Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 74706 / KG ZA 10-145
Vonnis van 5 oktober 2010
wonende te Aardenburg, gemeente Sluis,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
zetelend te Oostburg, gemeente Sluis,
gemachtigde: M.A.C. Laros.
Partijen worden hierna [eiseres] en de gemeente genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 20 september 2010 met producties;
- de mondelinge behandeling op 28 september 2010;
- de pleitnota van de gemeente;
- de bij telefaxbericht van 29 september 2010 gevoegde kopie van het polisblad zorgverzekering van [eiseres].
Ter inning van verbeurde dwangsommen ad € 25.000,00 heeft de gemeente derdenbeslag doen leggen onder de werkgever van [eiseres], Confiserie Napoleon B.V. te Breskens. Daarbij is de beslagvrije voet bepaald op € 818,40.
In mei 2010 is de beslagvrije voet na bezwaar van de zijde van [eiseres] aangepast en bepaald op € 1.011,25 netto per maand.
[eiseres] vordert bij vonnis -samengevat-:
1. de opheffing van het door de gemeente gelegde derdenbeslag, voor zover onder het beslag méér wordt ingehouden dan al hetgeen een bedrag van € 1.482,10, subsidiair € 1.361,77 per maand te boven gaat;
2. veroordeling van de gemeente tot betaling van al hetgeen onder het beslag méér is ingehouden dan de hiervoor onder 1. genoemde bedragen;
zulks met veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres] het navolgende aan. De door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet ad € 1.011,25 is volgens [eiseres] niet correct. Bij de vaststelling is geen rekening gehouden met de woonlasten en ziektekostenpremie van [eiseres]. Bovendien is [eiseres] voor haar uit huis geplaatste dochter per maand een ouderbijdrage ad
€ 120,33 aan het LBIO verschuldigd. In de berekening conform de methode Recofa, waarop [eiseres] haar vordering mede baseert, wordt de beslagvrije voet met deze posten verhoogd. Ondanks herhaald verzoek is de deurwaarder niet bereid om namens de gemeente de beslagvrije voet aan te passen. [eiseres] stelt verder dat zij als gevolg van de thans gehanteerde beslagvrije voet haar vaste lasten niet meer kan voldoen. Zij heeft dan ook een spoedeisend belang bij haar vordering.
De gemeente voert verweer strekkende tot afwijzing van de vordering van [eiseres], zulks met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. De gemeente betwist niet dat de premie voor de ziektekostenverzekering en de woonlasten leiden tot verhoging van de beslagvrije voet. De gemeente is in haar berekening, die ter terechtzitting is overgelegd, hier ook vanuit gegaan. Overige correcties zijn volgens de gemeente echter niet van toepassing. Wel dient volgens de gemeente bij de maandelijkse inkomsten van [eiseres] een bedrag van € 275,00 te worden opgeteld. [eiseres] verhuurt immers een gedeelte van haar woning voor dit bedrag. Uitgaande van haar berekening stelt de gemeente dat er geen grond is om de beslagvrije voet aan te passen.
Ter beoordeling staat of, zoals [eiseres] heeft betoogd, de gemeente bij het vaststellen van de beslagvrije voet een verkeerde maatstaf heeft aangelegd en of dit tot gedeeltelijke opheffing van het gelegde beslag zou moeten leiden. De berekening van de beslagvrije voet is neergelegd in artikel 475d Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en geldt als uitgangspunt voor die beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil, zo volgt uit hun beider berekeningen, dat moet worden uitgegaan van een beslagvrije voet ex artikel 475d lid 1 Rv voor een alleenstaande en dat deze thans € 821,75 per maand bedraagt. Voorts zijn partijen het erover eens dat ingevolge artikel 475d lid 5 Rv de beslagvrije voet wordt verhoogd met de premie voor de ziektekostenverzekering en de woonlasten. Volgens opgave van [eiseres] bedraagt de maandelijkse zorgpremie (basispremie + aanvullende premie ziektekosten) € 135,85 waarop in mindering dient te worden gebracht de normpremie bijstandsinkomen ad € 44,00. Als onbetwist staat verder vast dat [eiseres] maandelijks een bedrag ad € 422,63 aan hypotheekrente voldoet. Dit bedrag dient te worden verminderd met de minimum normhuur ad € 192,32.
Alsdan, dus na verhoging met de zorgpremie en de woonkosten, bedraagt de beslagvrije voet € 1.143,91. Weliswaar voert [eiseres] in haar berekening nog overige kosten op, maar deze zijn niet nader onderbouwd en zullen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Ingevolge artikel 475d lid 6 Rv dient de beslagvrije voet te worden verminderd met de voor beslag vatbare periodieke inkomsten van de schuldenaar waarop geen beslag ligt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of ook rekening dient te worden gehouden met de inkomsten die [eiseres] heeft uit de verhuur van een gedeelte van haar woning. [eiseres] stelt van niet en heeft in dat verband aangevoerd dat met de huurder is overeengekomen dat de huur van € 275,00 per maand in natura wordt voldaan door het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan de woning. Dit betoog slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Ingevolge artikel 475d lid 6 Rv levert huur een voor beslag vatbare inkomstenbron op die ertoe leidt dat de beslagvrije voet met die inkomsten wordt verminderd. Dat [eiseres] ervoor heeft gekozen de huur in natura te laten voldoen is een omstandigheid die voor haar rekening dient te blijven.
Het vorenstaande leidt ertoe dat vooralsnog niet kan worden geoordeeld dat, zoals [eiseres] heeft betoogd, de beslagvrije voet te laag is vastgesteld. Dit wordt zelfs niet anders als rekening wordt gehouden met de ouderbijdrage ad € 120,33 die [eiseres] aan het LBIO verschuldigd is. Niet aannemelijk is derhalve dat de gemeente bij het vaststellen van de beslagvrije voet een verkeerde maatstaf heeft aangelegd.
Voor zover [eiseres] tevens heeft bedoeld te betogen dat zij als gevolg van het door de gemeente gelegde loonbeslag thans in een noodsituatie is komen te verkeren en op die grond het beslag dient te worden opgeheven, slaagt dat betoog evenmin. [eiseres] heeft haar stellingen op dat punt niet onderbouwd. In het bijzonder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de gehanteerde beslagvrije voet haar vaste lasten niet meer kan voldoen.
Gelet op het vorenstaande is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding het gelegde derdenbeslag (gedeeltelijk) op te heffen. De vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de omstandigheid dat de gemeente zich niet heeft laten bijstaan door een advocaat, zal voor de hoogte van het salaris van de gemachtigde worden aangesloten bij het salaris dat wordt gehanteerd voor een rechtshelper ex artikel 256 Rv. Alsdan worden de kosten van de gemeente begroot op:
- betaald vast recht € 263,00
- salaris gemachtigde € 408,00
wijst de vordering van [eiseres] af,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 671,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010.