ECLI:NL:RBMID:2010:BQ6337

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
73310 / FA RK 10-703
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarige naar Limburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 11 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar Limburg. De vrouw en de man zijn nog gehuwd, maar feitelijk uit elkaar. De vrouw verzoekt om met de minderjarige naar Limburg te verhuizen en haar daar in te schrijven op een middelbare school. De man verzet zich tegen deze verhuizing en verzoekt primair dat de minderjarige bij hem blijft wonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in de Verenigde Staten, nog niet zodanig in Zeeland is ingeburgerd dat de verhuizing naar Limburg onverantwoord zou zijn. De vrouw heeft aangegeven dat zij steun van haar familie in Limburg nodig heeft, vooral in deze emotionele periode van echtscheiding. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige in overweging genomen, waaronder het behoud van sociale contacten en de mogelijkheid tot regelmatig contact met de vader.

Na afweging van de belangen van alle betrokkenen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw vervangende toestemming krijgt om met de minderjarige naar Limburg te verhuizen. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de man verblijft, evenals de helft van de vakanties. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaak/reknr: 73310 / FA RK 10-703
beschikking d.d. 11 augustus 2010
[verzoekster] (hierna: de vrouw),
wonende te Goes, doch feitelijk elders verblijvende,
verzoekster,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen,
tegen:
[verweerder] (hierna: de man),
wonende te Goes,
verweerder,
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift ex artikel 1:253a BW;
- het verweerschrift inzake geschillenprocedure ex art. 1:253a BW tevens houdende zelfstandig verzoek;
- de door mr. De Koeijer ter zitting overgelegde pleitnotitie.
1.2 De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 21 juli 2010.
2. De feiten
2.1 Partijen, Nederlanders, zijn thans nog met elkaar gehuwd, doch feitelijk zijn zij reeds uit elkaar. Zij zijn voornemens om te gaan scheiden. Bij deze rechtbank is reeds een voorlopige voorzieningenprocedure aanhangig (73083 / FA RK 10-622).
2.2 Uit het huwelijk van partijen is het navolgend minderjarige kind geboren:
- [het kind], geboren in de Verenigde Staten van Amerika op [geboortedatum] 1997.
3. Het geschil
3.1 De vrouw verzoekt de rechtbank vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar de provincie Limburg te verhuizen en haar aldaar op een middelbare school in te schrijven. Zij voert verweer tegen de verzoeken van de man.
3.2 De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij verzoekt primair te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij hem heeft en subsidiair te bepalen dat hij de zorg heeft voor de minderjarige de ene week vanaf donderdagavond tot en met maandagavond en de andere week op maandag vanaf 17.30 uur tot dinsdagochtend, alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen.
3.3 Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Partijen zijn nog gehuwd. In het kader van een voorgenomen echtscheiding zijn voorlopige voorzieningen bij deze rechtbank gevraagd ten aanzien van de zorgregeling voor de minderjarige en ten aanzien van door de man aan de vrouw te betalen bijdragen. Daarop is bij beschikking van 30 juni 2010 – voor zover hier van belang – een tussen partijen in overleg vastgestelde zorgregeling voor de minderjarige vastgelegd voor de periode tot 1 september 2010.
4.2 Gelet op deze feitelijke situatie zal geen beslissing kunnen worden genomen op het door de man ingediende verzoek tot vaststelling van een (hoofd)verblijfplaats van de minderjarige. Wel zal kunnen worden beslist op het door de vrouw ingediende verzoek tot verkrijging van vervangende toestemming om met de minderjarige naar Limburg te verhuizen en haar daar op een middelbare school in te schrijven. Ter zitting is voorts met beide partijen overeengekomen dat in het kader van dat – op art. 1:253a BW gebaseerde – verzoek thans ook zal worden beslist over de wijze waarop vanaf 1 september 2010 en ook dan voorlopig, dat wil zeggen totdat partijen een ouderschapsplan hebben gemaakt en de echtscheiding zal worden uitgesproken, de (met de feitelijke woonplaats van de minderjarige samenhangende) zorgregeling vorm zal krijgen.
4.3 Partijen zijn begin 2008 met de minderjarige – na te hebben gewoond in de Verenigde Staten van Amerika, Frankrijk en België – in Zeeland komen wonen. Vast staat in deze procedure dat partijen, hoewel nog gehuwd, feitelijk uit elkaar zijn. De man is in de echtelijke woning in Goes blijven wonen, de vrouw is daaruit met de minderjarige vertrokken en is thans – na verblijf in een vakantiepark en bij familie in Terneuzen – (tijdelijk) ingetrokken bij haar moeder, die woonachtig is in Noord-Limburg.
4.4 Partijen zijn het er, zo is ter zitting gebleken, over eens dat nu zij uit elkaar zijn, de minderjarige bij haar moeder dient te blijven wonen. De kern van het geschil betreft de vraag waar de vrouw met de minderjarige gaat wonen. De vrouw verzoekt haar vervangende toestemming te geven om met de minderjarige in Limburg te gaan wonen en haar daar op een school in te schrijven. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek heeft als uitgangspunt te gelden dat wanneer een echtpaar uit elkaar gaat aan beide (ex-) echtelieden – ook wanneer zij ouders zijn van een kind – de vrijheid toekomt het leven na het huwelijk zelfstandig in te richten, waarbij ook hoort het zoeken naar een nieuwe, van de woonplaats van de andere echtgenoot onafhankelijke, woonplaats. Wanneer de (ex-)echtelieden ouders zijn van een kind en dat kind meeverhuist, wordt die vrijheid in die zin beperkt doordat het contact tussen het kind en de andere ouder in aanvaardbare mate in stand dient te worden gehouden. Wat aanvaardbaar is hangt mede samen met de wijze waarop tot de verhuizing dat contact werd vormgegeven. Ook het belang van het kind bij instandhouding van de in de oude woonplaats opgebouwde sociale contacten en – daartegenover – de mogelijk al bestaande en/of nieuw op te bouwen contacten in de omgeving waarheen zou worden verhuisd, dienen bij de beoordeling van een verzoek om vervangende toestemming te worden meegewogen. Daarnaast dienen in de beoordeling te worden meegewogen de belangen die de verhuizende ouder heeft om juist naar de door hem of haar gekozen plaats te verhuizen.
4.5 In het onderhavige geval wil de vrouw verhuizen naar het gebied waar haar familie woont. Zij woont nog slechts kort in Zeeland en stelt daar geen binding mee te hebben. In de huidige, emotionele periode van de echtscheiding heeft zij steun aan haar familie, die in Noord-Limburg woont. Voorts weegt bij haar keuze mee dat zij, nu zij naar zij stelt in het huwelijk erg onder druk van de man heeft gestaan, ook in letterlijke zin afstand moet nemen om los van de man te komen.
4.6 Deze belangen dienen te worden afgewogen tegen die van de minderjarige en van de man.
4.7 De belangen van de minderjarige zijn onder meer gelegen in het behoud van haar sociale omgeving, waaronder haar school. Niet gebleken is echter, dat zij al zodanig in Zeeland was ingeburgerd, dat zij door de verhuizing op onverantwoorde wijze uit een voor haar ontwikkeling van belang zijnde vertrouwde omgeving wordt weggehaald. De minderjarige is al eerder verhuisd en is ook toen in haar nieuwe woonplaats in staat gebleken een nieuw sociaal netwerk op te bouwen. Bovendien woont zij nog maar kort in Zeeland. In de door de vrouw voorgestane woonplaats bestaat al een netwerk, bestaande uit familieleden, waarvan in elk geval de moeder van de vrouw iemand is, die regelmatig in het leven van de minderjarige aanwezig is geweest. Ook een verandering van school is, in aanmerking nemend dat de minderjarige ook wanneer zij in Zeeland zou blijven in het nieuwe schooljaar, weliswaar op dezelfde school, in een volledig anders samengestelde klas terecht zou komen, niet een zo zwaarwegend bezwaar tegen verhuizing dat zij opweegt tegen de belangen die met die verhuizing worden gediend.
4.8 Dan blijft over het belang van de minderjarige bij een regelmatig contact met haar vader. Dat is ook het belang dat de man als zijn belang heeft aangevoerd. Bij een verhuizing naar Limburg zal – zo is ter zitting gebleken – in beginsel het contact tussen de minderjarige en haar vader bestaan uit een verblijf van de minderjarige bij hem van een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond, naast langer durende contacten in de vakanties. Tot voor kort was er tussen de man en de minderjarige dagelijks contact. In dat licht bezien is het na verhuizing nog mogelijke contact gering te noemen. De man heeft ter zitting echter aangegeven dat wanneer de minderjarige (met de vrouw) in Zeeland blijft wonen, het contact zijns inziens zou dienen te bestaan uit verblijf van de minderjarige bij hem van een weekend per veertien dagen van donderdagavond tot maandagavond, en tussendoor nog een avond met overnachting. De regeling, die mogelijk is na verhuizing, wijkt daar per veertien dagen zo’n anderhalve dag vanaf.
4.9 Al het vorenstaande in aanmerking nemend en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, komt de rechtbank tot het oordeel dat voor de verhuizing van de minderjarige naar de provincie Limburg (vervangende) toestemming dient te worden gegeven. Het contact tussen de minderjarige en de man zal daardoor worden beperkt, maar naar het oordeel van de rechtbank niet op een onaanvaardbare wijze. Die beperking wordt voldoende gerechtvaardigd door het belang van de minderjarige bij haar moeder te blijven en het belang van de vrouw om in een voor haar vertrouwde sociale omgeving te verkeren. Aan de verhuizing is inherent dat de minderjarige ook naar een school in Limburg zal gaan; ook daarvoor zal de rechtbank (vervangende) toestemming geven.
4.10 Zoals hiervoor overwogen zal ook een beslissing worden gegeven over de (voorlopige) zorgregeling vanaf 1 september 2010. Naast de weekendregeling zoals hiervoor al omschreven – waarvan beide partijen hebben aangegeven dat dat de regeling zal zijn als de minderjarige in Limburg woont – dient ook een vakantieregeling te worden vastgelegd. De man vraagt de helft van de vakanties, de vrouw noemt een derde deel van de vakanties, opdat de minderjarige ook ruimte heeft voor eigen activiteiten (zonder haar ouders). Gelet op het voorlopige karakter van de thans vast te stellen regeling en de leeftijd van de minderjarige dient naar het oordeel van de rechtbank op dit moment in een zorgregeling niet uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met zelfstandige vakantie van de minderjarige. Andere bezwaren tegen een verdeling bij helfte van de vakanties zijn noch door de vrouw, noch door de minderjarige zelf aangedragen. De rechtbank zal daarom beslissen dat de minderjarige gedurende de helft van de schoolvakanties bij haar vader zal verblijven.
4.11 De rechtbank zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
verleent de vrouw op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek vervangende toestemming om met de minderjarige [het kind], geboren in de Verenigde Staten van Amerika op [geboortedatum] 1997, naar de provincie Limburg te verhuizen en voornoemde minderjarige aldaar in te schrijven op een middelbare school;
bepaalt dat vanaf 1 september 2010 en ook dan voorlopig – totdat partijen een ouderschapsplan hebben gemaakt en de echtscheiding zal worden uitgesproken –
ten aanzien van voornoemde minderjarige de navolgende zorgregeling tussen partijen zal gelden:
- de minderjarige verblijft eens per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de man, alsmede gedurende de helft van alle vakanties en feestdagen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 augustus 2010.