zaaknummer / rolnummer: 56931 / HA ZA 07-140
Vonnis van 11 augustus 2010
de besloten vennootschap BRITANNIA WATERTOREN B.V.,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.W.Dieleman te Middelburg,
de besloten vennootschap A.V.V. BEHEER B.V.,
advocaat mr. C.J.IJdema te Middelburg.
Partijen zullen hierna Britannia en A.V.V. genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de akte houdende wijziging van eis in reconventie
- de antwoord akte wijziging van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende wijziging van eis in conventie, en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de akte in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie
- de akte uitlating producties van de zijde van Britannia
Ten slotte is vonnis bepaald.
Op 25 juli 2000 hebben partijen een overeenkomst gesloten strekkende tot verkoop en levering tegen een prijs van f. 8.035.000,-- door Britannia aan A.V.V. van een drietal percelen grond te Vlissingen als in die overeenkomst nader omschreven. Eén van die percelen, kadastraal bekend als gemeente Vlissingen, sectie A nr.5935, van 7.10 are, zou Britannia nog moeten verwerven van de gemeente Vlissingen, eigenaresse van dat perceel. A.V.V. zou het op de twee andere percelen staande hotel Britannia slopen en op de drie percelen een nieuw hotel bouwen. Zij kreeg tevens overgedragen het recht op de handelsnaam Hotel Britannia en de plannen voor renovatie en nieuwbouw ter plaatse en zou gebruik maken van de aan Britannia op basis van die plannen verleende bouwvergunning voor het nieuw te bouwen hotel.
De door partijen ondertekende onderhandse akte houdt onder meer in:
3. De levering en betaling van de onder 1 genoemde registergoederen cum annexis vindt op een door koper te bepalen tijdstip maar uiterlijk één maand na het bouwrijp worden van de grond (in de zin van de omzetbelasting) plaats. Koper doet een voorschotbetaling aan verkoper groot (..) f. 1.725.000,-- (..) Indien de levering plaats vindt na éénendertig augustus tweeduizend vergoedt de koper aan verkoper een rentepercentage (zonodig gemiddeld) gelijk aan dat welke verkoper aan de Rabobank is verschuldigd, voor het resterende bedrag van de koopsom, in maandelijkse termijnen te voldoen (..)
4. Verkoper krijgt het eerste recht van koop van het te realiseren café, restaurant en zalengedeelte in het complex (..) en het recht op de exploitatie van de verhuur van de hotelkamers in het complex. (..) De aanbieding tot aankoop en exploitatie zal niet eerder geschieden dan na de start van de werkelijke bouw (..)
6. Verkoper en koper zullen zich inspannen om een voor de omzetbelasting belaste levering te bewerkstelligen voor de gronden en opstallen. Voorzover daarvoor door verkoper opdracht moet worden gegeven voor meer sloopwerkzaamheden dan thans uitgevoerd, vermeerderen de kosten van deze sloopwerkzaamheden de onder punt 2 genoemde koopprijs.
2.2. A.V.V. heeft f. 1.725.000,-- en € 25.000,-- op de koopprijs aanbetaald zodat een gedeelte ad € 2.838.353,-- van de koopprijs onbetaald is gebleven. Daarnaast heeft zij tot 2009 ten behoeve van Britannia aan de Rabobank de uit hoofde van artikel 3 van de overeenkomst verschuldigde rentevergoeding betaald in verband met de hypotheekschuld van Britannia aan de Rabobank met betrekking tot (een deel van) de te leveren percelen. Per 1 januari 2007 beliep het totaal aan rentevergoeding betaalde een bedrag van € 1.387.320,--.
2.3. De verleende bouwvergunning is op 25 april 2000 geschorst door de president van deze rechtbank. In de bodemprocedure is bij uitspraak van deze rechtbank van 20 maart 2003 het tegen de bouwvergunning ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.4. Ten behoeve van de ontwikkeling van het project heeft A.V.V. samenwerking gezocht met andere geïnteresseerden in de Ontwikkelingscombinatie Britannia (verder: de Combinatie) welke Combinatie op 26 januari 2004 een sloopvergunning en - op basis van een enigszins gewijzigd bouwplan - op 9 maart 2004 een (nieuwe) bouwvergunning heeft verkregen.
2.5. Bij brief van 3 juni 2005 is AVV namens Britannia verzocht haar te informeren wanneer levering plaats kon vinden. Bij brief van 6 september 2006 heeft Britannia A.V.V. in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van de restant koopsom en tot afname van de percelen op uiterlijk 29 september 2006. Bij brief van 11 december 2006 heeft Britannia aan A.V.V. uitstel van de levering verleend tot 15 januari 2007 onder aanzegging dat A.V.V. vanaf die datum in verzuim zal zijn indien levering dan niet heeft plaatsgevonden.
2.6. Vanaf 16 november 2006 was op het bestaande hotel Britannia de zogenoemde voorbescherming ex artikel 5 van de Monumentenwet 1988 van toepassing in verband met een verzoek het pand de status van rijksmonument te verlenen, welk verzoek vervolgens is afgewezen; die beslissing is bij – inmiddels onherroepelijke - beslissing op bezwaar d.d. 3 juni 2009 gehandhaafd.
2.7. In december 2006 is de gemeente Vlissingen namens de Combinatie bericht dat op basis van het bestaande bouwplan niet tot een sluitende exploitatie zou kunnen worden gekomen. Daarop heeft de gemeente op 31 januari 2007 Britannia geschreven dat zij niet langer bereid was tot verkoop van het onder 2.1 genoemde perceel nu het in 2004 vergunde bouwplan kennelijk niet gerealiseerd zou worden.
2.8. Na een daartoe strekkend raadsbesluit is de gemeente met de Combinatie in overleg getreden over een wijziging van het bouwplan, onder meer inhoudend dat naast hotelfaciliteiten ook appartementen gebouwd zouden worden. Dat overleg verliep moeizaam en de gemeente heeft de Combinatie bij brief van 29 oktober 2008 aan Loostad B.V., woordvoerder van de Combinatie, op mogelijke publiekrechtelijke stappen gewezen. Bij brief van 19 december 2008 aan Loostad B.V heeft de gemeente geschreven dat zij uiterlijk 1 maart 2009 een uitgewerkt bouwplan, voorzien van een ontvankelijke bouwaanvraag tegemoet ziet. Op 12 februari 2009 heeft Loostad geantwoord dat zij die termijn niet zal kunnen halen en dat zij de realisatie van het bouwplan in de daarin voorziene vorm niet kan verzekeren.
2.8. Bij brief van 23 april 2009 aan A.V.V. heeft de gemeente meegedeeld dat zij teneinde sturing op het project te verkrijgen besloten heeft de aandelen van Britannia te verwerven en vervolgens, gelet op het gebrek aan voortgang in de planvorming, in te zetten op ontbinding van de overeenkomst van A.V.V met Britannia. A.V.V. heeft daarop na op 7 mei 2009 verkregen verlof conservatoir beslag tot levering gelegd op de twee aan Britannia toebehorende percelen.
2.9. Bij brief van 1 september 2009 aan A.V.V. heeft Britannia voor zoveel nodig de overeenkomst van 25 juli 2000 ontbonden, wat betreft de overeengekomen rentevergoeding echter slechts vanaf 1 september 2009.
2.9. Op 14 oktober 2009 heeft A.V.V. een nieuwe bouwaanvraag ingediend. De in 2004 verleende bouwvergunning is bij besluit het college van B & W van de gemeente van 16 oktober 2009 ingetrokken. De aanvraag van 14 oktober 2009 is door de gemeente blijkens haar brief van 8 december 2009 aan A.V.V. niet in behandeling genomen omdat A.V.V. niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, enerzijds omdat Britannia de overeenkomst met A.V.V. inmiddels had ontbonden, anderzijds omdat de nieuwe bouwaanvraag mede betrekking had op het aan de gemeente in eigendom toebehorende perceel voornoemd en deels in strijd was met het bestemmingsplan.
in conventie en in reconventie
Nadat zij aanvankelijk nakoming van de overeenkomst van 25 juli 2000 had gevorderd heeft Britannia bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie haar eis gewijzigd en vordert zij thans - samengevat – een verklaring voor recht dat die overeenkomst ontbonden is, wat de rentevergoeding ex artikel 3 betreft echter slechts voor de periode na 1 september 2009, met bepaling dat Britannia aan A.V.V. een bedrag van
€ 462.022,-- dient te betalen met veroordeling van A.V.V. tot betaling van de proceskosten.
Britannia legt aan haar gewijzigde vorderingen ten grondslag dat A.V.V. in verzuim is omdat zij de percelen nooit heeft afgenomen en er dus ook niet heeft gebouwd waardoor Britannia de koopsom niet volledig heeft ontvangen en haar koopoptie, als bedoeld in artikel 4 van de overeenkomst, niet heeft kunnen uitoefenen. Bij brief van Britannia van 6 september 2006 is A.V.V. in gebreke gesteld. A.V.V. kan ook niet meer nakomen omdat het in haar eigen visie voor de bouw en exploitatie essentiële, aan de gemeente toebehorende, perceel niet ter beschikking zal komen omdat de gemeente weigert dat te verkopen aangezien de gemeente er geen vertrouwen meer in heeft dat A.V.V. in staat zal zijn enig bouwplan te realiseren. Blijkens haar conclusie van antwoord in conventie heeft A.V.V. overigens ook zelf de overeenkomst ontbonden waar zij niet meer op kan terugkomen. Voor zover daaromtrent anders mocht worden geoordeeld heeft Britannia harerzijds bij brief van 1 september 2009 de overeenkomst ontbonden. De al betaalde rentevergoeding dient beschouwd te worden als vergoeding van de schade ontstaan doordat A.V.V. haar verplichting tot afname en betaling niet nakwam. Die rentevergoeding is grotendeels besteed aan de door Britannia verschuldigde bankrente voor de lening ten behoeve van de aanschaf van de twee percelen met opstallen van het voormalige hotel. Britannia is als gevolg van de ontbinding gehouden de betaalde voorschotten ad
€ 827.770,-- aan A.V.V. terug te betalen. Daarop dient echter in mindering te worden gebracht de door Britannia geleden schade ad € 365.748,-- als gevolg van de tekortkoming van A.V.V.
3.3. A.V.V. heeft tegen de oorspronkelijke vordering in conventie verweer gevoerd en
geconcludeerd tot afwijzing. In reconventie vorderde zij aanvankelijk ontbinding van voornoemde overeenkomst met een aantal nevenvorderingen. Nadien heeft zij zowel haar verweer in conventie als haar eis in reconventie gewijzigd en concludeert zij, naar de rechtbank begrijpt, op haar beurt nu in conventie tot toewijzing van de oorspronkelijke vordering van Britannia tot nakoming van de overeenkomst - met vermindering van de koopsom met een bedrag van € 335.108,68, met de betaalde voorschotten van € 782.795,-- en met de betaalde rente ad € 1.387.320,--. In reconventie vordert zij thans ontbinding van de koopovereenkomst ten aanzien van de levering van voornoemd bij de gemeente in eigendom zijnde perceel, doch slechts voor het geval Britannia niet in staat zou zijn dat perceel te leveren. Voor dat geval vordert zij tevens schadevergoeding nader op te maken bij staat.
3.4. A.V.V. voert aan dat zij niet in verzuim is omdat afname van de percelen niet
mogelijk was, aanvankelijk omdat een beroepsprocedure aanhangig was tegen de verleende bouwvergunning en Britannia het bij de gemeente in eigendom zijnde perceel kennelijk niet kon leveren en vervolgens omdat de procedure betreffende de toekenning van de monumentenstatus realisering verhinderde; Britannia kwam dus haar verplichting tot levering het eerst niet na. De vertraging als gevolg van de aanvraag om monumentenstatus moet derhalve voor rekening van Britannia blijven. Aan Britannia was al in 2003 het recht van eerste koop aangeboden maar dat aanbod is door Britannia afgewezen. A.V.V. betwist subsidiair gemotiveerd de door Britannia gestelde schade.
Anders dan Britannia stelt heeft A.V.V. de overeenkomst niet ontbonden maar slechts bij conclusie van eis in reconventie ontbinding gevorderd, welke eis zij vervolgens heeft gewijzigd in een tot (gedeeltelijke) nakoming; het voornemen tot intrekken van de vordering tot ontbinding bij wijziging van eis had zij voordien al bij brief aan Britannia aangekondigd.
A.V.V. heeft in november 2008 een gewijzigd bouwplan ingediend maar de gemeente stelt onredelijke eisen en misbruikt haar publiekrechtelijke bevoegdheden in haar positie als aandeelhouder van Britannia en wil nu in feite realiseren wat zij aan A.V.V. heeft onthouden.
3.5. Britannia heeft in reconventie verweer gevoerd en tot afwijzing van de oorspronkelijke en de gewijzigde vordering in reconventie geconcludeerd.
in conventie en in reconventie
Voor de beoordeling is van belang dat blijkens de tekst van de overeenkomst en de door partijen gewisselde brieven aan partijen niet slechts een grondtransactie voor ogen stond maar beoogd werd een levering van de grond ter bebouwing en exploitatie waarbij aan Britannia voor koop van het te bouwen complex en/of de exploitatie een voorkeursrecht was gegeven. Voorts is van belang dat de gemeente bij het verstrekken van de bouwvergunning uitging van een specifieke planologische invulling. Uit de processtukken blijkt verder dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst een bepaald hotelconcept voor ogen hadden dat vervolgens niet exploitabel bleek, althans waarvoor A.V.V. c.q. de Combinatie kennelijk geen gegadigden kon vinden. Om die reden heeft A.V.V., althans de Combinatie enkele malen het bouwplan gewijzigd ten aanzien van het aantal hotelkamers en zijn later nog appartementen toegevoegd. Niettemin is gesteld noch gebleken dat, afgezien van de omstandigheid dat thans een geldige bouwvergunning ontbreekt, A.V.V. inmiddels wél beschikt over serieuze belangstellenden voor exploitatie van de te bouwen voorzieningen. Voor de gemeente is dat aanleiding geweest de verleende bouwvergunning in te trekken. Het risico dat exploitatie niet, althans niet in de gewenste opzet, mogelijk zou blijken, dient in beginsel voor rekening van A.V.V. te komen: Britannia was gehouden de percelen te leveren maar uit de overeenkomst blijkt niet dat A.V.V. op het punt van afname van de percelen enig voorbehoud omtrent exploitatiemogelijkheden heeft gemaakt. Zij heeft dat ook niet als verweer gevoerd.
A.V.V. heeft aangevoerd dat Britannia in schuldeisersverzuim was, onder meer omdat zij de percelen niet bouwrijp kon leveren. Blijkens artikel 3 van de tussen partijen gesloten overeenkomst dient levering en betaling van de percelen uiterlijk één maand na het bouwrijp worden van de grond in de zin van de omzetbelasting plaats te vinden. Van dat laatste is onder meer sprake indien voor die percelen een bouwvergunning is verleend (artikel 11 lid 6 jo.11 lid 1, letter a onder 1º van de Wet op de Omzetbelasting). Op 9 maart 2004 is aan A.V.V. een (nieuwe) bouwvergunning verleend. Gesteld noch gebleken is dat tegen die verlening bezwaar of beroep is ingesteld zodat er van uitgegaan dient te worden dat A.V.V. in elk geval reeds in 2004 van die bouwvergunning gebruik kon maken én de percelen bouwrijp in de zin van voornoemd artikel 3 door Britannia konden worden geleverd en door A.V.V. afgenomen. Bij brief van 6 september 2006 heeft Britannia A.V.V. in gebreke gesteld onder mededeling dat A.V.V. vanaf 29 september 2006 in verzuim zou zijn als nakoming dan niet had plaatsgevonden. Britannia was daartoe gelet op het hiervoor overwogene gerechtigd. Dat in de overeenkomst geen concrete datum voor levering was opgenomen doet daar niet aan af: inmiddels was zes jaar verstreken. A.V.V. heeft voorts nog aangevoerd dat de overeenkomst nog nadere invulling behoefde alvorens zij kon afnemen maar dat verweer heeft zij volstrekt onvoldoende onderbouwd en het is in tegenspraak met haar eveneens in deze procedure ingenomen standpunt dat Britannia haar verplichtingen tot levering moet nakomen.
4.3. Als gevolg van de voorbescherming krachtens artikel 5 van de Monumentenwet
kon tussen 16 november 2006 en 3 juni 2009 van de verleende sloopvergunning geen gebruik gemaakt worden. Dat is echter een omstandigheid die voor risico van A.V.V. dient te blijven, reeds omdat zij eerder had kunnen afnemen en daartoe ook was gesommeerd door Britannia. Overigens was A.V.V. ook los van die voorbescherming kennelijk niet in staat te gaan bouwen gelet op de door of namens haar in december 2006 aan de gemeente Vlissingen gedane mededeling als weergegeven onder 2.6 van dit vonnis.
4.4 Dat de gemeente als gevolg van die mededeling te kennen gaf dat zij niet langer
bereid was tot verkoop aan Britannia van het aan de gemeente toebehorende perceel waardoor Britannia vervolgens dat perceel ook niet meer aan A.V.V. kon leveren levert geen aan Britannia toerekenbare tekortkoming op omdat die weigering is veroorzaakt door dat A.V.V. niet in staat bleek het vergunde bouwplan te realiseren. A.V.V. heeft ook niet aangevoerd dat Britannia op 6 september 2006, toen zij A.V.V. sommeerde af te nemen niet in staat was tot die levering.
4.5. Conclusie uit het hetgeen hiervoor is overwogen moet zijn dat A.V.V. toerekenbaar
is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de met Britannia gesloten overeenkomst. Britannia was derhalve gerechtigd die overeenkomst te ontbinden nu nakoming ook niet mogelijk meer was: de verleende bouwvergunning was ingetrokken, aan een door A.V.V. in november 2008 ingediend nieuw bouwplan is door de gemeente een vergunning onthouden. Anders dan Britannia stelt was de overeenkomst nog niet door A.V.V. ontbonden: A.V.V. heeft niet buitengerechtelijk ontbonden maar heeft in reconventie een vordering tot ontbinding ingesteld die zij overigens vervolgens heeft gewijzigd in een voorwaardelijke vordering tot gedeeltelijke ontbinding, namelijk slechts voor zo ver betreffende het ‘gemeenteperceel’.
4.6. Ontbinding van de overeenkomst verplicht partijen in beginsel tot ongedaanmaking
van reeds verrichte prestaties. Als zodanig gelden het door A.V.V. aan Britannia betaalde voorschot op de koopprijs ad € 807.770,-- en de door A.V.V. ten behoeve van Britannia onder meer aan Rabobank betaalde rentevergoeding ad € 1.387.320,--. Partijen hebben wat betreft de omvang van het betaalde voorschot verschillende bedragen genoemd. Vast staat tussen hen echter dat ter zake f. 1.725.000 (tegen een koers van 2,20371 is dat € 782.770) en € 25.000, derhalve totaal € 807.770,-- is betaald.
4.6.1. Ten aanzien van de door A.V.V. ex artikel 3 van de overeenkomst te betalen en
betaalde rentevergoeding is van belang dat Britannia de overeenkomst op dat punt heeft ontbonden voor de toekomst, derhalve vanaf 1 september 2009. A.V.V. heeft verweer gevoerd tegen de ontbinding van de overeenkomst als geheel maar zich niet expliciet uitgelaten over de (gevolgen van de) gedeeltelijke ontbinding. Britannia heeft te dien aanzien gesteld dat de betaalde rente gezien moet worden als een vergoeding voor het uitstel van de afname van de percelen door A.V.V. en dat Britannia derhalve niet gehouden is tot ongedaanmaking. Voor zover zij dat wel zou zijn dient vergoeding van de door als gevolg van het niet doorgaan van de levering geleden schade plaats te vinden, welke schade volgens Britannia ten minste gelijk is aan het bedrag van de door A.V.V. betaalde rente.
A.V.V. heeft betwist dat de rentebepaling de door Britannia gestelde strekking heeft en voert daarbij nog aan dat Britannia in gebreke is gebleven vrij en onvoorwaardelijk te leveren. Hiervoor is echter al overwogen dat Britannia niet in verzuim was. Bovendien kan de betreffende rentebepaling, zoals geciteerd onder 2.1 van dit vonnis, bezwaarlijk anders gelezen worden als bedoeld ter vergoeding van de door Britannia verschuldigde rente voor de door haar afgesloten lening voor de aanschaf van (een deel van) de door aan A.V.V. door te leveren percelen. Nu A.V.V. niet heeft betwist dat Britannia tot 1 september 2009 tenminste het door A.V.V. betaalde bedrag aan rente verschuldigd was gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Britannia heeft derhalve terecht op het punt van de rentevergoeding de overeenkomst slechts voor de toekomst ontbonden en is ter zake niet gehouden tot terugbetaling van die vergoeding.
4.6.2. Britannia heeft voorts gevorderd voor recht te verklaren dat zij slechts gehouden is tot terugbetaling van een deel ad € 462.022,-- van het door A.V.V. betaalde voorschot op de koopsom. Zij voert daartoe aan dat het voorschot verminderd dient te worden met de door haar geleden schade ad € 365.748,-- omdat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Die schade specificeert zij als volgt:
a. kosten die na de ingebrekestelling moesten worden gemaakt om de vennootschap voort te laten bestaan, door haar gesteld op € 38.902,--
b. schade als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van het kooprecht, door haar gesteld op € 326.846,--.
A.V.V. heeft de schade gemotiveerd betwist, zowel wat de omvang als wat het causale verband met gedragingen van A.V.V. betreft.
Ter onderbouwing van de schade onder a. beroept Britannia zich op een rapport van haar accountant waarin is vermeld dat tussen 31 december 2006 en 31 mei 2009 het eigen vermogen van Britannia per saldo met € 38.902,-- is afgenomen en dat die afname is veroorzaakt doordat als gevolg van het niet afnemen van de percelen kosten zijn gemaakt in het kader van accountants- en advieskosten en rentelasten. Die onderbouwing is in het licht van het verweer van A.V.V. onvoldoende: niet blijkt dat die kosten bij levering niet zouden zijn gemaakt, niet is gesteld dat de advieskosten verband houden met de niet-nakoming door A.V.V. en ter zake van rentelasten geldt dat A.V.V. een rentevergoeding heeft betaald.
Wat betreft de gestelde schade onder b. baseert Britannia zich eveneens op voornoemd rapport. Het gestelde schadebedrag ad € 326.846,-- blijkt te zijn opgebouwd uit het negatieve resultaat vóór belastingen over de jaren 1999 en 2000 van de vennootschap. Ook hier echter geldt dat gelet op de betwisting de vordering volstrekt onvoldoende is onderbouwd: niet blijkt welke relatie bestaat tussen dat negatieve resultaat in die jaren en het niet kunnen uitoefenen van die koopoptie. Ook is niet gesteld dát Britannia de koopoptie ook daadwerkelijk zou hebben uitgeoefend; zij was daartoe immers niet gehouden.
4.6.3. Uit het voorgaande volgt dat Britannia gehouden is tot terugbetaling van het
betaalde voorschot op de koopsom zonder verrekening van enig bedrag. Tegen de stelling van Britannia dat zij over dat voorschot geen rente is verschuldigd heeft A.V.V. geen verweer gevoerd zodat de vordering in zoverre ook kan worden toegewezen.
4.7. Samenvattend zal derhalve worden toegewezen de gevorderde verklaring voor recht
met dien verstande dat Britannia aan A.V.V. dient terug te betalen een bedrag van
€ 807.770,--. Gelet op de toewijzing in conventie zal de (voorwaardelijke) vordering in reconventie worden afgewezen.
A.V.V. zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Britannia worden begroot op:
- salaris advocaat € 8.027,50 (2,5 x € 3.211,--)
- verklaart voor recht dat de overeenkomst van 25 juli 2000 tussen Britannia en A.V.V. is ontbonden met dien verstande dat de ontbinding voor zover deze betreft de vergoeding van rente, genoemd in artikel 3 van die overeenkomst, slechts geldt vanaf 1 september 2009, met bepaling dat Britannia aan A.V.V. dient terug te betalen een bedrag van € 807.770,--
- wijst de vorderingen af
in conventie en in reconventie
- veroordeelt A.V.V. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Britannia begroot op
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2010.