Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 75924 / KG ZA 10-200
Vonnis van 14 december 2010
wonende te Hoek, gemeente Terneuzen,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen,
1. de vennootschap onder firma
handelend onder de naam ‘[gedaagde sub 1]’,
gevestigd te Axel, gemeente Terneuzen,
beiden wonende te Cadzand, gemeente Sluis,
advocaat: mr. J. van Arkel.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk als [gedaagde sub 1] worden aangeduid.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 24 november 2010;
- de mondelinge behandeling op 7 december 2010;
- de pleitnota van mr. Van Arkel voornoemd;
- de door partijen overgelegde producties.
Bij vonnis d.d. 6 oktober 2010 heeft de kantonrechter te Terneuzen in een door [eiser] tegen [gedaagde sub 1] aanhangig gemaakte kennelijk onredelijk ontslagprocedure de vorderingen van [eiser] afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten ad
€ 1.200,00. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het vonnis d.d. 6 oktober 2010 is op 20 oktober 2010 aan [eiser] betekend, met bevel tot betaling van de proceskosten ad € 1.200,00 en de betekeningskosten.
Op 2 november 2010 is op verzoek van [gedaagde sub 1] ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank Terneuzen-Sas van Gent (hierna: de bank) voor een bedrag van € 1.543,38 (inclusief executiekosten).
Bij telefaxbericht van 4 november 2010 is [gedaagde sub 1] verzocht om het beslag per omgaande op te heffen. [gedaagde sub 1] heeft te kennen gegeven daar niet toe over te gaan.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,
1. [gedaagde sub 1] te gebieden de executie van het vonnis d.d. 6 oktober 2010 te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
2. het op 2 november 2010 onder de Rabobank Terneuzen-Sas van Gent gelegde derdenbeslag op te heffen,
3. [gedaagde sub 1] te veroordelen om bij wijze van voorschot aan [eiser] te betalen een bedrag van € 119,-- aan schadevergoeding,
een en ander met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de kosten van dit geding.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] het navolgende aan. Het vonnis van 6 oktober 2010 is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ook heeft [eiser] tot op heden niet berust in het vonnis. Artikel 432 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een dergelijk vonnis niet tegen een derde ten uitvoer kan worden gelegd en dat door die derde daaraan niet kan worden voldaan, dan acht dagen na betekening van het vonnis en met gelijktijdige overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie tegen het vonnis is aangetekend. [gedaagde sub 1] heeft deze verklaring eerst op 3 december 2010, dus te laat, aan de bank laten betekenen. Daarmee is het op 2 november 2010 onder de bank gelegde derdenbeslag onrechtmatig. Het beslag dient dan ook opgeheven te worden. De door [eiser] als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging geleden schade bedraagt € 119,--. Van belang is voorts dat [eiser] aan [gedaagde sub 1] heeft aangeboden om zekerheid te stellen voor het bedrag waarvoor beslag is gelegd en dat [eiser] een te verrekenen vordering heeft op [gedaagde sub 1] ter zake van nog niet uitbetaalde vakantiedagen. Redenen te meer waarom het beslag dient te worden opgeheven.
[gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], zulks met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde sub 1] heeft daartoe het navolgende aangevoerd. [gedaagde sub 1] heeft op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 432 Rv. Uit dit artikel noch uit de literatuur volgt immers dat de verklaring van de griffier op het moment van beslaglegging aan de derde moet worden verstrekt. [eiser] kan zich, bij gebrek aan belang, ook niet beroepen op dit onderdeel van artikel 432 Rv omdat het vereiste van overlegging van een verklaring van non-appèl uitsluitend de bescherming van de derde-beslagene, in dit geval de bank, beoogt. Het beslag is dus rechtmatig, want gelegd op grond van een executoriale titel en met inachtneming van de wettelijke vereisten van 432 Rv. Voor schadevergoeding is dan ook geen plaats. Overigens heeft [eiser] nagelaten te stellen en te onderbouwen waarom de executie van het vonnis gestaakt zou moeten worden. De omstandigheid dat [eiser] heeft aangeboden zekerheid te stellen doet in dit executiegeschil niet ter zake. Bovendien verlangt [gedaagde sub 1] eenvoudigweg dat [eiser] aan de veroordeling van de kantonrechter voldoet. Dat [eiser] nog een te verrekenen vordering op [gedaagde sub 1] heeft, wordt uitdrukkelijk betwist.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het gelegde executoriale derdenbeslag onrechtmatig is omdat bij de beslaglegging op 2 november 2010 door [gedaagde sub 1] geen verklaring van de griffier als bedoeld in artikel 432 Rv is overgelegd.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in deze stelling. Op grond van artikel 432 Rv moet aan de derde, in dit geval de bank, een verklaring van de griffier overgelegd worden, inhoudende dat er in het daarvoor bestemde register geen aantekening is gedaan van ingesteld verzet, hoger beroep of cassatie (verklaring van non-appèl). Daarmee wordt beoogd de derde enige zekerheid te verschaffen omtrent het bevrijdende karakter van de te verrichten prestatie. Zou de derde betalen terwijl een rechtsmiddel is ingesteld, dan loopt hij het risico dat niet bevrijdend is nagekomen indien de executant geen recht blijkt te hebben op de prestatie. Het in artikel 432 Rv gestelde vereiste van overlegging van een verklaring van non-appèl strekt er dan ook toe de belangen van de derde-beslagene te beschermen. Gelet op deze strekking en omdat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter uit artikel 432 Rv niet volgt dat de daarin bedoelde verklaring ter gelegenheid van de beslaglegging aan de derde moet worden verstrekt, maakt de enkele omstandigheid dat de verklaring van non-appèl door [gedaagde sub 1] eerst op 3 december 2010 aan de bank is betekend, het gelegde beslag niet onrechtmatig.
Overigens heeft [eiser] geen gronden aangevoerd uit hoofde waarvan de executie van het vonnis zou moeten worden geschorst en het executoriale derdenbeslag zou moeten worden opgeheven. Daarvoor is alleen plaats als geoordeeld moet worden dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit laatste kan zich voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is. Dat het vonnis van 6 oktober 2010 op een juridische of feitelijke misslag berust is gesteld noch gebleken. Dat het ten uitvoer leggen van het vonnis bij [eiser] een noodtoestand zou doen ontstaan is evenmin gesteld of gebleken.
Het overigens door [eiser] aangevoerde, namelijk dat hij [gedaagde sub 1] heeft aangeboden zekerheid te stellen, alsmede dat hij een te verrekenen vordering heeft op [gedaagde sub 1] terzake van nog niet uitbetaalde vakantiedagen, kan evenmin als grondslag dienen voor toewijzing van het gevorderde. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.054,00
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 1.309,00,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010.