RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel
Procedurenummers: 73159 (FA RK 2010-652) en 73160 VV (KG 2010-80)
Uitspraakdatum: 26 mei 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
ingevolge artikel 8:67 en 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde M. Harte, advocaat te Terneuzen,
de burgemeester van de gemeente Vlissingen, te Vlissingen,
verweerder,
gemachtigden E. van der Mark en M. de Wever.
De besluiten van verweerder van 5 mei 2010 en van 12 mei 2010 waarbij aan eiser een huisverbod is opgelegd en verlengd.
Bij besluit van 5 mei 2010 heeft verweerder - op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth)- eiser een huisverbod opgelegd, ingaande op 5 mei 2010 15.00 uur tot 15 mei 2010 15.00 uur.
Bij besluit van 12 mei 2010 heeft verweerder – op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth – het aan eiser opgelegde huisverbod verlengd tot 2 juni 2010 om 15.00 uur (hierna te noemen: het verlengingsbesluit).
Hiertegen heeft eiser op 21 mei 2010, ingekomen per fax 21 mei 2010, beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2010 door mr. S.M.J. van Dijk, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts zijn verschenen belanghebbende [belanghebbende] (verder: [belanghebbende]) en haar gemachtigde mr. M.C.M.E. Schijvenaars.
In overleg met partijen zijn eiser en belanghebbende afzonderlijk doch in aanwezigheid van beide gemachtigden gehoord.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is vermeld welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wth wordt onder huisverbod verstaan een beschikking inhoudende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan, voor zover thans van belang, de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Eiser en [belanghebbende] zijn sedert 30 november 2009 gehuwd en wonen sedert 26 december 2009 samen op het adres [adres] [woonplaats] (verder: de woning). [belanghebbende] verwacht in september 2010 een kind.
Op 3 mei 2010 heeft [belanghebbende] bij de regiopolitie, bureau [woonplaats], aangifte gedaan ter zake van bedreiging door eiser. Uit de verklaring van [belanghebbende] in het proces-verbaal van aangifte blijkt dat [belanghebbende] in januari 2010 uit het gedrag van eiser opmaakte dat hij drugs gebruikte. Sedertdien is de relatie van eiser en [belanghebbende] problematisch. [belanghebbende] is medicijnen gaan gebruiken waarvan zij een keer bewusteloos werd. In februari 2010 had eiser weer een terugval in het drugsgebruik. [belanghebbende] pakte hem zijn pinpas af. Vervolgens zijn eiser en [belanghebbende] bij Emergis geweest voor hulpverlening. Na een winkeldiefstal wilde eiser zijn pinpas terug. Eiser is toen weer drugs gaan kopen en gebruiken. [belanghebbende] wilde gaan scheiden. De hulpverlening van Emergis kwam niet op gang omdat eiser niet de motivatiebrief geschreven had die benodigd is om opgenomen te kunnen worden. Er waren spanningen in huis. Van 3 maart 2010 tot 27 maart 2010 verbleef [belanghebbende] bij een tante in Roosendaal. Er kwam geen verbetering in de relatie. Eiser leefde ’s nachts en schold [belanghebbende] uit voor hoer en slet. [belanghebbende] moest twee keer op de grond slapen. Sinds woensdag 28 april 2010 gebruikte eiser drugs in het bijzijn van [belanghebbende]. Eiser heeft [belanghebbende] bedreigd met verminking en het uit de buik trappen van het kind in het geval zij de reclassering, waar eiser onder toezicht staat, zou inlichten. [belanghebbende] moest van eiser in de schuur slapen. [belanghebbende] verbleef in de slaapkamer en sliep met een mes onder haar kussen. Op vrijdag (30 april) spoelde [belanghebbende] de drugs door de wc. [belanghebbende] is toen bedreigd. [belanghebbende] is vervolgens naar haar schoonouders gegaan. Daar heeft eiser [belanghebbende] bedreigd met de dood en haar uitgescholden. Op 3 mei 2010 verbleef [belanghebbende] bij haar moeder. ’s Middags bezocht [belanghebbende] de woning. De woning was niet opgeruimd. [belanghebbende] trof hulpmiddelen voor drugsgebruik aan. [belanghebbende] heeft de politie ingeschakeld.
De hulpofficier van justitie heeft op 5 mei 2010 het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) opgesteld en een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt voor de beoordeling van de noodzaak tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod. De reden voor het opleggen van het huisverbod acht hij gelegen in de aard van de bedreigingen van eiser die volstrekt zonder aanleiding en geheel willekeurig zijn. De bedreigingen zijn toegenomen en het slachtoffer ([belanghebbende]) geeft aan erg bang te zijn en toekomstig geweld te vrezen. De hulpofficier is van mening dat sprake is van een ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar voor [belanghebbende]. Eiser is gehoord over het voornemen tot opleggen van een huisverbod. Eiser heeft verklaard het middel van het huisverbod te zwaar te vinden. Hij vindt dat hij de rechten heeft op de woning omdat hij de huur betaalt en omdat de goederen in de woning van hem zijn. [belanghebbende] heeft verklaard dat een huisverbod haar rust en veiligheid zal brengen. De hulpofficier is van mening dat een huisverbod dient te worden opgelegd. Het belang van de veiligheid van de achterblijvers weegt zwaarder dan het belang van eiser bij het ongestoord genot van de woning en bij het contact met de achterblijvers. In het RiHG acht de hulpofficier het van belang dat eiser het geweld minimaliseert. Van belang is dat er toereikende hulpverlening op gang komt, aldus de hulpofficier.
Aan het besluit van 5 mei 2010 heeft verweerder de bevindingen van de hulpofficier ten grondslag gelegd en daarbij gewezen op antecedenten van eiser met betrekking tot geweld/bedreiging en met verdovende middelen. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft verweerder aanleiding gezien het opgelegde huisverbod met achttien dagen te verlengen.
Dit besluit is gegrond op verweerders standpunt dat de dreiging van het gevaar, dan wel het ernstig vermoeden ervan ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit nog niet was geweken. Verweerder heeft hieraan de informatie van de casemanager ten grondslag gelegd. Daarin wordt geconstateerd dat tussen eiser en [belanghebbende] een tegenstrijdig inzicht bestaat over de situatie. Eiser wil vanwege zijn betrokkenheid met zijn nog ongeboren kind in de woning blijven en hij meent dat hij zijn drugsverslaving beter vanuit de woning kan aanpakken. [belanghebbende] wil van eiser scheiden. Hierdoor blijft het risico van dreiging en escalatie bestaan. Het bieden van veiligheid en vrijwaring van angst aan de achterblijfster weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van eiser bij het ongestoorde genot van de woning en het contact met de achterblijfster.
Eiser heeft bestreden dat sprake is van bedreiging en een toename daarvan. De antecedenten die verweerder noemt betreft een feit dat zeven jaar geleden zou zijn gepleegd en waarvoor hij in 2004 is veroordeeld. Eiser heeft een aanbod voor hulpverlening voor zijn verslaving aanvaard. Met behulp van familieleden wordt gewerkt aan het herstel van de relatie met zijn echtgenote. De veiligheid van haar is niet in het geding. Hij hecht er aan betrokken te blijven bij de zwangerschap van zijn echtgenote, hetgeen voor hem een extra motivatie vormt om zijn verslaving aan te pakken. Voor de behandeling van zijn verslaving is het in verband met het gebruik van methadon voor eiser het gunstigst als hij in zijn huis kan blijven.
Eiser wijst er verder op dat zijn moeder de huur van zijn woning betaalt en dat de inboedel zijn eigendom is. Hij kan door het huisverbod geen gebruik maken van zijn internetverbinding, televisie en andere persoonlijke eigendommen.
Uit de Wth volgt dat in de eerste plaats beoordeeld moet worden of het huisverbod had mogen worden opgelegd en, in het geval het is verlengd, of het had mogen worden verlengd. Als het huisverbod nog geldt op de dag waarop uitspraak wordt gedaan, dient vervolgens in verband met artikel 6, derde lid, van de Wth te worden bezien of zich na de oplegging of de verlenging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter nog voordoet.
Ter zitting heeft [belanghebbende] overeenkomstig de inhoud van hierboven weergegeven proces-verbaal verklaard. [belanghebbende] heeft hieraan toegevoegd dat zij bang van eiser is geworden en dat zij bevreesd was dat hij het ongeboren kind iets zou aandoen. Eiser is volgens [belanghebbende] niet meer te herkennen in zijn gedrag als hij drugs heeft gebruikt. Eind januari, begin februari is [belanghebbende] geslagen met fruit. Zij is verder bedreigd met een deel van een blokfluit.
[belanghebbende] is in de woning blijven wonen. Zij heeft contact met maatschappelijk werk. Het is nog niet duidelijk hoe de hulpverlening aan haar zal plaats vinden. Op 11 mei 2010 is een verzoek tot echtscheiding ingediend. Op 8 juni 2010 zal een verzoek om een voorlopige voorziening worden behandeld over het gebruik van de woning.
Eiser heeft ter zitting ontkend dat hij zijn ongeboren kind iets aan zou willen doen. Hij is juist erg bezorgd voor zijn kind. Eiser heeft verklaard dat zijn echtgenote veel grovere termen heeft gebruikt tegen hem dan hij tegen haar. Eiser heeft contact met het HKPD over zijn drugsgebruik. Half mei heeft hij zijn huisarts bezocht. Eiser betreurt het dat [belanghebbende] een echtscheiding wil, maar hij zal zich hierin schikken.
De voorzieningenrechter stelt met verweerder vast dat de verklaringen van eiser en van [belanghebbende] tegenstrijdig zijn. Hetgeen [belanghebbende] verklaart met betrekking tot de bedreigingen die door eiser tegen haar zijn geuit wordt door eiser ontkend, althans de ernst daarvan wordt door eiser geminimaliseerd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding meer geloof te hechten aan de verklaring van [belanghebbende] gelet op de antecedenten van eiser en het gebruik van drugs door eiser. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar de lijst met 27 antecedenten van eiser uit het verleden en van recente datum, die grotendeels betrekking hebben op het gebruik van geweld en drugsgebruik. Deze lijst is ter zitting met instemming van eiser door verweerder overgelegd. Eiser heeft voorts ter zitting niet ontkend dat er ruzies tussen hem en [belanghebbende] zijn geweest en dat sprake is van drugsgebruik.
Uit het RiGH blijkt dat voor eiser een hoog risico is vastgesteld bij gewelddadigheid en handelbaarheid, verslaving en excessief gebruik van hard drugs. Bij het verloop van een incident is een hoog risico vastgesteld voor het dreigen met de dood, psychisch geweld (vernederen of dwingen iets tegen de wil te doen), de willekeurigheid van het geweld en het plotselinge optreden daarvan terwijl de vrees voor geweld voor het slachtoffer toeneemt.
Niet gebleken is dat verweerder bij de totstandkoming van het RiGH onzorgvuldig te werk is gegaan of zich daarbij niet aan de regels heeft gehouden. Verweerder heeft het RiGH en de overige bevindingen dan ook ten grondslag mogen leggen aan de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verklaringen van [belanghebbende] en van eiser ter zitting passen in het beeld dat oprijst uit het RiHG. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leveren de hiervoor genoemde feiten of omstandigheden het ernstige vermoeden van het gevaar voor de veiligheid, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wth, van [belanghebbende] die met eiser in de woning woont.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in die situatie bij het besluit tot verlenging van het huisverbod geen verandering is opgetreden. De tegenstrijdigheden tussen eiser en [belanghebbende] over de beleving van hun situatie brengt met zich dat het risico van dreiging en escalatie aanwezig blijft, aldus verweerder. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de waarnemingen en conclusies van de casemanager, welke door verweerder zijn overgenomen, niet aannemelijk te achten.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten tijde van de zitting de hulpverlening voor eiser met betrekking tot zijn verslaving nog niet op gang is gekomen. Eiser heeft verklaard dat de benodigde motivatiebrief inmiddels is geschreven, doch deze brief heeft zijn hulpverlener nog niet bereikt omdat deze persoon met vakantie is. Voor wat betreft hulpverlening in de relationele problemen tussen eiser en [belanghebbende] stelt de voorzieningenrechter vast dat deze soort van hulp er nog niet is. Dat is verweerder niet te verwijten. Eiser heeft deze problematiek ontkend en in een dergelijke situatie kon naar het oordeel van de voorzieningenrechter verweerder niet worden tegengeworpen dat hij voor deze problematiek geen hulp aan eiser heeft aangeboden.
Gelet hierop concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van het huisverbod en het verlengen daarvan. Van een onjuiste belangenafweging is de voorzieningenrechter niet gebleken zodat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen en te verlengen. In de situatie van eiser en [belanghebbende] dient de veiligheid van [belanghebbende] te prevaleren boven het materiële belang van eiser bij de woning. Voor wat betreft de aanpak van eisers drugsproblemen is voorzieningenrechter van oordeel dat deze evengoed kan plaats vinden vanuit de woning van zijn ouders waar hij thans verblijft, hetgeen niet is betwist.
Het beroep van eiser tegen de bestreden besluiten dient gezien het vorenstaande ongegrond te worden verklaard. Nu de bestreden besluiten stand houden is er geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
mr. W. Evenhuis S.M.J. van Dijk