ECLI:NL:RBMID:2010:BP9864

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
71229 / FA RK 2010-30
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huisverbod opgelegd door burgemeester wegens onvoldoende bewijs van ernstig en onmiddellijk gevaar voor huisgenoten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg op 14 januari 2010 uitspraak gedaan over een huisverbod dat aan verzoeker was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Terneuzen. Het huisverbod, dat gold van 10 januari 2010 tot 20 januari 2010, was opgelegd na een melding van huiselijk geweld. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn huisgenoten. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar de feiten en omstandigheden die aan het huisverbod ten grondslag lagen, waaronder eerdere incidenten en de inschatting van de hulpofficier van justitie. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om het huisverbod op te leggen, omdat er geen sprake was van een dreigend gevaar. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoeker al hulpverlening had ingeschakeld en dat dit niet was meegenomen in de beslissing om het huisverbod op te leggen. De kosten van de procedure zijn aan de zijde van verzoeker begroot op € 1.311,-, te betalen door verweerder aan de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Procedurenummers: FA RK 2010-30 en 2010-8 (voorlopige voorziening)
Uitspraakdatum: 14 januari 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter
met toepassing van de artikelen 8:67 en 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[verzoeker], wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens eiser in de hoofdzaak,
gemachtigde mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg,
tegen
de burgemeester van de gemeente Terneuzen, gevestigd te Terneuzen
verweerder,
gemachtigde drs. A.J.C.P. van Leest.
Het bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 10 januari 2010 waarbij aan verzoeker een huisverbod is opgelegd voor de duur van tien dagen, geldend van 10 januari 2010, 18.00 uur tot 20 januari 2010, 18.00 uur.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010 door mr. S.M.J. van Dijk, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen L. Kuipers, cöordinator extra murale zorg van de Stichting Tragel te Terneuzen. Met redengeving daarvan is niet verschenen [betrokkene].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan in de hoofdzaak. Daarbij is vermeld welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
1. Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op
€ 1.311,- (dertienhonderdelf euro), te betalen door verweerder aan de griffier.
2. Overwegingen
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen bovengenoemd besluit waarbij hem een huisverbod is opgelegd. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Verzoeker woont op het adres [adres] te [woonplaats]. Met hem samen wonen aldaar [betrokkene] en haar zoon [betrokkene sub1] van zes jaar oud.
Naar aanleiding van een melding van een twist in de woning op 10 januari 2010 hebben de verbalisanten Hoftijzer en Van Hee een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. De hulpofficier van justitie is ter plaatse geweest en heeft in het kader van het onderzoek aldaar het risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) ingevuld. Op basis daarvan heeft hij geconcludeerd dat een huisverbod diende te worden opgelegd en heeft hij aan verzoeker het bestreden besluit uitgereikt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker gelast bovengenoemde woning onmiddellijk te verlaten en deze woning vanaf 10 januari 2010, 18.00 uur tot 20 januari 2010 niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Gedurende deze periode mag verzoeker geen contact opnemen met zijn vriendin [betrokkene] en het kind [betrokkene sub1].
Voor de feiten en omstandigheden die geleid hebben tot het huisverbod heeft verweerder verwezen naar de incidenten waarvoor de politie de laatste tijd op het adres van verzoeker aanwezig is geweest. Blijkens het RiHG heeft verweerder een hoog risico voor huiselijk geweld gesignaleerd. In het bijzonder wordt daarin gewezen op de woede-uitbarstingen van verzoeker na meldingen van buren over overlast van muziek. In een later stadium ging dit over in dingen kapot maken (gaten in deuren slaan) tot het op harde wijze vastpakken van zijn vriendin. In het bestreden besluit merkt verweerder op dat verzoeker heeft aangegeven dat hij zijn woede-uitbarstingen niet altijd kan beheersen. Het huisverbod wordt in het belang van de veiligheid en gezondheid van zijn vriendin en het kind opgelegd.
Namens verzoeker is aangevoerd dat niet gebleken is dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van de personen die met hem in de woning leven. Ook is niet gebleken dat ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Gewezen wordt voorts op de relatie tussen het gezin en de buurman. Ter zitting is er namens verzoeker op gewezen dat de klachten van de buurman over het hard afspelen van muziek door verzoeker de twisten tussen verzoeker en zijn vriendin intensiveren. Verzoeker lijdt aan ADHD maar hij heeft geen strafblad, hetgeen aantoont dat hij niet agressief is en zich aan grenzen weet te houden. Voorts was reeds hulp ingeschakeld waardoor het doel van het huisverbod al op vrijwillige manier was bereikt.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de strekking van het huisverbod het volgende.
Op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod Stb. 2008,421 (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Nadat het huisverbod is opgelegd mag de uithuisgeplaatste de betrokken woning niet betreden noch zich daarbij ophouden, noch contact opnemen met huisgenoten die in de beschikking staan vermeld. Met betrekking tot dit laatste blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wth dat het contactverbod ook geldt voor plekken die buiten het huisverbod vallen, dus plaatsen buiten de woning. Het gaat er immers om dat de huisgenoten de ruimte wordt geboden om tot rust te komen en om – begeleid door hulpverleners – te bezien of en hoe zij in de toekomst met de uithuisgeplaatste verder willen. Gelet op die strekking van het contactverbod hebben verzoeker en zijn vriendin/huisgenote [betrokkene], door ervoor te kiezen niet samen naar de zitting te reizen, juist gehandeld.
Ten aanzien van de oplegging van het huisverbod overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het bestreden besluit is door de hulpofficier van justitie in volledig mandaat van verweerder genomen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gelet het ingrijpende karakter van de maatregel voor een uithuisgeplaatste, de Wth de oplegging van een huisverbod heeft gereserveerd voor situaties waarin feitelijk sprake is van huiselijk geweld of een ernstige dreiging daarvan. Er moet sprake zijn van uit feiten en omstandigheden blijkend ernstig en onmiddellijk gevaar voor de huisgenoten of een ernstig vermoeden van dat gevaar.
In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het procesverbaal van bevindingen van de hulpofficier en de procesverbalen van de incidenten op 25 december 2009 en 6 januari 2010 onvoldoende blijkt dat sprake was van een dreigend gevaar (of vermoeden daarvan) voor de veiligheid van de achterblijvenden in de woning. Gesproken wordt van – in het recente verleden – het stukslaan van een deur en het hard vastpakken door verzoeker van zijn vriendin. Ten aanzien van de gebeurtenissen op 10 januari 2010 stellen de verbalisanten dat het hen niet duidelijk geworden of verzoeker toen lichamelijk geweld heeft gebruikt tegen zijn vriendin en haar kind. Zij constateren wel een rode vlek in het gezicht van de vriendin van verzoeker en geven aan dat het kind verklaarde dat hij bij de ruzie tussen verzoeker en zijn vriendin betrokken raakte en daarbij pijn aan zijn pols had opgelopen. Het kind verklaart ook dat verzoeker hem een keer op bed had gegooid en dat verzoeker hem een keer stof in de ogen had gegooid. Of de rode vlek het gevolg is geweest van fysiek geweld blijkt niet; de vriendin verklaarde jeuk te hebben; verzoeker is er niet naar gevraagd. Van hetgeen het kind heeft verklaard is – mede gelet op zijn leeftijd – moeilijk vast te stellen wat er precies is gebeurd. Gezegd kan worden dat verzoeker het kind soms hardhandig aanpakt, maar uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen kan niet worden afgeleid dat van fysiek geweld jegens hem sprake is geweest. Verweerder heeft in (de toelichting bij) het RiHG niet vastgesteld dat sprake was van fysiek geweld; hij spreekt alleen van verbaal geweld, hetgeen strookt met de mededeling van verzoeker en zijn vriendin (en de buurman) dat er regelmatig ruzie is, met veel geschreeuw. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat, hoewel daarnaar in de stukken wel wordt verwezen, geen andere politiemutaties zijn overgelegd waaruit zou kunnen blijken van eerdere ruzies en mogelijk daarbij door verzoeker gepleegd geweld. Van psychisch geweld van de aard als omschreven in het RiHG (“onder druk zetten door bedreiging met geweld”) blijkt niet uit de overgelegde stukken en daarvan is de voorzieningenrechter ter zitting evenmin gebleken; verweerder heeft evenwel op dit punt een hoog risico ingeschat en (mede) daarop het huisverbod gebaseerd.
Op grond van het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat uit de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende blijkt dat de aanwezigheid van verzoeker ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn huisgenoten. Daarbij weegt ook mee de namens verzoeker overgelegde inlichtingen van de Coördinator extra murale zorg van de Stichting Tragel te Terneuzen, L. Kuipers. Uit die informatie blijkt dat men aldaar van verzoeker een inschatting maakt dat hij verbaal zeer aanwezig doch niet iemand is die lichamelijk geweld zal gebruiken. Stichting Tragel is op de hoogte van de gezinssituatie van verzoeker en zijn vriendin.
Op grond van het vorenstaande was verweerder niet bevoegd om verzoeker een huisverbod op te leggen. Aan een beoordeling van de door verweerder gehanteerde belangenafweging komt de voorzieningenrechter daarom niet toe.
Gelet op hetgeen ter zitting is aangevoerd overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Vast staat dat verzoeker al voordat het huisverbod werd opgelegd van (een zekere) hulpverlening is voorzien. Uit de rapportage van Tragel blijkt dat al enige tijd door het RCG naar een adequate medicatie in verband met ADHD voor verzoeker wordt gezocht. Voor psychologische hulp is een afspraak gemaakt op 18 januari 2010. Verzoeker is voorts aangemeld voor een agressie reductie training, gepland voor april 2010. Die omstandigheid is echter – anders dan namens verzoeker ter zitting is gesteld – geen reden om geen huisverbod op te leggen. Blijkens de toelichting op het RiHG was de hulpofficier ervan op de hoogte dat verzoeker al voor de woede-uitbarstingen op zoek was naar professionele hulp. Van degene die tot een huisverbod beslist kan niet worden verwacht dat hij precies nagaat of en zo ja welke hulpverlening een uit huis te plaatsen persoon op dat moment al heeft. Dat de hulpofficier geen verdere navraag heeft gedaan, brengt niet met zich mee dat het huisverbod onvoldoende is gemotiveerd. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de hulpofficier dat verzoeker (evenals zijn vriendin) voordat tot het huisverbod werd besloten zijn zienswijze heeft mogen geven (en toen niet over hulp heeft gesproken) zodat ook niet kan worden gezegd – wat namens verzoeker ter zitting wel is gedaan – dat het besluit zonder hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.
Nu zoals hiervoor overwogen verweerder niet bevoegd was het huisverbod op te leggen, zal het beroep van verzoeker gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Gelet hierop is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Er is aanleiding om, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.311,--, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van drie proceshandelingen, bestaande uit het indienen van een beroepschrift, het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en het verschijnen ter zitting.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de voorzieningenrechter
mr. W. Evenhuis mr. S.M.J. van Dijk