RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
zaak/rolnr.: 198219 / 10-373
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 januari 2011
[eiseres] en
[eiser],
wonende te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. J. Wouters,
de publiekrechtelijke rechtspersoon Politie Zeeland,
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: de Politie,
gemachtigde: mr. M.A. Gregoor.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 6 september 2010 is de procedure is als volgt verlopen:
- verschijning van partijen.
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter verwijst naar de inhoud van het tussenvonnis van 6 september 2010. De inhoud daarvan dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2. Uit de inlichtingen die partijen hebben verstrekt in samenhang met hetgeen eerder in de procedure is gesteld en de daarbij overgelegde bescheiden concludeert dat kantonrechter dat kan worden uitgegaan van het navolgende:
2.1. Op 8 maart 2005 is er een gesprek gevoerd tussen enerzijds [eisers] en anderzijds de directeur van de [school] te [adres]. Onderwerp van het gesprek was het feit dat een kind van [eisers] niet tot die school werd toegelaten.
2.2. Tijdens dat gesprek zijn [eisers] kwaad geworden en daarbij is door hen in heftige bewoordingen gesproken en is er gescholden. Ook is er op tafel geslagen. De houding van [eiseres] was dat de bijeenkomst niet beëindigd kon worden zonder dat het probleem was opgelost.
2.3. De kantonrechter kan niet exact achterhalen wat er precies is gezegd, maar het lijdt geen twijfel dat [eisers] het niet aanvaardbaar vonden dat hun kind niet werd toegelaten, dat zij hun boosheid daarover op heftige wijze hebben laten blijken en dat het probleem op dat moment moest worden opgelost. Ook is duidelijk dat er wat betreft [eisers] maar één oplossing denkbaar was, namelijk dat het kind alsnog tot de school zou worden toegelaten.
2.4. De kantonrechter neemt aan dat de wijze waarop [eisers] zich in dat gesprek hebben gedragen voor de directeur van de school als dwingend is ervaren (het probleem moest worden opgelost) en in combinatie daarmee - vanwege de heftige bewoordingen, het schelden en op de tafel slaan – ook als bedreigend.
2.5. Ongetwijfeld hebben [eisers] het gesprek anders ervaren. De kantonrechter neemt aan dat zij meenden dat aan hen c.q. aan hun kind onrecht werd aangedaan doordat het niet op de school werd toegelaten. Hun beleving zal zijn geweest dat zij met recht de directeur ervan moesten overtuigen dat hun kind alsnog zou moeten worden toegelaten, waarbij zij hun visie krachtig moesten onderstrepen op de wijze die door de directeur als dwingend en bedreigend zal zijn ervaren.
2.6. De kantonrechter laat in het midden of de beslissing om het kind van [eisers] niet tot de school toe te laten juist of onjuist was. Het gaat bij de beoordeling van de in het geding zijnde vordering niet om de vraag wie daaromtrent het gelijk aan zijn kant heeft. Van belang is slechts dat er meningsverschil werd besproken op een wijze die door de directeur als dwingend en bedreigend moet zijn ervaren.
2.7. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat de directeur aangifte heeft gedaan aan de politie, welke aangifte, blijkens de verslaglegging daarvan door de politie, behelsde bedreiging en gijzeling.
2.8. Ook hierbij geldt weer dat in het midden kan blijven of deze aangifte al dan niet terecht is gedaan, of misschien strikt genomen wel terecht was, maar toch een wat overdreven reactie. Van belang is slechts dat de directeur meende deze aangifte te moeten doen en dat de politie met die aangifte werd geconfronteerd.
3. De kantonrechter concludeert dat de politie – gegeven de aangifte zoals die is gedaan – er met recht voor mocht kiezen om een onderzoek in te stellen, waarbij de meest voor de hand liggende onderzoeksmaatregel was om [eisers] naar aanleiding van de aangifte, als verdachten, te horen. Bedreiging en gijzeling zijn op zich ernstige strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zodat ook rechtmatig de keuze gemaakt kon worden om [eisers] voor het beoogde verhoor aan te houden.
4. Niet in geschil is dat de politie rechtmatig is binnengetreden in de woning van [eisers]. Wel moet beoordeeld worden of in dit geval de politie rechtmatig de keuze heeft gemaakt om bij [eisers] binnen te treden op de wijze zoals dat is gedaan. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.1. Zijdens de politie is verklaard dat het besluit om, zoals in dit geval is gebeurd, binnen te treden met ondersteuning van de Regionale Ondersteuningsgroep zorgvuldig wordt genomen. Daarbij wordt aan de hand van de beschikbare informatie (zoals de antecedenten uit het verleden) beoordeeld of er een risico is van escalatie bij de aanhouding.
4.2. Vooropgesteld moet worden dat de politie in beginsel enige beleidsvrijheid toekomt om te bepalen of c.q. in welke mate bij het – op zich rechtmatig - binnentreden in een woning voorzorgsmaatregelen moet worden getroffen ter voorkoming van escalatie. Indien te vrezen valt dat bij het binnentreden door een verdachte met geweld zal worden gereageerd, dan mag de politie maatregelen treffen om dat te voorkomen. Het is een feit van algemene bekendheid, dat bij het binnentreden in een woning of de aanhouding van een verdachte door een verdachte soms op geweldige wijze verzet tegen het politieoptreden wordt gepleegd, en dat politiemensen daarvan soms het slachtoffer worden.
In dit geval gaf naar het oordeel van de kantonrechter de enkele aangifte van de directeur geen goede reden om gewelddadig verzet van [eisers] te vrezen. Het feit dat, zoals de aangifte vermeldt, in het gesprek van 8 maart 2005 zijdens [eisers] bedreigingen zijn geuit, op luide toon is gesproken en op de tafel is geslagen, duidt erop dat de gemoederen tijdens het gesprek hoog waren opgelopen, maar daarin is onvoldoende grond gelegen om te concluderen dat het benaderen van [eisers] in hun woning door de politie niet zou kunnen plaatsvinden door eerst aan te bellen en een verzoek te doen om binnen te treden.
4.3. De vraag is dan of er andere gerechtvaardigde gronden waren om binnen te treden op de wijze als is gebeurd.
4.3.1. De politie heeft daarvoor verwezen naar de antecedenten uit haar administratie (het HKS systeem) waarin de dossiers zijn opgetekend die in het verleden zijn aangemaakt vanwege strafrechtelijke verdenkingen tegen in dit geval [eiser]. Een overzicht daarvan is bij dupliek overgelegd. Daarbij zijn de wetsartikelen vermeld waaruit de aard van de verdenking is af te leiden.
Het overzicht beslaat de periode van 1974 tot en met 2007.
Omdat het binnentreden plaats vond in maart 2005, moeten de antecedenten vanaf maart 2005 dus buiten beschouwing blijven.
4.3.2. De kantonrechter stelt aan de hand van dit overzicht vast dat het wetsartikel betreffende bedreiging (artikel 285, lid 1 van het wetboek van strafrecht, verder "sr") vele malen voorkomt. Dat was het geval op 9 februari 2005, in 2004, 2002, 1993 en eerder.
De politie mocht daaruit met recht de conclusie putten dat [eiser] geneigd is tot bedreigen.
4.3.3. Daarnaast komt ook regelmatig het artikel 300 sr voor, dat betrekking heeft op mishandeling. Daarvan was volgens het overzicht sprake op 9 februari 2005, in 1997, 1993 en eerder.
Ook komt voor het artikel 141 sr, openlijke geweldpleging in 2004.
De politie mocht op grond daarvan met recht de conclusie trekken dat [eiser] het in de praktijk niet altijd liet bij alleen dreigen, maar soms ook daadwerkelijk gewelddadig optrad.
4.3.4. Verder valt op dat het totaal aan antecedenten van vóór maart 2005 in totaal 44 meldingen betrof.
De conclusie die de politie daaruit met recht mocht trekken is dat [eiser] er geen moeite mee heeft geldende regels met voeten te treden.
4.3.5. Dit geheel overziende komt de kantonrechter tot de conclusie dat de politie de keuze mocht maken om ter vermijding van het risico van gewelddadigheden binnen te treden met bijstand van de Regionale Ondersteuningsgroep. [Eiser] was blijkens de gegevens waarover de politie beschikte iemand die zich niet al te zeer aan geldende regels hield, dreigde en bedreigde regelmatig en trad ook af en toe werkelijk gewelddadig op, ook nog in 2005 en 2004.
De kantonrechter houdt heel wel voor mogelijk dat, indien de politie eerst had aangebeld en [eisers] te spreken had gevraagd, er niets gewelddadigs zou zijn gebeurd, maar de politie moest er vanuit het oogpunt van de bescherming van haar eigen personeel rekening mee houden dat het ook wèl tot geweld had kunnen komen.
De uitoefening van politietaken houdt in dat van de politie verwacht wordt dat zij in voorkomende gevallen indien nodig – ondanks risico voor haar personeel - geweld niet uit de weg gaat, maar gegeven deze verplichting mag de politie ook, indien daartoe voldoende aanleiding bestaat op basis van objectieve gegevens, maatregelen treffen om de kans op gewelddadigheden – met risico voor haar personeel - zo gering mogelijk te laten zijn.
5. In dit geval is bij het binnentreden door de politie de voordeur van [eisers] geforceerd en is er schade aan de voordeur ontstaan. Dit was gelet op hetgeen hiervoor is overwogen min of meer het onvermijdelijke gevolg van de keuze die de politie heeft gemaakt betreffende de wijze van binnentreden. In dit geval heeft [eiser] gelet op zijn gedragingen in het verleden (zoals die blijkens uit de genoemde antecedentenlijst) dit over zich afgeroepen. Dat geldt niet voor [eiseres], maar het feit dat [eiser] de schade van de geforceerde deur over zich heeft afgeroepen valt in haar risicosfeer, nu zij de partner van [eiser] is.
[Eiser] heeft bij de verschijning van partijen verklaard dat hij in het verleden een vechtersbaas is geweest en geweld gebruikte. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij in de loop der tijd is veranderd.
Dit laatste is in [eiser] te prijzen, maar [eiser] mag het in redelijkheid de politie niet kwalijk nemen dat het vertrouwen in [eiser] als iemand die een gewelddadig verleden achter zich heeft gelaten gelet op de lijst van antecedenten in ieder geval nog niet zover was gegroeid dat de politie ervan uit moest gaan dat de kans op gewelddadigheden niet meer aanwezig was.
6. De slotsom van dit alles is dat het optreden van de politie niet onrechtmatig is en de vordering tot schadevergoeding van [eisers] moet worden afgewezen.
7. [Eisers] moeten als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding welke aan de zijde van de politie tot aan dit moment worden begroot op € 525,00 wegens gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.