;
- de akte houdende overlegging producties tevens conclusie na gehouden comparitie zijdens de vrouw van 28 oktober 2009;
- de conclusie van antwoord na gehouden comparities, tevens akte tot overlegging producties zijdens de man van 3 maart 2010;
- de akte uitlaten producties zijdens de vrouw van 28 april 2010.
In voornoemd tussenvonnis van 20 augustus 2008 zijn reeds de feiten en het geschil opgenomen. Aanvullende feiten en geschilpunten zullen – voor zover voor de beoordeling van belang – hieronder worden vermeld.
Overwaarde echtelijke woning te Goes
Partijen hebben het perceel te Goes, waarop de echtelijke woning is gebouwd, in gezamenlijke eigendom verkregen. Daardoor is een beperkte gemeenschap tussen partijen ontstaan. Het aandeel van beide partijen in deze gemeenschap is gelijk, nu niet gesteld of gebleken is dat uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Derhalve geldt als uitgangspunt bij een verdeling van de opbrengst van de verkoop van de woning dat beide partijen de helft van de opbrengst toekomt. Hetzelfde geldt ten aanzien van het in geding zijnde resterende bedrag aan overwaarde van € 94.024,88, dat zich in depot bij de notaris bevindt, met dien verstande dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw bij de afrekening een extra bedrag van € 2.500,00 ontvangt (zie tussenvonnis onder 2.5).
De man heeft aangevoerd dat hij een vordering op de beperkte gemeenschap heeft. Deze vordering betreft een inbreng van (omgerekend) € 59.661,01, welk bedrag is verkregen uit de netto-opbrengst van de verkoop van zijn woning te Brouwershaven. De man doet hiervoor een beroep op artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft op haar beurt een beroep gedaan op het bestaan van een natuurlijke verbintenis en op de redelijkheid en billijkheid.
Blijkens de handgeschreven verklaring van aanbrengsten die bij de huwelijkse voorwaarden is gevoegd, behoorde tot het beginvermogen van de man de woning te Brouwershaven. Vast staat dat deze woning is verkocht en, zoals de vrouw bij dagvaarding heeft erkend, dat de netto-opbrengst is aangewend voor de aankoop van het perceel te Goes. De man heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat over de netto-opbrengst rente is gekweekt en dat het totaal aan opbrengst en rente is ingebracht. De vrouw heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Aldus staat vast dat aan het privé-vermogen van de man € 59.661,01 is onttrokken ten behoeve van de verkrijging van genoemd perceel. Ingevolge artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden heeft de man recht op vergoeding van deze inbreng uit zijn privé-vermogen.
De vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis, zoals de vrouw heeft betoogd, moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld. Het feit dat de man privé-vermogen heeft ingebracht voor de aankoop van een perceel op beider naam vormt op zichzelf genomen een objectieve aanwijzing voor het aannemen van een natuurlijke verbintenis. Het ligt voor de hand dat deze prestatie is bedoeld om te waarborgen dat de vrouw ook na beëindiging van het huwelijk in de woning kan blijven. Het maakt geen verschil, zoals de man wel heeft aangevoerd, dat de woning op beider naam en niet alleen op naam van de vrouw is gesteld.
Daarnaast moet mede acht worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Doorslaggevend is de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie. Buiten beschouwing blijft daarom de omstandigheid dat de vrouw op een later moment, voordat de echtelijke woning was verkocht, zelf een woning heeft gekocht. De vrouw heeft gesteld dat zij ten tijde van de aankoop van het perceel behoeftig was, omdat zij de zorg had over twee kinderen en niet beschikte over een substantieel inkomen en voldoende eigen middelen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij heeft de rechtbank tevens acht geslagen op wat de vrouw wel aan gegevens heeft verstrekt, namelijk dat zij inkomsten uit arbeid genoot en kinderbijslag en alimentatie ten behoeve van haar kinderen ontving, gemiddeld fl. 1.000,00 (€ 453,78) per maand, dat het merendeel van haar inkomen op de spaarrekening terechtkwam, en dat zij op enig moment een garage van
€ 19.000,00 zou hebben betaald. Deze gegevens kunnen niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat de vrouw behoeftig was. Voorts is niet gebleken dat de man over substantieel meer vermogen dan de vrouw beschikte. Het enkele feit dat de man een hoger inkomen dan de vrouw had, is hiervoor onvoldoende.
Gelet op deze omstandigheden rustte op de man geen dringende morele verplichting en heeft hij met de aankoop van een perceel op beider naam niet voldaan aan een natuurlijke verbintenis.
Voor zover de vrouw een zelfstandig beroep doet op de redelijkheid en billijkheid op grond waarvan, in afwijking van de huwelijkse voorwaarden, een verdeling bij helfte moet volgen, slaagt dit beroep niet. Ook al zouden partijen feitelijk hebben geleefd alsof sprake was van een algehele gemeenschap van goederen, hetgeen de man heeft betwist, dan maakt dat enkele feit een beroep op huwelijkse voorwaarden niet onaanvaardbaar. Datzelfde geldt ten aanzien van door de vrouw gestelde investeringen in de woning te Brouwershaven, waardoor deze woning sterk in waarde zou zijn gestegen. Niet alleen heeft de man dit betwist en heeft de vrouw deze investeringen niet met schriftelijke stukken onderbouwd. Ook zijn de gestelde investeringen niet van een dergelijke aard en omvang dat het vasthouden aan de huwelijkse voorwaarden tot een onaanvaardbare uitkomst leidt. De rechtbank zal de gevorderde verdeling bij helfte daarom afwijzen en, met inachtneming van het hiervoor overwogene, overgaan tot het vaststellen van het bedrag aan resterende overwaarde waarop de vrouw recht heeft.
Nu de vordering van de man op de beperkte gemeenschap vast staat, komt de rechtbank toe aan het beroep van de vrouw op verrekening.
Ten eerste wenst de vrouw verrekening van een lening van (omgerekend) € 9.302,49, die zij aan de man had verstrekt ten behoeve van de woning te Brouwershaven. De man heeft deze schuld aan de vrouw erkend.
Ten tweede wenst de vrouw verrekening van geïnvesteerde bedragen in de woningen te Brouwershaven en Goes. Zij heeft daartoe gesteld dat zij voor ongeveer fl. 12.500,00
(€ 5.672,25) heeft geïnvesteerd in de woning te Brouwershaven en dat zij voor de woning te Goes onder meer een garage van € 19.000,00 heeft betaald. Het geld was afkomstig uit verhuur van kamers en uit schenkingen van haar ouders. Dat de vrouw niet van alle schenkingen afschriften heeft, komt voor rekening van de man, omdat hij weigert deze afschriften in het geding te brengen. De man heeft aangevoerd dat hij zich één schenking in peseta’s kan herinneren, ter grootte van ongeveer fl. 8.450,00 (€ 3.834,44), welk bedrag is geïnvesteerd in de woning. Wel heeft hij de voorwaarde gesteld dat de vrouw hiervan een omwisselnota overlegt. De man heeft de gestelde investeringen in de woningen te Brouwershaven en Goes betwist, evenals de inkomsten uit verhuur van kamers en de overige schenkingen.
Nu de man heeft erkend dat hij een bedrag van € 9.302,49 van de vrouw heeft geleend, komt dit bedrag voor verrekening in aanmerking.
De man heeft betwist dat de vrouw anders dan door middel van de lening in de woning te Brouwershaven heeft geïnvesteerd, terwijl de vrouw – ondanks een aanpassing van de bedragen gedurende de procedure – geen nadere onderbouwing van de gestelde investeringen heeft gegeven. De gegrondheid van het beroep op verrekening is daarom niet eenvoudig vast te stellen, zodat het beroep op verrekening op dit punt wordt afgewezen.
De man heeft de investering die is gedaan met een schenking van (omgerekend)
€ 3.834,44 onvoldoende betwist. Een omwisselnota is, gelet op de stukken die de vrouw in het geding heeft gebracht, niet noodzakelijk voor de vaststelling van de hoogte van de betreffende schenking. De overige schenkingen dan wel de investeringen die daarmee zijn gedaan, heeft de man wel gemotiveerd betwist. Op de man rust, anders dan de vrouw heeft betoogd, geen verplichting om afschriften ter zake van deze schenkingen in het geding te brengen. De tegenvordering van de vrouw kan op dit punt derhalve tot een bedrag van
€ 3.834,44 eenvoudig worden vastgesteld en komt tot dat bedrag voor verrekening in aanmerking.
Het resterende bedrag aan overwaarde dient op grond van het bovenstaande als volgt te worden verdeeld:
Restant overwaarde
Man
Vrouw
Te verrekenen schenking
€ 59.611,01
Inbreng man na verrekening
--/ € 46.474,08
€ 46.474,08
Resterend te verdelen
€ 47.550,80
€ 23.775,40
€ 23.775,40
Afspraak tussen partijen
--/ € 2.500,00
€ 2.500,00
Verdeling
€ 67.749,48
€ 26.275,40
De rechtbank zal tevens bepalen dat de rente over het resterende bedrag aan overwaarde, voor zover daarvan sprake is, aan partijen toekomt naar rato van ieders aandeel in dit bedrag.
Aandelenportefeuille en beleggersrekening
Tussen partijen staat vast dat de aandelenportefeuille en de beleggersrekening, ten aanzien waarvan de vrouw aanspraak maakt op verdeling bij helfte, op beider naam zijn gesteld. Partijen hebben deze dan ook in gezamenlijke eigendom verkregen, waardoor een beperkte gemeenschap tussen partijen is ontstaan. De aandelenportefeuille op naam van de zoon van de vrouw (hierna: [zoon]) valt buiten deze gemeenschap, nu [zoon] op het moment van dagvaarden meerderjarig was. Hetgeen partijen ten aanzien hiervan hebben aangevoerd, blijft daarom buiten de beoordeling van het geschil.
Het aandeel van beide partijen in de beperkte gemeenschap is in beginsel gelijk. De rechtbank verwerpt het door de man gevoerde verweer dat een deel van de aandelenportefeuille hem toebehoort, omdat hij dit deel met privé-vermogen heeft gekocht. Het enkele feit dat de man een deel van zijn privé-vermogen heeft aangewend ten behoeve van de verkrijging van de aandelenportefeuille, leidt er niet toe dat uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit dat hun beider aandeel niet gelijk is. Wel heeft de man bij de verdeling van de beperkte gemeenschap in beginsel recht op vergoeding van het bedrag dat hij uit zijn privé-vermogen ten behoeve van de verkrijging van een gemeenschappelijk goed heeft aangewend. Het bepaalde in artikel 2, vierde lid, van de huwelijkse voorwaarden, waarop de vrouw een beroep heeft gedaan, staat hieraan niet in de weg.
De man heeft gesteld dat hij een bedrag van € 35.000,00 heeft aangewend voor de aankoop van een pakket aandelen, welk bedrag afkomstig was van op zijn naam staande en tot uitkering gekomen levensverzekeringspolissen. De vrouw heeft niet betwist dat de man dit bedrag heeft ingebracht, zodat deze inbreng vast staat. Wel heeft zij een beroep gedaan op het bestaan van een natuurlijke verbintenis en heeft zij aangevoerd dat zij aan de premies voor de betreffende polissen heeft meebetaald.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op het bestaan van een natuurlijke verbintenis. De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen zij onder 2.5 heeft overwogen. Daarnaast merkt zij op dat de vrouw geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek betrekking hebben op de situatie in 2001, zijnde het moment van het verrichten van de prestatie. De rechtbank zal daarom de gevorderde verdeling bij helfte van het geheel van de aandelenportefeuille en de beleggersrekening afwijzen. Het meebetalen van de vrouw aan de premies voor de levensverzekeringspolissen uit eigen vermogen, voor zover daarvan sprake is, leidt niet tot een ander oordeel. Partijen hebben gekozen voor het regime van de koude uitsluiting, zodat verrekening tussen partijen niet aan de orde is. De gestelde premiebetalingen zijn bovendien niet van een dergelijke aard en omvang dat deze een beroep op de huwelijkse voorwaarden onaanvaardbaar maken.
Na aftrek van de vergoeding van de inbreng van de man à € 35.000,00 zal de rechtbank een verdeling bij helfte van de gemeenschap gelasten, in die zin dat de aandelen en het saldo op de beleggersrekening gelijkelijk over partijen worden verdeeld. De rechtbank verwerpt wat partijen hiertegen nog hebben aangevoerd. De man kan niet bij uitsluiting aanspraak maken op een restantbedrag van € 6.500,00 op de beleggersrekening, aangezien de beleggersrekening aan beide partijen in eigendom toebehoort. De door de vrouw gewenste verdeling van de waarde van de aandelen per 20 november 2007 is door de man gemotiveerd betwist en zal worden afgewezen. Onvoldoende is gebleken dat de gestelde verliezen als gevolg van het instorten van de aandelenmarkt op grond van de redelijkheid en billijkheid volledig voor rekening van de man dienen te komen. Ook de door de man gestelde winstderving als gevolg van een door hem misgelopen claimemissie op 14 december 2009 zal niet in de verdeling worden betrokken, nu de vrouw de door de man geschetste gang van zaken en gestelde schade heeft betwist.
Schadeuitkering boot van de zoon van de vrouw
Het bedrag van € 1.996,50, zoals vermeld in het tussenvonnis onder 4.8, dient te worden vervangen door een bedrag van € 1.006,50.
De rechtbank zal afwijzen de vordering die betrekking heeft op de schadeuitkering met betrekking tot de boot van [zoon]. Zoals overwogen onder 2.12 was [zoon] op het moment van dagvaarden meerderjarig. Niet gebleken is dat de vrouw de vordering namens [zoon] mocht instellen, dan wel dat van [zoon] niet mocht worden verlangd dat hij de man in een procedure zou betrekken, zoals de vrouw heeft aangevoerd.
Afgifte polissen levensverzekeringen
De rechtbank zal de vordering tot afgifte van de polissen levensverzekeringen afwijzen wegens gebrek aan belang. Ter comparitie d.d. 23 oktober 2008 zijn partijen het volgende overeengekomen:
De vrouw betaalt heden aan de man een bedrag van € 1.547,39 op bankrekeningnummer 371441722. Dit bedrag betreft de premie van de polis ten name van de vrouw. (…) Partijen zullen er over en weer aan meewerken dat de eigen polissen op ieders eigen naam worden gesteld.
Ter comparitie d.d. 16 februari 2009 hebben partijen verklaard dat de afgifte van de polissen levensverzekeringen heeft plaatsgevonden en dat de vrouw het bedrag van € 1.547,39 heeft betaald.
Verrekenposten van de man
De man heeft een aantal verrekenposten opgevoerd. Het betreft de volgende posten:
- een bedrag van € 3.825,82 met betrekking tot een erfenis;
- een bedrag van € 436,65 aan rente dan wel schade met betrekking tot de overgedragen polissen;
- een bedrag van € 7.500,00 met betrekking tot een boot;
- een bedrag van € 1.163,20 met betrekking tot een handelsvoorraad;
- een bedrag van € 1.327,72 met betrekking tot kosten van de echtelijke woning;
- de helft van de uitkering van de Koersplanspaarovereenkomsten met Spaarbeleg.
Gelet op het nadere standpunt van de man blijft de post met betrekking tot schade aan de inboedel, vermeld in het tussenvonnis onder 4.19, buiten beschouwing.
De man heeft een bankafschrift van een gemeenschappelijke girorekening overgelegd, waaruit zou blijken dat op 17 augustus 1995 een bedrag van fl. 16.862,00
(€ 7.651,64) met betrekking tot een erfenis is ontvangen. De man heeft aanspraak gemaakt op de helft van dit bedrag. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de erfenis niet voor verrekening in aanmerking. Het is, mede gelet op het tijdsverloop van bijna vier jaar tussen conclusie van antwoord en de laatste conclusie, in strijd met een goede procesorde dat de man deze post pas bij de allerlaatste gelegenheid heeft opgevoerd. Niet gesteld of gebleken dat het ongebruikt laten van eerdere schriftelijke en mondelinge gelegenheden niet aan de man te wijten is.
De man heeft gesteld dat hij de vrouw herhaaldelijk heeft verzocht mee te werken aan de verdeling van de polissen. De vrouw is daar nooit op ingegaan, zodat de man jarenlang de premie ten behoeve van de vrouw heeft moeten betalen. De man vordert aan rente en kosten een bedrag van € 436,65. De vrouw heeft betwist dat zij rente en kosten verschuldigd is, aangezien zij niet in gebreke is gesteld en dus niet in verzuim is.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente en kosten niet voor verrekening in aanmerking. Nu de vrouw heeft betwist dat zij in gebreke is gesteld en de man het tegendeel niet heeft aangetoond, kan de gegrondheid van het beroep op verrekening op dit punt niet eenvoudig worden vastgesteld. Voor zover de man ten aanzien van de polissen, naast rente en kosten, nog een ander bedrag van de vrouw te vorderen heeft, heeft hij hiertoe onvoldoende gesteld.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw een boot – merk Prospect, type 900 – voor ten minste € 14.850,00 heeft verkocht. De man vordert de helft van de verkoopprijs. De vrouw heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
Voor de beoordeling van de aanspraak van de man op de helft van de verkoopprijs dient allereerst te worden vastgesteld aan wie de boot in eigendom toebehoort. De man heeft gesteld maar niet met stukken onderbouwd dat de boot gezamenlijk eigendom van partijen was. De vrouw heeft aangevoerd dat de boot alleen op haar naam stond. Aldus kan nog niet worden vastgesteld wie eigenaar van de boot is en of tussen partijen met betrekking tot de boot een beperkte gemeenschap is ontstaan. Het feit dat de boot is gefinancierd door middel van een hypotheek op naam van beide partijen, is hiervoor niet doorslaggevend. Derhalve kan de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig worden vastgesteld, zodat de vordering van de man ten aanzien van de verkoopprijs van de boot niet voor verrekening in aanmerking komt. Gelet hierop kan hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de auto(‘s) onbesproken blijven.
De man maakt aanspraak op de helft van de handelsvoorraad van het bedrijf van de vrouw, omdat deze voorraad mede uit zijn inkomen is betaald. De vrouw heeft dit betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze vordering niet tot verrekening leiden. Zelfs al zou de man hebben bijgedragen aan de inkoop van de handelsvoorraad, dan blijft het uitgangspunt dat partijen buiten elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd en geen verrekenbedingen zijn overeengekomen. Verrekening van inkomen, waarop de tegenvordering is gebaseerd, is daarom niet aan de orde.
De man vordert door hem betaalde eigenaarslasten in verband met de echtelijke woning. Hij acht het in strijd met de rechtvaardigheid als deze kosten volledig voor zijn rekening komen. De vrouw heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij ook kosten heeft gemaakt.
De rechtbank begrijpt de vordering van de man aldus dat hij in afwijking van de huwelijkse voorwaarden een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid, op grond waarvan de vrouw moet bijdragen aan de door hem gestelde eigenaarslasten in verband met de echtelijke woning. Naar het oordeel van de rechtbank treft dit beroep geen doel. Het enkele feit dat de man meer eigenaarslasten heeft voldaan zonder daarvan te profiteren is, mede gelet op echtscheidingssituatie, onvoldoende aanleiding om van de huwelijkse voorwaarden afwijken. Daarbij komt dat de vrouw de afzonderlijke kosten heeft betwist en de man geen nadere onderbouwing hiervan heeft gegeven, zodat de omvang van de vordering niet eenvoudig kan worden vastgesteld. De vordering komt derhalve niet voor verrekening in aanmerking.
Tussen partijen staat vast dat er op twee Koersplanspaarovereenkomsten is uitgekeerd aan de vrouw. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de uitkeringen. De man maakt aanspraak op de helft van de uitgekeerde bedragen, omdat hij aan de premie heeft meebetaald. De vrouw heeft de vordering betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze vordering niet tot verrekening leiden. Niet gesteld of gebleken is dat de spaarovereenkomsten op naam van de man of op naam van beide partijen zijn gesloten. Partijen zijn het erover eens dat de opbrengst van de spaarovereenkomsten was bestemd voor de kinderen van de vrouw. Zelfs al zou de man hebben bijgedragen aan de premiebetalingen, dan geldt ook hier dat partijen buiten elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat de man geen aanspraak kan maken op een deel van de uitgekeerde bedragen. De wens van de man om erop toe te zien dat de kinderen ontvangen waar zij recht op hebben, is rechtens niet afdwingbaar.
Verrekenposten van de man (II)
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank ten aanzien van de door de man opgevoerde tegenvorderingen tot het oordeel dat geen hiervan tot verrekening kan leiden.
Gelet op de aard van het geschil, een procedure tussen voormalige echtelieden, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- bepaalt dat ter verdeling van het resterende bedrag aan overwaarde van € 94.024,88 aan de vrouw toekomt een bedrag van € 26.275,40, vermeerderd met de rente over het resterende bedrag aan overwaarde naar rato van het aandeel van de vrouw hierin;
- beveelt de man mee te werken aan uitbetaling door de notaris van bovenvermeld bedrag aan de vrouw;
- stelt vast dat bij de verdeling van het resterende bedrag aan overwaarde van € 94.024,88 aan de man toekomt een bedrag van € 67.749,48, vermeerderd met de rente over het resterende bedrag aan overwaarde naar rato van het aandeel van de man hierin;
- bepaalt dat ter verdeling van de aandelenportefeuille en de beleggersrekening die op naam van beide partijen staan, aan de man toekomt een bedrag van € 35.000,00 en dat het resterende bedrag en de aandelen bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. M.L. Ruiter en in het openbaar uitgesproken op