ECLI:NL:RBMID:2011:BQ2760

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/706182-10 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Jager
  • A. Woltring
  • J. Jaspers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onoplettendheid van de bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 27 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurster van een bedrijfsauto betrokken was bij een verkeersongeval op de Nieuw Vlissingseweg te Vlissingen op 28 september 2010. De verdachte heeft een koets, getrokken door twee paarden en met twee opzittenden, aangereden, waarbij de koetsier om het leven kwam en de mede-opzittende zwaar gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend was geweest, omdat zij de opvallende witte koets niet had opgemerkt, ondanks dat haar zicht niet belemmerd was. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij zij zich baseerde op getuigenverklaringen en een verkeersongevalsanalyse. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een werkstraf van 120 uren op, alsook een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking was geweest en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/706182-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 april 2011
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [1952]
wonende te [adres],
raadsvrouw mr. Oomen, advocaat te Roosendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2011, waarbij de officier van justitie mr. Smeenk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Aan de verdachte wordt thans ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 28 september 2010 te Vlissingen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ((bedrijfs)auto), daarmede rijdende over de weg, de Nieuw Vlissingseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, immers had verdachte de op de rechter weghelft rijdende opvallende witte (trouw)koets met twee personen hoog op de bok en getrokken door twee paarden moeten opmerken – nu haar zicht op de koets niet door een andere weggebruiker noch enige andere omstandigheid werd ontnomen – en vervolgens haar snelheid daarop moeten aanpassen, zonder er zich derhalve (constant)(voldoende) van te vergewissen dat de weg voor haar, verdachte, vrij was, te blijven rijden en in botsing te komen met een voor haar, verdachte, op die weg rijdende (trouw)koets (met twee
opzittenden en twee paarden), waardoor de koetsier/menner/een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of de
opzittende van de koets/een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten verschillende ribbreuken van de rechterborstkas, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
zij op of omstreeks 28 september 2010 te Vlissingen als bestuurder van een voertuig ((bedrijfs)auto), daarmee rijdende op de weg, de Nieuw Vlissingseweg, zonder er zich (constant)(voldoende) van te vergewissen dat de weg voor haar,
verdachte, vrij was, immers heeft zij de voor haar rijdende opvallende witte trouwkoets met twee personen hoog op de bok en getrokken door twee paarden niet opgemerkt, terwijl haar zicht niet door een andere weggebruiker noch door enige andere omstandigheid werd weggenomen, en is zij blijven rijden en in botsing gekomen met de voor haar, verdachte, op die weg rijdende (trouw)koets (met twee opzittenden en twee paarden), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op dinsdag 28 september 2010 omstreeks 12:55 uur heeft op de Nieuwe Vlissingseweg, tussen hectometerpalen 2.6 en 2.7, in de gemeente Vlissingen een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij betrokken was verdachte, die in haar bedrijfsauto reed, en de opzittenden van een koets, getrokken door twee paarden. Verdachte is met haar bedrijfsauto achterop de koets gereden. Ten gevolge van dit verkeersongeval is de koetsier, de heer [slachtoffer 1], overleden , en is de andere opzittende van de koets, mevrouw [slachtoffer 2], gewond geraakt.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij met name op het aanvullend proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (hierna VOA) en op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
Uit het aanvullend proces-verbaal VOA is gebleken dat verdachte vanaf de bovenkant van ‘de bult’ - gelegen vlak na de T-splitsing van de Nieuwe Zuidbeekseweg met de Nieuwe Vlissingseweg, linksaf richting Middelburg, bij hectometerpaal 3.1 - de 400 tot 500 meter tot de plaats van het ongeval moet hebben afgelegd in 18 seconden bij een snelheid van 80 kilometer per uur. Dit betekent derhalve dat verdachte 18 seconden lang de koets niet heeft gezien. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt niet van een ander voertuig tussen de koets en de bestelauto van verdachte. Er is niet gebleken van dingen die het zicht van verdachte belemmerden. Het weer was goed, het was licht en droog en er was goed zicht. Hoewel op de koets niet de verplichte reflectoren waren bevestigd, was het wel een opvallend voertuig. Gelet op de bovengenoemde omstandigheden is de officier van justitie van mening dat verdachte schuld heeft aan het ongeval, omdat zij aanmerkelijk onoplettend is geweest. De officier van justitie heeft gewezen op twee uitspraken van deze rechtbank, te weten de zaken met parketnummers 12/708252-06 en 12/705372-10. De overweging in de eerstgenoemde zaak kan volgens de officier van justitie ook in de onderhavige zaak worden toegepast.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Door en namens de verdediging is naar voren gebracht dat het eerste en enige dat verdachte zich na het passeren van ‘de bult’ kan herinneren is dat ze een harde klap voelde. Zij heeft de koets niet gezien en derhalve ook niet geremd. De reden dat verdachte de koets niet heeft gezien kan zijn gelegen in het feit dat zij achter een auto of bus reed. De verdediging heeft gewezen op de verklaring van mevrouw [slachtoffer 2], die heeft verklaard dat de koets werd ingehaald door een harmonicabus en dat zij vanaf dat moment niets meer weet. Vermoedelijk heeft verdachte achter de bus van getuige [getuige 3] gereden. Als zij daar achter heeft gereden, is het voorstelbaar dat zij daardoor de koets nimmer heeft gezien. Op het moment dat de bus voor haar vervolgens naar links gaat om de koets te passeren, restte verdachte nog slechts zeer korte tijd voordat zij de koets raakte, dit vanwege het grote snelheidsverschil. De koets voldeed niet aan de eisen, doordat een rode retro-reflector ontbrak. Ook beschikte de koets niet over verlichting. Verdachte is op geen enkele manier nalatig in het verkeer geweest, zodat geen sprake kan zijn van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het enkele feit dat zij de koets niet heeft gezien brengt niet zonder meer mee dat sprake zou zijn van schuld.
Indien al sprake zou zijn van onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid, dan is deze niet voldoende om te kunnen spreken van schuld als hierboven bedoeld. De verdediging heeft in dit kader gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2008 (vindplaats LJN: BD 0544). Verdachte dient daarom van het primair en het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal VOA blijkt dat het op het tijdstip van het ongeval dag was en dat de weersgesteldheid goed was. Het was weliswaar zwaar bewolkt, maar het was droog en het zicht was goed, te weten 1,9 kilometer. Uit de verklaringen van verdachte blijkt niet dat zij tijdens het autorijden afgeleid was door telefoneren, eten of andere activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet gebleken van een belemmering van het zicht door een bus of ander voertuig. De rechtbank heeft zich hierbij gebaseerd op de verklaring van getuige [getuige 1], die na ‘de bult’ als eerste voertuig achter verdachte reed en die boven de auto van verdachte twee silhouetten van personen zag steken, waaruit hij opmaakte dat er een koets reed. De rechtbank overweegt dat de silhouetten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor [getuige 1] niet zichtbaar geweest zouden zijn als er een bus tussen verdachte en de koets had gereden. Deze getuige spreekt ook niet over een bus. Ook de getuige [getuige 2], die op de andere rijbaan in tegengestelde richting reed en getuige was van de aanrijding, heeft niet verklaard over een bus. De rechtbank overweegt voorts dat, hoewel [slachtoffer 2] heeft verklaard dat een bus hen is gepasseerd en dat getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij met een bus de koets is gepasseerd, daaruit niet valt af te leiden hoe lang na dat passeren door de bus het ongeval heeft plaatsgevonden.
Uit nader onderzoek, neergelegd in het aanvullend proces-verbaal VOA, is naar voren gekomen dat de afstand van de bovenkant van ‘de bult’ tot de plaats van het ongeval 400 tot 500 meter betreft. De afstand van de bovenkant van ‘de bult’ tot de plaats van het ongeval wordt bij een snelheid van 80 kilometer per uur afgelegd in 18 seconden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte langzamer reed , heeft zij langer gedaan over het afleggen van die afstand. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij mínstens 18 seconden lang de koets had kunnen opmerken, maar dat niet heeft gedaan. Vanaf de bovenkant van ‘de bult’ heeft verdachte goed zicht kunnen hebben op de weg voor haar. De weg is overzichtelijk. Toch heeft zij deze hele afstand de koets voor haar niet gezien. De rechtbank is van oordeel dat de 18 seconden niet kunnen worden omschreven als een kort moment van onoplettendheid, maar dat sprake was van een zodanig lang moment van onoplettendheid dat dit kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onoplettend. Dit leidt ertoe dat verdachte schuld heeft aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 september 2010 te Vlissingen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig bedrijfsauto, daarmede rijdende over de weg, de Nieuw Vlissingseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, immers had verdachte de op de rechter weghelft rijdende opvallende witte (trouw)koets met twee personen hoog op de bok en getrokken door twee paarden moeten opmerken – nu haar zicht op de koets niet door een andere weggebruiker noch enige andere omstandigheid werd ontnomen – en vervolgens haar snelheid daarop moeten aanpassen, zonder er zich derhalve constant voldoende van te vergewissen dat de weg voor haar, verdachte, vrij was, te blijven rijden en in botsing te komen met een voor haar, verdachte, op die weg rijdende (trouw)koets (met twee opzittenden en twee paarden), waardoor de koetsier (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en de opzittende van de koets (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten verschillende ribbreuken van de rechterborstkas, werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging voor het besturen van motorvoertuigen voor de duur van één jaar. De officier van justitie heeft in haar eis in positieve zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en met hetgeen in het reclasseringsrapport staat beschreven aangaande de houding van verdachte na het ongeval. Gelet op die omstandigheden heeft zij, in plaats van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelet op de LOVS-richtlijnen in het geval als dit normaal gesproken zou worden geëist, gevorderd op te leggen een werkstraf als hierboven omschreven.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht op te leggen een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging voor het besturen van motorvoertuigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurster van een bedrijfsauto een koets met twee opzittenden en getrokken door twee paarden aangereden, welke koets zij niet had gezien. De koetsier is bij dit ongeval overleden, de mede-opzittende is als gevolg van dit ongeval zwaar gewond geraakt.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2010 is verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Uit het beknopte reclasseringsadvies d.d. 17 maart 2011 komt naar voren dat verdachte na het ongeval contact heeft gezocht met de weduwe van het overleden slachtoffer en met het gewond geraakte slachtoffer. Met de weduwe heeft een slachtoffergesprek plaatsgevonden.
Volgens de reclassering is het recidiverisico laag.
In verband met de eigen zaak (zonder personeel) die verdachte samen met haar man heeft, zouden een werkstraf en een ontzegging tot het besturen van motorvoertuigen problemen opleveren.
De rechtbank overweegt dat de eis van de officier van justitie overeenkomstig de LOVS oriëntatiepunten voor strafoplegging in zaken als deze is, echter met dien verstande dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet in een werkstraf van 120 uur.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en op de persoonlijke omstandigheden zoals hierboven geschetst, is de rechtbank van oordeel dat de werkstraf zoals gevorderd door de officier van justitie hieraan voldoende rechtdoet.
Aangaande de ontzegging tot het besturen van motorvoertuigen zal de rechtbank een deel daarvan voorwaardelijk leggen. De rechtbank overweegt dat zij in dit kader in positieve zin rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Zij zal daarom de helft van de door de officier van justitie gevorderde ontzegging voorwaardelijk opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Woltring en mr. Jaspers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 april 2011.