Parketnummer: 12/700219-06
beslissing van de rechtbank d.d. 10 februari 2011
in de ontnemingszaak tegen de ter zitting verschenen veroordeelde
[verdachte],
geboren [1983],
wonende te [adres],
raadsman mr. Van der Want, advocaat te Middelburg,
ter zitting aanwezig.
1 De procedure
Veroordeelde is op 27 november 2007 door de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank veroordeeld.
De officier van justitie heeft op de behandeling van voornoemde strafzaak ter zitting van 13 november 2007 aankondiging gedaan om een ontnemingvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. Op 24 juni 2009 is de betreffende vordering aanhangig gemaakt, waarbij is gevorderd dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op het door de officier geschatte bedrag van
€ 12.123,00 en dat veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat.
Tegen veroordeelde is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het Rapport Berekening Wederrechtelijk Verkregen Voordeel “LUPINE” van 2 februari 2009, hierna het Financieel Rapport.
Op 8 oktober 2009 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Hierna zijn de navolgende stukken ingediend:
een conclusie van antwoord namens veroordeelde;
een conclusie van repliek door de officier;
een conclusie van dupliek namens veroordeelde.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd:
- Indien er een vermoeden bestaat dat betrokkene meer delicten heeft gepleegd dan gedurende het tactisch onderzoek bekend geworden feiten, wordt gebruik gemaakt van een periodeberekening. Er wordt dan geen voordeel per concreet aangeduid strafbaar feit berekend, maar een totaalvoordeel, waarbij niet behoeft te worden aangetoond uit welk strafbaar feit (de bewezenverklaarde feiten, soortgelijke feiten en alle andere strafbare feiten) het voordeel afkomstig is. Veroordeelde is veroordeeld voor 1 hennepkwekerij en voor deelname aan een criminele organisatie;
- Bij een periodeberekening is altijd sprake van een schatting van het minimaal wederrechtelijk verkregen voordeel omdat het ook bij een uitgebreid financieel onderzoek vrijwel onmogelijk is volledig zicht te krijgen op alle uitgaven;
- Het Geeringsarrest heeft geen gevolgen voor ontnemingsvorderingen die zijn gebaseerd op een kasopstelling of vermogensopstelling, omdat er in die gevallen sprake is van een periodeberekening en derhalve het voordeel niet is gekoppeld aan een of meer specifieke strafbare feiten. Ook is een voordeelsontneming voor soortgelijke feiten niet in strijd met artikel 6 EVRM;
- In een periodeberekening worden indien veroordeelde een economische eenheid vormt met zijn of haar partner en eventuele kinderen, conform de huidige stand van de jurisprudentie, alle legale ontvangsten en uitgaven meegenomen, die zijn gedaan door of ten behoeve van alle personen die deel uit maken van deze economische eenheid ofwel de huishouding van betrokkene. Veroordeelde heeft in dit kader verklaard gelden te hebben gestort op de bankrekening van zijn echtgenote.
Tenslotte heeft de officier van justitie gepersisteerd ten aanzien van de juistheid van de inhoudelijke berekening conform het Financieel Rapport.
3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zakelijk weergegeven tegen de vordering het navolgende aangevoerd:
- Er is een buitenproportionele vordering gecreëerd. Uitgangspunt voor de berekening van een wederrechtelijk verkregen voordeel behoren de feiten te zijn waarvoor veroordeelde is veroordeeld. Veroordeelde is uiteindelijk veroordeeld voor het incidenteel knippen van hennep en deelnemen aan een criminele organisatie. Dit betekent dat het voordeel voor het bewezen verklaarde maximaal € 500,00 bedraagt. Dit uitgangspunt is ten onrechte verlaten. Ten onrechte en in strijd met de Aanwijzing Ontneming 2009A003 van het OM is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een vermogensvergelijking gehanteerd, in welke berekening bovendien ten onrechte is meegenomen het vermogen van de echtgenote van veroordeelde, die niet strafrechtelijk is vervolgd. Deze handelwijze is tevens in strijd met het verdedigingsbelang, nu de echtgenote geen cliënte is van de raadsman van veroordeelde;
- De gehanteerde berekeningswijze is onbetrouwbaar omdat veroordeelde voor vrijwel alle feiten is vrijgesproken (Geeringsarrest, EHRM 30810/03) en bovendien de band met onderliggende strafbare feiten is verdwenen. Ten onrechte en bovendien in strijd met voornoemde Aanwijzing onder punt 4.3 – nu geen begin van bewijs of aannemelijkheid is aangetoond dat veroordeelde vóór 1 januari 2006 enig “soortgelijk” strafbaar feit heeft gepleegd – is bij de berekening uitgegaan van een periode van vóór deze datum;
- De berekening bevat tevens onjuistheden, zoals dubbeltellingen en ten onrechte opgevoerde of vergeten bedragen. Ook is het beginsaldo van de berekening ten onrechte op nihil gesteld.
4 Het oordeel van de rechtbank
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.1 Overwegingen aangaande de aan het geschatte voordeel ten grondslag liggende berekeningsmethode
Vast staat dat in onderhavige zaak aan het door het openbaar ministerie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het voordeel) ten grondslag ligt de uitkomst van een abstracte berekeningsmethode, zoals vervat in het Financieel Rapport. Meer in het bijzonder is het betreffende voordeel geschat op het resultaat van een eenvoudige kasopstelling, waarbij de contante uitgaven en inkomsten van veroordeelde en zijn echtgenote in de periode 1 januari 2005 tot en met 13 maart 2007 in kaart zijn gebracht.
Het primaire verweer van veroordeelde, dat deze berekeningsmethode ten onrechte is toegepast slaagt.
Bij een ontnemingvordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht moet worden uitgegaan van het voordeel dat een veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft genoten uit het ten laste gelegde en bewezen feit, uit soortgelijke feiten en/of uit andere strafbare feiten, dit zoals bedoeld in artikel 36e lid 2 of lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Uitgangspunt hierbij is dat per transactie of feit het voordeel wordt bepaald, derhalve het concreet ontnemingsvoordeel. Het voordeel kan of per delict worden bepaald of per periode.
De rechtbank overweegt dat in de strafzaak voorafgaand aan de onderhavige zaak aan verdachte was ten laste gelegd dat hij had deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij betrokken was bij hennepkwekerijen op diverse adressen en de diefstal van stroom op die adressen en dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De tenlastelegging was zodanig geformuleerd dat de feiten, uitgezonderd de deelneming aan een criminele organisatie, de strafbare gedragingen betroffen die hij in het kader van de criminele organisatie zou hebben begaan.
Bij vonnis van 27 november 2007 heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaard dat veroordeelde zich in de in het vonnis genoemde perioden schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie, in welk kader veroordee[adres 1] een tweetal adressen ([adressen]) en gefungeerd heeft als contactpersoon in periodes dat zijn vader en oom in Turkije verbleven. Voor het plegen van deze strafbare feiten is hij veroordeeld.
Niet concreet gesteld, noch anderszins aan de rechtbank is gebleken dat de onderhavige ontnemingsvordering naast de strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld, tevens is gebaseerd op soortgelijke feiten of andere feiten, waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft gepleegd. Ter zitting heeft de officier van justitie die haar vordering heeft gebaseerd op het 3e lid van artikel 36e Wetboek van Strafrecht, in dit kader beaamd dat de ontnemingsvordering niet is gebaseerd op “andere feiten”als bedoeld in dit artikel.Voor zover de officier van justitie met de enkele mededeling dat in 2005 een hennepkwekerij is ontmanteld aan de [adres 3], waaruit mogelijk toen al wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde is ontstaan, heeft bedoeld dat deze hennepkwekerij kan worden aangemerkt als een ‘soortgelijk feit’ als bedoeld in het tweede lid van artikel 36e Sr, of als een ‘ander feit’ als bedoeld in het derde lid van dat artikel, mist deze mededeling voldoende feitelijke onderbouwing.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat in dit geval, nu het (straf)dossier hierover voldoende concrete aanwijzingen bevat, het concreet ontnemingsvoordeel per delict dient te worden berekend conform de concrete berekeningsmethode. Dit betekent dat aan een abstracte berekeningsmethode niet wordt toegekomen.
4.2 Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Vastgesteld is dat de rol van veroordeelde binnen de criminele organisatie zich heeft beperkt tot het knippen van hennep (samen met anderen) op het adres [adressen] en het fungeren als contactpersoon in periodes dat zijn vader en oom tegelijkertijd in Turkije verbleven. Aannemelijk is dat veroordeelde een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. Deze vergoeding dient te worden gekwalificeerd als wederrechtelijk genoten voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Bij de bepaling van de vergoeding voor de verrichte knipwerkzaamheden wordt aansluiting gezocht bij het totaal van de knipkosten die, dit conform de objectieve criteria zoals opgesteld door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, blijkens het Financieel Rapport aan de oogsten op het adres [adres 1] zijn toegerekend, zijnde een bedrag van € 1.592,00. Vast staat dat naast veroordeelde ook anderen hebben geknipt. Bij de behandeling van de strafzaak heeft veroordeelde op de terechtzitting van 13 november 2007 verklaard dat hij op het adres [adres 2] hennep heeft geknipt.
4.3 Vaststelling ontnemingsbedrag
Ter zitting heeft veroordeelde verklaard dat hij een voordeel van enkele honderden euro’s heeft genoten. Hij schat het door hem verkregen voordeel op € 500 en heeft zich bereid verklaard dit bedrag aan de Staat terug te betalen. Gelet op de onder 4.2 opgenomen financiële gegevens acht de rechtbank dit een redelijk bedrag.
De rechtbank zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen om € 500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
5 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6 De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 500,00
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 500,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Geelhoed, voorzitter, mr. Ente en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Moggré-Hengst en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 februari 2011