ECLI:NL:RBMID:2011:BQ6043

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715413-10 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Hopmans
  • mr. Van der Ploeg-Hogervorst
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van Duitse neurochirurg in bermzaak wegens onvoldoende bewijs

In de zaak tegen een Duitse neurochirurg, die beschuldigd werd van poging tot moord en andere geweldsdelicten, heeft de rechtbank Middelburg op 26 mei 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevatte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, stellende dat de verdachte op 26 augustus 2010 in Renesse een 17-jarig meisje had aangerand en geprobeerd had haar te doden. De rechtbank erkende dat er veel aanwijzingen waren die naar de verdachte leidden, maar concludeerde dat de bewijsmiddelen te zwak waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank wees op de aannames die de officier van justitie had gedaan, die niet konden worden onderbouwd met hard bewijs. De verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de aanhouding van de verdachte werden kritisch beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de schending van de Salduz-norm, die vereist dat een verdachte toegang tot een advocaat heeft, een onherstelbaar vormverzuim was. Dit leidde tot bewijsuitsluiting van de eerste verklaring van de verdachte, die als getuige was gehoord zonder tolk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de juiste wijze was gehoord en dat dit zijn belangen had geschaad. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, en de rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, maar dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715413-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982],
wonende te [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsvrouw mr. Ficq, advocaat te Amsterdam,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 en 13 mei 2011, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A
1
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het hierboven primair telastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010, te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het hierboven subsidiair telastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover ook terzake het hierboven meer subsidiair telastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 Wetboek van Strafrecht
2
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] (die toen het bewustzijn had verloren) aan het lichaam heeft getrokken en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het hierboven primair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] (die toen het bewustzijn had verloren) aan het lichaam heeft getrokken en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het hierboven subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (die toen het bewustzijn had verloren) aan het lichaam heeft getrokken en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het hierboven meer subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] (die toen het bewustzijn had verloren) aan het lichaam heeft getrokken en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, waardoor deze letsel en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 Wetboek van Strafrecht
of
B
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor) en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het hierboven telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet die [slachtoffer] aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor) en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover het hierboven subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet die
[slachtoffer] aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor) en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 wetboek van Strafrecht
en voor zover ook het hierboven meer subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2010 te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) aan het lichaam heeft getrokken en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of op de grond heeft gegooid (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) bovenop (de benen van) die [slachtoffer] heeft gezeten en/of met beide handen de keel/hals van die [slachtoffer] heeft
vastgepakt en/of (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt (waardoor die [slachtoffer] het bewustzijn verloor) en/of het (bewusteloze) lichaam van die [slachtoffer] over enige afstand heeft versleept en/of (vervolgens) in een (met water gevulde) sloot heeft gelegd, waardoor deze (telkens) letsel en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2010, te Renesse, in de gemeente Schouwen-Duiveland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het van dichtbij over de rug strelen en/of
over/in de nek/halsstreek en/of aan het kaakbeen strelen/aanraken/vastpakken van die [slachtoffer] en/of het zoenen op/bij de mond van die [slachtoffer], dan wel het bewegen van de (getuite) mond naar die [slachtoffer] toe en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (onverhoeds) van achteren naderen en/of gedurende enige tijd volgen van die [slachtoffer] (in de nachtelijke uren) en/of het (zeer) onverhoeds handelen als hierboven omschreven en/of (aldus) misbruik maken van het uit zijn leeftijd voortvloeiend overwicht waardoor hij, verdachte een voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
art 246 Wetboek van Strafrecht
3 Inleiding
Op 26 augustus 2010 rond 03.40 uur meldden twee meisjes aan de politie in het centrum van Renesse dat zij zojuist, over de Hogezoom richting Burgh-Haamstede fietsend, een man over die weg hadden zien slepen met iets zwaars dat leek op een lichaam. De politie is daarop met de meisjes meegereden, de Hogezoom af voorbij de rotonde in de richting van Burgh-Haamstede tot aan de kruising met de Pauwlijntjesweg. Onderweg hebben zij niets aangetroffen. Toen de politie vervolgens over de Hogezoom terugkeerde naar het centrum van Renesse sprong even voorbij camping De Wijde Blick uit de linker berm van de weg een Duits sprekende man voor de auto, die in paniek om hulp vroeg. In de sloot aan de linker kant van de weg trof de politie op aanwijzing van die man een meisje aan waarvan alleen neus en mond nog boven water uitstaken. De man zei dat hij “Notartzt” was. De politie en de man hebben het meisje uit de sloot getild en op de kant gelegd. De man heeft zich met haar bezig gehouden tot er een ambulance arriveerde. In de ambulance vertelde het meisje dat op weg naar de camping een Duitse man, die zei dat hij David of iets dergelijks heette, met haar was meegelopen, die haar heeft geduwd en een klein beetje heeft aangeraakt, en dat zij met hem had gevochten. Ze vertelde: “Ik heb hem daar geraakt”, waarbij ze wees naar haar kruis. De ambulanceverpleegkundige constateerde dat zij striemen in haar hals had. Het meisje is naar het ziekenhuis vervoerd waar zij later die dag is ontslagen.
Diezelfde dag heeft zij aangifte van poging doodslag/moord gedaan. Haar naam was [slachtoffer], zij was 17 jaar en woonde in [woonplaats] (De rechtbank zal haar verder als “[slachtoffer]” aanduiden). In haar aangifte vertelde zij onder meer dat zij de afgelopen nacht van het centrum van Renesse naar de achteringang van camping De Wijde Blick aan de Hogezoom was gelopen met een onbekende jongeman, die zei dat hij Duits was en dat hij David of iets dergelijks heette. Deze jongen had haar vastgepakt en had haar later, toen ze bijna bij de camping waren, in de bosjes getrokken, waar hij geprobeerd had haar te wurgen. Zij had een hand tussen zijn handen gedaan vanaf het moment dat hij haar met beide handen bij haar keel pakte. Zij was bewusteloos geraakt en toen zij weer was bijgekomen had zij stemmen gehoord, waaronder die van een Duits sprekende man, die zei dat hij “Notartzt” was.
Een GGD-arts heeft diezelfde dag geconstateerd dat zij rode streepvormige verkleuringen in de nek en op de borst had en rode vlekkerige verkleuringen in de hals.
Op 27 augustus 2010 is de Duitse man die zich als "Notartzt" kenbaar maakte als verdachte aangehouden. Dit betreft [verdachte]. (De rechtbank zal hem verder als “[verdachte]” of “verdachte” aanduiden)
4 De voorvragen
4.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
4.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie (OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens een opeenstapeling van niet te herstellen vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De raadsvrouw heeft dit verweer doen steunen op de navolgende, afzonderlijk – maar ook in onderlinge samenhang – te beoordelen, gronden:
A. Het PD (plaats delict) management.
Op grond van de verklaringen van de politieambtenaren [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] (die als eersten ter plaatse waren), [politieambtenaar 3] (locatiecoördinator) en [politieambtenaar 4] (officier van dienst) als getuigen bij de rechter-commissaris, kan worden geconcludeerd dat zij met elkaar hebben overlegd over de aangetroffen situatie en dat bij hen het vermoeden bestond dat het meisje mogelijk het slachtoffer was van een strafbaar feit.
Nu de aantroffen situatie een strafrechtelijk onderzoek rechtvaardigde, zal de kwaliteit van dat onderzoek nader moeten worden beoordeeld en wel aan de hand van de aanbevelingen voor PD-management in het Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord . Voor zover hier van belang gelden als aanbevelingen dat een plaats delict fatsoenlijk – en liever te ruim dan te beperkt – moet worden afgezet (p. 31) en dat een degelijk sporenonderzoek moet worden gedaan, waarbij ook andere sporen (dus sporen die wellicht niet direct gerelateerd lijken te zijn aan het delict) moeten worden veiliggesteld en onderzocht (p. 32, 33).
Genoemde aanbevelingen zijn in deze zaak met voeten getreden, nu is komen vast te staan
- dat de PD te beperkt is aangemerkt: er is niets gedaan met de informatie van het meisje waaruit kon worden afgeleid dat de route vanaf de rotonde aan de Hogezoom te Renesse naar camping De Wijde Blick ‘besmet/PD gebied’ was en dat die route als ruime PD moest gelden;
- dat de PD vrij toegankelijk was en niet is afgezet voor sporenonderzoek: passanten hadden vrij toegang tot de PD en er werd toegestaan dat een burger ([getuige 1]) zich bemoeide met het meisje en de Duitse man, die haar hulp verleende;
- dat niet duidelijk is wanneer er linten zijn aangebracht en waar die linten zijn gespannen; in elk geval waren die linten niet bedoeld als officiële PD-afzetting, en
- dat er geen deugdelijk sporenonderzoek heeft plaats gevonden: zo is er bijvoorbeeld geen duidelijkheid verschaft over de plaats waar de paraplu’s zijn aangetroffen en of dit dezelfde paraplu’s waren die later naar het politiebureau zijn meegenomen.
Ook zijn er geen andere sporen veiliggesteld, zoals schoen-, loop- of geursporen, biologische sporen op of aan het meisje, krab- of geweldssporen op het aangezicht van verdachte of een onderzoek naar een ID met de naam David. Daarnaast zijn bij het veiligstellen van de wèl inbeslaggenomen voorwerpen (zoals de paraplu’s, de telefoon van het meisje en de kleding van verdachte) alle regels geschonden die gelden met betrekking tot het veiligstellen van sporen.
B. De verplichtingen ex artikelen 152 en 153 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Genoemde bepalingen houden in dat er direct geverbaliseerd wordt en niet dagen of weken daarna. Aan de hand van een aantal voorbeelden heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in deze zaak, in strijd met genoemde bepalingen, gebrekkig, onvolledig, soms te laat en soms helemaal niet verbaliseerd.
C. Het horen van verdachte als getuige zonder tolk.
[verdachte] is tijdens zijn eerste verhoor (als getuige) door verbalisanten [politieambtenaar 6] en (de stagiair) [politieambtenaar 7] gedeeltelijk in het Duits, gedeeltelijk in het Engels gehoord, zonder bijstand van een tolk. Op grond van de verklaringen van de genoemde verbalisanten als getuigen bij de rechter-commissaris concludeert de raadsvrouw dat die verbalisanten de Engelse en Duitse taal onvoldoende beheersten om [verdachte] goed te begrijpen en zijn verklaring zorgvuldig in de Nederlandse taal te relateren. De raadsvrouw stelt dat [verdachte] op diverse plaatsen niet goed is begrepen. Daardoor zijn nuances over onderdelen in zijn verhoor verloren gegaan en onderdelen in zijn geheel verkeerd aan het papier toevertrouwd.
D. Het laten plaatsvinden van een FOSLO (meervoudige fotocontrontatie) terwijl niet kon worden uitgesloten dat er een onzuivere (lees: valse) herkenning zou plaatsvinden.
Tussen het moment dat het meisje in de sloot werd aangetroffen en het moment dat ze in de ambulance lag, is zij vanuit een toestand van bewusteloosheid bij bewustzijn gekomen. In die tijd heeft verdachte geholpen om haar uit de sloot te halen en is hij bij haar gaan zitten om eerste hulp te verlenen. Het is in de opvatting van de raadsvrouw zeer wel mogelijk dat het meisje verdachte in die tijd in zijn rol als helper heeft gezien. Die omstandigheid schept de reële mogelijkheid dat zij bij een FOSLO niet haar aanvaller herkent maar de persoon die bij haar in de “bij-bewustzijn-komings-fase” is geweest. Om het meisje vervolgens te laten meewerken aan een fotoconfrontatie staat gelijk aan het aanvaarden van het risico dat een eventuele herkenning vals is. Deze risico-aanvaarding past niet in een behoorlijk strafproces. In de visie van de verdediging is deze wijze van bewijsgaring in strijd met de regels van behoorlijke procesorde.
E. Het beïnvloeden door de politie van het geheugen van aangeefster over een cruciaal
onderdeel in haar aangifte door haar nog vóór haar verhoor bij de rechter- commissaris te confronteren met de camera registratie van de rotonde (beeld en tijd).
Als de verklaringen van aangeefster op een rijtje worden gezet blijkt daaruit dat zij over de plaats van de eerste confrontatie met haar belager verschillend heeft verklaard. In haar eerste verklaring relateert ze de afstand waar ”het begon” aan de tijd die ze heeft afgelegd vanaf de rotonde. Ze verklaart dat ze vanaf de rotonde al zo’n drie minuten aan het lopen was. Het woordje “al” lijkt te impliceren dat ze al enige tijd op weg was op de Hogezoom. Na dit eerste verhoor worden de beelden van de rotonde aan haar getoond. Vanaf dit moment , waarbij zij door de politie aan de hand van deze camera beelden is geattendeerd op de persoon die dicht achter haar liep op de rotonde, lijkt zij die persoon te gaan zien als de persoon die haar latere belager is. Zij relateert over de plaats van de eerste confrontatie met haar belager daarna in haar tweede verklaring niet meer in tijd, maar in afstand vanaf de rotonde. Zij duidt de plaats van de eerste confrontatie aan als: “net na de rotonde”. Als haar vervolgens bij de reconstructie, haar derde verklaring, wordt gevraagd om de route vanaf de rotonde te lopen, lijkt het erop dat het herbeleven door aangeefster van de plaats waar een en ander zich heeft afgespeeld een “terugval” oplevert van de afstand van de “drie minuten vanaf de rotonde”. Zij wordt echter in de door haar in gang gezette loopafstand vanaf de rotonde onderbroken door de reconstructieleider. Zonder die onderbreking was zij niet gestopt. Op grond daarvan is aannemelijk dat de verwarring van aangeefster over afstanden en momenten waarop een en ander zich heeft voltrokken, is veroorzaakt door actieve beïnvloeding door de politie.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat door de genoemde opeenstapeling van niet te herstellen verzuimen de waarheidsvinding ernstig in het geding is gekomen. Door de verzuimen kan eventueel bestaand ontlastend bewijsmateriaal nooit meer in de verdediging worden betrokken en is de verdediging een wassen neus geworden. Voor verdachte hebben deze verzuimen een ernstige inbreuk opgeleverd op de beginselen van een behoorlijke procesorde.
De verzuimen zijn in de visie van de verdediging niet verontschuldigbaar. De ernst van de verwijtbaarheid van deze verzuimen is volgens de raadsvrouw zelfs te categoriseren als een “voorwaardelijk opzet-achtige” doelbewuste schending van de verdedigingsbelangen, dat wil zeggen een schending die kan worden aangemerkt als een variant tussen een opzettelijk schenden van de verdedigingsbelangen en een met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte te kort doen aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak.
4.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Hij heeft aangevoerd dat een beslissing tot niet-onvankelijk verklaring van het OM nadrukkelijk is voorbehouden voor de gevallen waarin door of onder verantwoordelijkheid van het OM doelbewust de belangen van de verdediging op ernstige wijze zijn geschonden. Daarvan is volgens de officier van justitie in deze zaak geen sprake, omdat nergens in het dossier aanwijzingen zijn te vinden dat de politie of het OM doelbewust bezig zou zijn geweest om de belangen van verdachte op ernstige wijze te schenden dan wel zodanig heeft gehandeld dat met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Overigens kent de wet noch de jurisprudentie een voorwaardelijk opzet-variant op een doelbewuste schending van de verdedigingsbelangen die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het OM (zie Hoge Raad LJN BH 2678).
Ook is er volgens de officier van justitie geen aanleiding om op grond van hetgeen is aangevoerd over te gaan tot bewijsuitsluiting of strafvermindering, als een op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv genoemd rechtsgevolg van vormverzuimen.
De officier van justitie heeft de stellingen van de verdediging betwist en is op enkele van de afzonderlijke kwesties die zij aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd nader ingegaan. Hij heeft daarover, zakelijk weergegeven, als volgt geconcludeerd.
A. Het PD management.
Bij de beoordeling van de aangetroffen situatie dient bedacht te worden dat de feiten zich hebben afgespeeld in Renesse in de nazomerperiode. Renesse heeft een uitgaansgebied dat door veel jongeren wordt bezocht. Regelmatig liggen er jongeren dronken hun roes uit te slapen in de berm en het is ook niet ongebruikelijk dat ze in slootjes of tuinen belanden.
Op het moment dat de verbalisanten op aangeven van de fietsers de Hogezoom afreden speelde bij hen de gedachte dat het waarschijnlijk ging om iemand die zijn dronken vriend verplaatste. Vervolgens sprong op de terugweg [verdachte] uit de berm. Op dat moment lag het accent op hulpverlening en waren er nog geen concrete aanwijzingen dat jegens het uit de sloot geredde meisje een strafbaar feit was begaan. Bovendien heeft de politie niet alleen tot taak om de openbare orde te handhaven, maar – bovenal – ook een hulpverleningstaak. Deze taken kunnen naar de omstandigheden van het geval met elkaar conflicteren.
Later, toen het meisje in de ambulance lag en zij enige informatie had gegeven over wat haar was overkomen, is er ter plaatse wel degelijk heel wat onderzoek verricht. Uit het dossier en de verklaringen van de verbalisanten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] als getuigen bij de rechter-commissaris blijkt dat de PD was bewaakt zolang de politie er was, dat de directe omgeving is afgezocht en afgebakend met afzetlint en dat er tientallen meters voor en na de plek waar het meisje was aangetroffen naar sporen is gezocht. Ook zijn er enkele voorwerpen aangetroffen, die in beslag zijn genomen en waarvan de vindplaats is gedocumenteerd.
Vanwege de slechte weersomstandigheden – het had die nacht hard geregend – en omdat de plaats waar het meisje was aangetroffen al door meerdere hulpverleners was betreden, ligt het niet in de rede om te veronderstellen dat meer onderzoek iets had opgeleverd ten voordele van verdachte dan wel een ander licht op de zaak had kunnen werpen.
Weliswaar had het initiële onderzoek door de politie bij een beoordeling ex nunc (op basis van wat er op dit moment op grond van het dossier aan informatie bekend is) beter gekund, maar bij een beoordeling ex tunc (op grond van wat ten tijde van het aantreffen van het meisje aan informatie ter beschikking van de politie stond) kan het politieonderzoek de toets der kritiek doorstaan.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van het verweer is niet de vraag of er een verplichting was tot het verrichten van een strafrechtelijk onderzoek, maar eerder of een dergelijk onderzoek onder de gegeven omstandigheden wenselijk was. In de visie van het OM staat niet vast dat door het niet verrichten van een beter onderzoek de belangen van verdachte zijn geschaad. De verdediging ziet immers op de hypothese dat bij een beter onderzoek voor verdachte ontlastend materiaal zou zijn aangetroffen; iets wat er niet is, maar wat er wel had kunnen zijn. Dat gaat te ver. De beoordeling van de feiten dient te gebeuren op de bewijsmiddelen die er zijn.
C. Het horen van verdachte als getuige zonder tolk.
In het voorgaande is reeds beschreven dat er op het moment van het aantreffen van het meisje nog geen concrete aanwijzingen waren, dat jegens haar een strafbaar feit was begaan en dat [verdachte] zich hieraan schuldig had gemaakt. Het accent lag op de hulpverlening aan het meisje, waarbij [verdachte] zich presenteerde als redder in nood. Het feit dat hij arts was en dat hij zich ook als zodanig profileerde heeft hem daarbij in de kaart gespeeld. Daarom waren er ook op grond van de nadere (fragmentarische) informatie, die het meisje in de ambulance had gegeven, voor de politie nog onvoldoende concrete feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 27 Sv om [verdachte] als verdachte aan te merken. Uiteraard bestond er wel verbazing over de wijze van zijn optreden, maar de situatie was hectisch en hulpverlening stond centraal. Bovendien, wie verwacht er nou dat een arts zich schuldig maakt aan een dergelijk delict en wie verwacht er nou dat hij dan bij het slachtoffer blijft en zich dan gaat profileren als hulpverlener? Op basis van “een onderbuikgevoel”, “een idee in het achterhoofd” of een “ik dacht”-redenering kan de politie nu eenmaal geen strafrechtelijk onderzoek jegens iemand opstarten.
De kritiek dat de getuigeverklaring van verdachte niet goed is opgenomen snijdt geen hout, omdat [verdachte] zijn verklaringen meerdere malen heeft herhaald, zowel ten overstaan van verbalisanten en de rechter-commissaris als tegenover de raadkamer. Overigens is het opvallend te noemen dat hij slechts die onderdelen van zijn verklaring niet goed opgenomen vindt, als het gaat om cruciale details.
D. Het laten plaatsvinden van een FOSLO terwijl niet kon worden uitgesloten dat er
een onzuivere (lees: valse) herkenning zou plaatsvinden.
Vast staat dat er geen formele gebreken kleven aan de procedure van de meervoudige fotoconfrontatie en dat de voormalig raadsman van verdachte geen bezwaar heeft gemaakt over de samenstelling van de fotomap en de afbeelding van verdachte op de foto die daarbij is gebruikt.
4.3.3 Beoordeling door de rechtbank
4.3.3.1. Bespreking van de verweren vormverzuimen
In het "Zwolsman-arrest" (Hoge Raad 19-12-1995, NJ 1996, 249) heeft de Hoge Raad als maatstaf gegeven dat een zo vergaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De door de verdediging opgeworpen “voorwaardelijk opzet-achtige variant op de doelbewuste schending” vindt geen steun in het recht.
De rechtbank zal de vijf door de raadsvrouw aangevoerde verzuimen in het onderzoek afzonderlijk en in onderlinge samenhang aan de hand van het hierboven aangehaalde “Zwolsman-criterium” beoordelen.
A. Het PD management.
Omtrent het onderzoek op de Hogezoom in Renesse, zoals uitgevoerd door de politie vanaf het moment dat [slachtoffer] in de sloot werd aangetroffen, is een en ander gerelateerd in processen-verbaal van de politie. Voorts zijn door de rechter-commissaris diverse bij het onderzoek betrokken politieambtenaren gehoord.
Uit bedoelde processen-verbaal en verhoren leidt de rechtbank af dat de ter plaatse aanwezige verbalisanten in meerdere of mindere mate het vermoeden hadden dat sprake was van een (poging tot een) misdrijf en dat ook met elkaar hebben besproken.
Zo verklaarde verbalisant [politieambtenaar 2], die samen met verbalisant [politieambtenaar 1] [slachtoffer] in de sloot heeft aangetroffen, tegenover de rechter-commissaris: “Toen die man uit de sloot sprong, hebben we eerst aandacht aan de hulpverlening gegeven. Dat is zeker het geval geweest tot de ambulance kwam. Wel heb ik in de tussentijd nog met de OVD contact gehad, want ik had een PD-gevoel toen ik dat meisje in de sloot zag liggen, dit in combinatie met het verhaal van de meisjes. Ik had een onderbuikgevoel, het gevoel dat er iets niet klopte. Misschien was er toch iets strafrechtelijks gebeurd.” Hij heeft via de portofoon gezegd dat er een auto naar Burgh-Haamstede moest om de meisjes op te vangen omdat hun getuigenis nu extra van belang was.
[politieambtenaar 1] verklaarde “Onze eerste gedachte was gericht op hulpverlening omdat er een meisje dreigde te verdrinken. Later toen het meisje in de ambulance was en toen wij als collega’s onderling met elkaar zijn gaan praten, kreeg ik het besef dat er iets aan de hand zou kunnen zijn. We vonden het een vreemde zaak.”
[politieambtenaar 3], locatiecoördinator, verklaarde dat [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] hem erbij hadden geroepen en gezegd dat er iets niet klopte. Hij had het gevoel gehad dat die Duitse meneer er iets mee te maken had. Hij heeft opdracht gegeven hem op het politiebureau als getuige te horen en hem de cautie te geven.
[getuige 1], eigenaar van camping De Wijde Blick, kwam ter plaatse voordat de ambulance arriveerde. Hij verklaarde: “Ik vond het allemaal vreemd en de politie vond het ook raar. Daar werd ook over gepraat waar ik bij was. (…) Op dat moment ontstond kennelijk bij de politie een verdenking. Ze vonden dat hij geen antwoorden kon geven. Ik hoorde dat één van de verbalisanten zei “Het plaatje is voor mij wel ingevuld.””.
Ambulanceverpleegkundige [X] heeft verklaard dat hij direct toen hij aankwam zag dat [slachtoffer] striemen aan beide kanten van de hals had, en dat hij toen al dacht dat er iets niet klopte. Hij heeft de aanwezige politie verteld dat [slachtoffer] letsel in haar hals had en toen wilde de politie het meisje volgens hem nogmaals zien.
In de ambulance is [slachtoffer] door verbalisant [politieambtenaar 5] gehoord. Verbalisant [politieambtenaar 8] heeft daarvan in een proces-verbaal vermeld dat zij onder meer vertelde dat zij vanuit Pinky’s alleen naar de camping was gegaan, dat er een man met haar mee liep die haar heeft geduwd. Ze was een klein beetje aangeraakt. Die man was Duits. Zij heeft gevochten en hem bij zijn kruis geraakt.
[politieambtenaar 8] heeft evenals [politieambtenaar 5] gezien dat zij een wat rode nek had.
Uit het verhoor van officier van dienst [politieambtenaar 4] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij vanuit het bureau in Middelburg contact had gehad met de collega’s ter plaatse in Renesse, dat hij duidelijk gezegd had dat het een PD was, dat hij geen toestemming had gegeven om de PD te verlaten en dat hij achteraf heeft getracht te repareren wat er fout was gegaan door na de briefing op het politiebureau in Renesse alsnog de plaats waar [slachtoffer] in de sloot was gevonden te laten markeren en de technische recherche foto’s te laten maken.
Er waren geen aanwijzingen dat [slachtoffer] het slachtoffer van een (verkeers)ongeluk was geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank was er op grond van bovengenoemde informatie en omstandigheden voldoende aanleiding om rekening te houden met de mogelijkheid dat [slachtoffer] het slachtoffer was geworden van een strafbaar feit.
Uit het dossier is niet duidelijk geworden in hoeverre en hoe lang de plaats delict met lint afgezet is geweest. Vast staat wel dat diverse mensen op de PD hebben gelopen, naast politie en hulpverleners ook de eigenaar en de nachtwaker van de camping en vrienden van [slachtoffer]. Nadat de ambulance was vertrokken heeft de politie de PD onbewaakt achtergelaten.
Evenmin is duidelijk geworden of en in hoeverre systematisch sporenonderzoek heeft plaatsgevonden. Vast staat dat er geen biologische sporen op het lichaam van [slachtoffer] zijn veiliggesteld terwijl daar op grond van haar verklaring in de ambulance en de aangetroffen rode striemen in haar nek wel reden toe was.
Door voor een belangrijk deel na te laten de PD deugdelijk af te zetten en alle mogelijke sporen op de PD en op de betrokken personen veilig te stellen, heeft de politie mogelijk – voor de verdachte ontlastend dan wel belastend – bewijs gemist. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte daardoor daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. Zo de keuzen die in het politieonderzoek zijn gemaakt al een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde zouden opleveren, dan blijkt niet uit het dossier dat deze keuzen doelbewust met het oog op het schaden van de belangen van verdachte zijn gemaakt, noch levert dit naar het oordeel van de rechtbank een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte op.
B. De verplichtingen ex artikelen 152 en 153 Sv
Omtrent het onderzoek op de Hogezoom in Renesse, zoals uitgevoerd door de politie vanaf het moment dat [slachtoffer] in de sloot werd aangetroffen, is een en ander gerelateerd in processen-verbaal door verbalisanten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] die als eersten aanwezig waren, door verbalisant [politieambtenaar 8] die [slachtoffer] met zijn collega [politieambtenaar 5] in de ambulance heeft gehoord en door verbalisant [politieambtenaar 12], forensisch medewerker van de technische recherche, die sporenonderzoek heeft verricht.
[politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] hebben op 26 augustus 2010 proces-verbaal opgemaakt van hun bevindingen die afgelopen nacht vanaf het moment dat zij door de twee meisjes op de fiets werden aangesproken. Op 29 augustus 2010 hebben zij aanvullend verbaliseerd en zijn daarbij uitgebreider ingegaan op hetgeen zich op 26 augustus 2010 op de PD heeft afgespeeld. Op 7 september 2010 hebben zij in een aanvullend proces-verbaal vastgelegd wat zij zich van het signalement van verdachte weten te herinneren en hoe hij er op 26 augustus 2010 uit zag toen hij uit de berm op de politieauto af kwam.
De locatiecoördinator [politieambtenaar 3] en de officier van dienst [politieambtenaar 4] hebben niets in proces-verbaal vastgelegd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat processen-verbaal later, tot wel acht maanden nadien, alsnog zijn opgemaakt. Artikel 152 Sv bepaalt dat proces-verbaal “ten spoedigste” moet worden opgemaakt zonder een eindtermijn te noemen. Het enkele feit dat processen-verbaal in een later stadium zijn opgemaakt kan niet leiden tot het oordeel dat de verbalisseringsplicht is geschonden. Datzelfde geldt voor het feit dat de locatiecoördinator [politieambtenaar 3] en de officier van dienst [politieambtenaar 4] niets in proces-verbaal hebben vastgelegd. Een proces-verbaal mag achterwege blijven bij onderzoeksverrichtingen of onderzoeksbevindingen die relevantie missen en/of die geen belastend of ontlastend materiaal hebben opgeleverd. [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 4] hebben hoegenaamd geen onderzoekshandelingen verricht. Het komt de rechtbank overigens niet onredelijk voor dat verbalisanten, zoals [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2], bevindingen die zij mogelijk in eerste instantie niet als relevant hebben herkend later alsnog relateren. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat sprake is van vormverzuimen.
Dat geldt niet voor het gesprek dat de verbalisant [politieambtenaar 5] enige uren nadat [slachtoffer] naar het ziekenhuis was gebracht met haar heeft gevoerd en waarin [slachtoffer] gegevens heeft verstrekt over haar aanvaller. De rechtbank constateert dat daarover op 12 mei 2011 alsnog een proces-verbaal is opgemaakt, waarin een kennelijk eerder opgemaakte mutatie wordt verwezen, welke mutatie niet is bijgevoegd. De gegevens uit het verhoor van [politieambtenaar 5] waren relevant voor het opsporingsonderzoek. Naar aanleiding van die verklaring is immers een buurtonderzoek gehouden. [politieambtenaar 5] had haar bevinding in een proces-verbaal moeten neerleggen. De rechtbank constateert dat het belang van de verdachte door dit vormverzuim niet is getroffen en verbindt hieraan dan ook geen rechtsgevolg.
C. Het horen van verdachte als getuige zonder tolk.
Het enkele feit dat bij het verhoor van [verdachte] als getuige geen gebruik is gemaakt van een tolk, maar de verbalisanten het verhoor met zijn instemming in het Duits en Engels hebben afgenomen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde op.
Voor een verdere beoordeling van de omstandigheden waaronder dit eerste verhoor van [verdachte] heeft plaatsgevonden verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierna onder 4.3.3.2 overweegt.
D. Het laten plaatsvinden van een FOSLO terwijl niet kon worden uitgesloten dat er
een onzuivere (lees: valse) herkenning zou plaatsvinden.
In het kader van het onderzoek is [slachtoffer] gevraagd mee te werken aan een FOSLO, waarbij verdachte op één van de tien fotosets stond afgebeeld. Indien een FOSLO wordt uitgevoerd terwijl de mogelijkheid aanwezig is dat de getuige de verdachte in een aan het delict gerelateerde situatie heeft gezien terwijl hij niet de dader is, is de kans op een vals-positieve herkenning van de verdachte als dader aanwezig. Dit wordt bevestigd door zowel prof. Van Koppen, die hierover op verzoek van de verdediging heeft gerapporteerd, als door forensisch psycholoog dr. Peeters, die door de rechter-commissaris als deskundige is benoemd.
Op grond van diverse verklaringen die zijn afgelegd over de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde in de tijdspanne waarin verdachte zich met haar bezig hield totdat zij in de ambulance werd gelegd, is de rechtbank van oordeel dat inderdaad niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] verdachte toen heeft gezien. Het enkele feit dat de kans op een vals-positieve herkenning van de verdachte als dader aanwezig is brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met zich mee dat het uitvoeren een FOSLO in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
In hoeverre aan deze herkenning enige bewijswaarde kan worden toegekend is een vraag die de rechtbank bij het beoordelen van het bewijs zal moeten beantwoorden.
E. Het beïnvloeden door de politie van het geheugen van aangeefster over een cruciaal
onderdeel in haar aangifte door haar nog vóór haar verhoor bij de rechter- commissaris te confronteren met de camera registratie van de rotonde (beeld en tijd).
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] in de tijd tussen haar aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris camerabeelden van de omgeving van de rotonde heeft gezien. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] bij de rechter-commissaris en bij de reconstructie op punten anders verklaart over tijdstip en plaats van de door haar ervaren eerste aanval dan in haar aangifte. Niet valt uit te sluiten dat haar herinnering door het zien en mogelijk bespreken van de camerabeelden is beïnvloed.
Niet onbegrijpelijk is dat de politie in het belang van het onderzoek de camerabeelden van de rotonde van 26 augustus 2010 heeft laten zien. De rechtbank heeft op de beelden van de reconstructie niet waargenomen of gehoord dat [slachtoffer] heeft moeten stilhouden op de Hogezoom achter Grand café Helder. Op dat moment is haar wel gevraagd of zij haar paraplu wilde pakken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gesproken van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde. In hoeverre een mogelijke beïnvloeding van [slachtoffer] daardoor gevolgen moet hebben voor de bewijswaarde van haar verklaringen, is een vraag die de rechtbank bij het beoordelen van het bewijs zal moeten beantwoorden.
De hiervoor besproken verweren van de verdediging kunnen naar het oordeel van de rechtbank noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Hoewel het onderzoek zoals dat in deze zaak is uitgevoerd geen schoonheidsprijs verdient, is de rechtbank niet gebleken dat door het onderzoek doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte zijn geschaad.
4.3.3.2. Ambtshalve beoordeling vormverzuimen
Dat is anders ten aanzien van de omstandigheden waaronder het eerste verhoor van verdachte heeft plaatsgevonden in de nacht van 26 augustus 2011. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte dezelfde nacht als getuige is gehoord zonder tolk zodat de nuances in zijn verklaring verloren zijn gegaan.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de ter plaatse aanwezige verbalisanten in meerdere of mindere mate het vermoeden hadden dat sprake was van een (poging tot een) misdrijf en dat ook met elkaar hebben besproken. Zo verklaarde verbalisant [politieambtenaar 2], die samen met verbalisant [politieambtenaar 1] [slachtoffer] in de sloot heeft aangetroffen, tegenover de rechter-commissaris: “Toen die man uit de sloot sprong, hebben we eerst aandacht aan de hulpverlening gegeven. Dat is zeker het geval geweest tot de ambulance kwam. Wel heb ik in de tussentijd nog met de OVD contact gehad, want ik had een PD-gevoel toen ik dat meisje in de sloot zag liggen, dit in combinatie met het verhaal van de meisjes. Ik had een onderbuikgevoel, het gevoel dat er iets niet klopte. Misschien was er toch iets strafrechtelijks gebeurd.” [politieambtenaar 1] verklaarde: “Later toen het meisje in de ambulance was en toen wij als collega’s onderling met elkaar zijn gaan praten, kreeg ik het besef dat er iets aan de hand zou kunnen zijn. We vonden het een vreemde zaak.” [getuige 1], eigenaar van camping De Wijde Blick, kwam ter plaatse voordat de ambulance arriveerde. Hij verklaarde: “Ik vond het allemaal vreemd en de politie vond het ook raar. Daar werd ook over gepraat waar ik bij was. (…) Op dat moment ontstond kennelijk bij de politie een verdenking. Ze vonden dat hij geen antwoorden kon geven. Ik hoorde dat één van de verbalisanten zei “Het plaatje is voor mij wel ingevuld.”
Was het voor de betrokken politiemensen duidelijk dat sprake was van een strafbaar feit, er bestond ook al een vermoeden dat [verdachte] er iets mee te maken had. Verdachtes gespannen en paniekerige gedrag viel hen daarbij zeer op. Bij de rechter-commissaris zijn de volgende verklaringen afgelegd.
[politieambtenaar 3], locatiecoördinator: “Ik heb wel eens meer meegemaakt dat een verdachte zich als een slachtoffer presenteerde op het moment dat hij werd betrapt en ik vond dat dat moest worden uitgezocht. Ik heb gezegd dat hij op het politiebureau als getuige moest worden gehoord en dat hij de cautie moest krijgen.(…) In mijn achterhoofd speelde het gevoel dat die man mogelijk verdachte was.”
Verbalisant [politieambtenaar 6]: “In opdracht van [politieambtenaar 3] zijn aspirant [politieambtenaar 7] en ik met [verdachte] naar het bureau gegaan om daar en verklaring van hem op te nemen.(…) Het was natuurlijk het idee om er achter te komen wat [verdachte] had gezien en wat er daar was gebeurd want hij was de enige die daarbij was geweest. In zoverre heeft [politieambtenaar 3] een leidraad meegegeven. We zijn op het bureau aangekomen, we zijn met [verdachte] naar een kamer gegaan en daar is de computer opgestart. We hebben [verdachte] nog wat te drinken gegeven. We hebben niet overwogen om het verhoor op te nemen want die mogelijkheid is daar niet eens op het bureau Renesse.(…) Zeker heb ik overwogen dat het meisje slachtoffer was van een strafbaar feit, maar wat voor strafbaar feit dat moet zijn geweest weet ik niet. We wisten niet wat het meisje aan [politieambtenaar 8] en [politieambtenaar 5] had gezegd. Het verhoor heeft ongeveer een halfuur geduurd. Het verhoor is gedeeltelijk in het Duits en gedeeltelijk in het Engels gedaan. Niet in het Nederlands want [verdachte] sprak geen Nederlands. We hebben geen tolk ingeschakeld omdat wij de Duitse en Engelse taal voldoende machtig waren om een gesprek te kunnen voeren. Datzelfde gold ook voor [verdachte]. Hij bevestigde steeds dat hij ons begreep. We spraken voornamelijk Duits en soms Engels om dingen nog eens goed uit te leggen. Ik hoor mr. Ficq vragen of de kennis van de Duitse taal dan toch niet toereikend was om het goed uit te leggen. Kennelijk.(...) [politieambtenaar 7] heeft enkele vragen gesteld. Het verhoor is vervolgens in een relaas opgenomen in het Nederlands. Ik heb dat relaas in het Duits voorgelezen aan [verdachte]. Of daar alleen Duits gesproken is of ook nog Engels, weet ik niet meer. We hebben tegen hem gezegd dat hij als getuige zou worden gehoord en dat hij geen vragen hoefde te beantwoorden voor zover die hem verdacht zouden maken en in die zin hebben we hem de cautie gegeven. Ik denk dat dat is gedaan in overleg met [politieambtenaar 3]. Uiteindelijk was [verdachte] als enige ter plaatse. Een signalement hadden we toen nog niet. Misschien was hij de persoon waarover de meisjes hadden verklaard.”
Verbalisant [politieambtenaar 7]: “[politieambtenaar 6] en ik zijn vervolgens met [verdachte] naar het bureau gegaan.(…) [verdachte] is in het Duits en Engels gehoord. Mijn Duits is qua verstaan matig. [politieambtenaar 6] deed het grootste deel van het verhoor en als er zich een struikelblok aandiende dan werd er overgeschakeld in het Engels. Mijn Engels is redelijk tot goed en ik had de indruk dat mijn Engels beter was dan dat van [politieambtenaar 6]. De getuige sprak redelijk goed Engels. Soms moesten we de dingen twee keer vragen, maar we kwamen er best goed uit. We hebben het er niet over gehad om een tolk in te schakelen, althans daar kan ik mij niets van herinneren. Of de verklaring aan [verdachte] is voorgelezen, weet ik niet meer en ik weet dus ook niet in welke taal dat zou zijn gebeurd. Ik heb een HAVO-diploma gehaald en wat het opleidingsniveau van [politieambtenaar 6] is weet ik niet precies. Dit was de eerste keer dat ik [politieambtenaar 6] Duits hoorde praten en ik had de indruk dat hij die taal beter beheerste dan ik, maar ik heb geen lerarenopleiding gehad, dus ik kan het niet echt beoordelen. Hoe lang dat verhoor heeft geduurd, weet ik niet meer. We hebben het er niet over gehad dat verhoor audiovisueel op te nemen. (…) [politieambtenaar 6] is het verhoor begonnen met de mededeling dat de man niet tot antwoorden verplicht was voor zover hij zichzelf met een antwoord zou belasten. Dat las ik tenminste in het proces-verbaal, maar op eigen kracht kan ik mij niet meer herinneren dat dat gezegd is.”
De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat door het vreemde, gespannen en paniekerige gedrag van [verdachte] bij de politiemensen de gedachte is ontstaan dat hij een mogelijke verdachte zou kunnen zijn. [verdachte] is de cautie gegeven en de verbalisanten maken er melding van dat het bureau in Renesse niet de mogelijkheid geeft om zijn verklaring op band op te nemen.
Art. 6 lid 1 EVRM vereist dat als regel aan een verdachte reeds voorafgaande aan het eerste verhoor door de politie toegang tot een advocaat wordt verschaft (de Salduz-norm). Naar het oordeel van de rechtbank gaat het niet aan om een persoon, die door de leidinggevende en door de verhorende politiemensen in redelijkheid als een verdachte in de zin van artikel 27 Sv werd gezien en kon worden gezien, de cautie te geven en vervolgens te horen in een andere hoedanigheid dan die van verdachte en hem aldus te horen zonder hem de toegang tot een advocaat te verschaffen. Het verhoor werd bovendien afgenomen zonder bijstand van een tolk terwijl het Duits van de verbalisanten die het verhoor afnamen niet toereikend was, getuige het feit dat soms op het Engels moest worden teruggevallen terwijl één van de verbalisanten die taal ook niet goed machtig was. In de latere verhoren waarbij verdachte wel als verdachte werd aangemerkt, werd vervolgens steeds aangehaakt bij hetgeen hij in zijn eerste verklaring als getuige zou hebben gezegd.
De rechtbank is van oordeel dat het overtreden van de Salduz-norm als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv moet worden beschouwd. De rechtbank acht dit belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden en acht het bewijs dat deze verklaring eventueel bevat onrechtmatig verkregen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door deze gang van zaken op een dusdanige wijze in zijn belangen is geschaad, dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de eerste verklaring van [verdachte], afgelegd als getuige en opgenomen in het dossier onder pagina’s 419 t/m 421.
De schending van de Salduz-norm kan naar het oordeel van de rechtbank noch afzonderlijk beschouwd, noch in onderlinge samenhang met de onder 4.4.3.1 besproken verweren, leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie . De politie heeft niet een zodanige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde gemaakt dat daardoor doelbewust of met grove verontachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
4.4 Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen hetgeen onder 1. A. 1. subsidiair en 1. A. 2. subsidiair, tweemaal poging tot doodslag, en onder 2 is tenlastegelegd. Hij formuleert als strafeis een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De officier van justitie grondt de bewezenverklaringen op de navolgende bewijsmiddelen, die volgens hem in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd:
Signalement. Het door [slachtoffer] opgegeven signalement van de dader komt vrijwel geheel overeen met het signalement van verdachte. Verder komen kleding, postuur, paraplu en schoenen nagenoeg overeen met wat [slachtoffer] heeft verklaard en zijn passend in de beelden van de camera’s.
Letsel van [slachtoffer]. Het aangetroffen letsel en de bevindingen van de forensisch geneeskundigen passen op de aangifte, zodat vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van verwurging.
Aanwezigheid verdachte. Verdachte werd als enige persoon aangetroffen bij [slachtoffer], toen zij nog in de sloot lag. Er werden in de nabijheid geen andere personen waargenomen.
Fotoconfrontatie. [slachtoffer] heeft verdachte bij de meervoudige fotoconfrontatie herkend en reageerde emotioneel bij het zien van de foto van verdachte.
Volgens de forensisch psychologen Peeters en Merckelbach moet het scenario van een accurate gezichtsherkenning op basis van interactie tussen slachtoffer en dader voorafgaande aan het delict waarschijnlijker worden geacht dan het scenario van onbewuste overdracht nadat het slachtoffer uit haar bewusteloosheid bijkomt. Overigens begon [slachtoffer] pas in de ambulance bij kennis te komen.
Paraplu. Verdachte had die avond de paraplu van zijn vriend [getuige 3] bij zich. Deze paraplu is aangetroffen op de plaats waar [slachtoffer] aangeeft in de bosschages te zijn geduwd, aan de oostzijde van de weg, naast de paraplu van [slachtoffer].
Schoen. Nabij de plaats waar [slachtoffer] uit de sloot is gehaald werd de linkerschoen, een zwarte ballerina, van [slachtoffer] aangetroffen. Deze schoen heeft beschadigingen aan de neus van de schoen, mogelijk sleepsporen.
Getuigen. Twee fietsers, [getuige 4] en [getuige 5] zien op 26 augustus 2010 rond 03.35 uur een man met iets zwaars, mogelijk een lichaam, slepen van links naar rechts ter hoogte van de achteringang van de camping De Wijde Blick. Verdachte was ter plaatse en past in de beschrijving die deze getuigen geven. Deze getuigen en de twee meisjes ([getuige 6] en [getuige 7]) die achteraan meefietsten, hebben op hun route geen andere personen gezien. Zij hebben niemand zwaar horen ademhalen of horen piepen.
Twee vrienden van [slachtoffer], te weten [getuige 8] en [getuige 9], vinden op de weg ongeveer 50, 100 of 200 meter van de achteringang van de camping De Wijde Blick een schoen, waarvan zij vermoeden dat deze van [slachtoffer] is. Deze rechterschoen is niet in beslag genomen. Op hun route zijn [getuige 8] en [getuige 9] niemand tegengekomen.
Gedrag verdachte. Verdachte gedroeg zich op de plaats waar [slachtoffer] uit de sloot werd gehaald erg paniekerig en gespannen. Hij gedroeg zich als arts dermate onprofessioneel dat hij de hulpverlening zelfs hinderde. De officier van justitie wijst in dat verband op de verklaringen van de verbalisanten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (respectievelijk eigenaar en bewaker van de camping De Wijde Blick) en van de ambulancemedewerkers [Y] en [X].
Camerabeelden. Iedereen, die daarop is bevraagd, herkent zichzelf op de camerabeelden behalve verdachte. Er verschijnt op de rotonde geen andere persoon in beeld die voldoet aan het signalement van verdachte in combinatie met de paraplu. Een ieder die vanaf het centrum van Renesse de rotonde benadert, is op de beelden te zien. Verdachte verklaart niet consistent over zijn aanwezigheid op de rotonde. Het is niet aannemelijk dat verdachte via een andere route uit het centrum is gelopen, bijvoorbeeld via de Zeeanemoonweg omdat dat niet in de buurt is van de Hogezoom (lees: in de buurt van de schreeuw/gil) en omdat verdachte bij de achteringang van De Wijde Blick is terechtgekomen.
Verdachte is telefonerend zichtbaar op de beelden op de stoep voor café De Zoom. Verdachte en de getuigen [getuige 3] en [getuige 10] (de vriendin van verdachte) verklaren dat de telefonerende man verdachte zou kunnen zijn. Uit de telefoongegevens blijkt dat verdachte op dat moment heeft getelefoneerd. Deze persoon komt qua signalement overeen met de persoon die daarna op de beelden van de rotonde is te zien.
Reconstructie. Zowel [slachtoffer] als verdachte staan tijdens de reconstructie op exact dezelfde locatie stil, namelijk na de rotonde op de Hogezoom, ter hoogte van de achteruitgang van Grand café Helder. Verdachte verklaart dat dit de plaats was waarvandaan hij gegil had gehoord, terwijl het volgens [slachtoffer] de plaats was waar zij door haar belager van achteren was gegrepen.
Doorzoekingen. In de auto van [getuige 3] is een zwart/grijze wollige jas zonder capuchon aangetroffen. Deze jas is van verdachte en het is de jas die hij in de nacht van 25 op 26 augustus 2010 heeft gedragen. Op de camerabeelden heeft de achtervolger van [slachtoffer] een soortgelijke jas aan.
Tijdlijn. Opvallend is dat - los van de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 4] en [getuige 5] - verdachte vanaf het eten van zijn broodje kip en het springen voor de politieauto 35 minuten uit beeld is geweest. Zelf geeft hij aan in die tijd te hebben gezocht naar de persoon die heeft gegild.
Leugenachtige verklaring. Verdachte is ambivalent in zijn verklaringen en past deze voortdurend aan. Verdachte en zijn vriend [getuige 3] verkondigen bij de rechter-commissaris dat zij zo’n 30 alcoholische eenheden hebben genuttigd in ruim 4 uur tijd. Dat is een hoeveelheid waarbij men volgens de website Alcoholinfo.nl van het Trimbosinstituut in coma kan geraken en zelfs kan doodgaan. De latere verklaring van verdachte over zijn alcoholgebruik is leugenachtig omdat de agenten die zich ’s nachts met hem hebben beziggehouden geen tekenen van de “trias alcoholica” hebben waargenomen. Volgens de getuige [getuige 11], die verdachte tijdens het stappen had ontmoet, was verdachte niet dronken.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen reconstrueert de officier van justitie de rol van verdachte als volgt. Na aankomst in Renesse hebben verdachte en zijn vriend zich in het uitgaansleven gestort. Verdachte was op de versiertoer en het was er, behalve het zoenen met [getuige 11], die avond niet van gekomen. Even na half drie is hij alleen. Uiteindelijk verlaat verdachte het centrum richting de rotonde. Hij krijgt [slachtoffer] in het vizier en besluit om een laatste poging voor de nacht te wagen. Uiteindelijk leidt dit ertoe dat [slachtoffer] zich verzet tegen de avances van verdachte hetgeen tot fysiek geweld leidt. Hij pakt haar bij de keel en oefent daarop zodanige druk uit dat zij buiten bewustzijn raakt. Daarna heeft hij [slachtoffer] in de met water gevulde sloot doen belanden, mogelijk om haar aan het zicht te onttrekken.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat er onvoldoende bewijs is om verdachte te veroordelen. Zij verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken.
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij op onderdelen onjuiste verklaringen heeft afgelegd omdat hij aanvankelijk de politie wilde helpen en omdat hij zich wilde rechtvaardigen. De verdachte betwist de beschuldigingen als opgenomen in de tenlastelegging en de door de officier van justitie gegeven versie van de gebeurtenissen in de nacht van 25 op 26 augustus 2010 volledig. Hij ontkent [slachtoffer] te zijn gevolgd en stelt haar op geen enkele wijze te hebben aangevallen. Hij heeft haar juist geholpen door (medische) handelingen uit te voeren en mee te helpen aan haar redding uit de sloot. Ook ontkent verdachte dat hij over de rotonde op de kruising van de Hogezoom met de Roelandsweg en de Vroonweg heeft gelopen althans herinnert hij zich dit niet en heeft hij geen herinnering aan de route die hij heeft gevolgd vanuit Renesse tot aan de plaats waar hij met [slachtoffer] is aangetroffen door de politie.
De raadsvrouw vindt het signalement dat [slachtoffer] van haar belager heeft gegeven niet overeenkomen met het signalement van verdachte. [slachtoffer] heeft steeds verklaard over een gezet persoon met een dikke buik, dikke wangen en borstelige wenkbrauwen. Zij noemt de aanvaller even lang als haar moeder, namelijk 1.78 meter, een lengte die door haar goed is in te schatten. Verdachte is niet dik en heeft geen borstelige wenkbrauwen. Hij is veel langer. De door [slachtoffer] gegeven details over uiterlijk en lengte zijn specifiek en betrouwbaar. Deze telkens terugkerende benadrukking van het uiterlijk van de aanvaller is belangrijk omdat [slachtoffer] naar haar zeggen na de eerste aanval tenminste tien minuten met hem is opgelopen en met hem heeft gesproken. De raadsvrouw wijst bij de bespreking van het signalement van de belager op het drankgebruik van verdachte. Een verbalisant rook tijdens het verhoor van verdachte in de nacht van 26 augustus 2010 een dranklucht. Maar [slachtoffer] heeft niets verklaard over een dranklucht terwijl haar belager zou hebben geprobeerd haar te kussen.
Dat verdachte die nacht in het bezit was van een paraplu vindt de raadsvrouw ontlastend. [slachtoffer] verklaart dat de aanvaller in zijn eerste actie haar met twee handen van achteren bij haar nek heeft gepakt. Het letsel correspondeert met het met beide handen vastpakken van de keel. De kans is dus aanwezig dat er bij de eerste aanval geen paraplu aanwezig was. Als er wel een paraplu aanwezig was, dan zou deze zeer waarschijnlijk bij die eerste aanval zijn gevallen. Dat de paraplu van verdachte is aangetroffen nabij de sloot waar [slachtoffer] is uitgehaald, is eerder een zeer ontlastend argument.
Stemherkenning is moeilijk, maar je kunt wel iets zeggen over een moment waarop je een stem hoort. Dat heeft [slachtoffer] ook gedaan. Ze heeft een Duitse stem gehoord voordat zij in de ambulance is gelegd en als haar wordt gevraagd of zij die stem eerder heeft gehoord, koppelt zij die stem niet aan de stem van de jongen waarmee zij tevoren tien minuten heeft gesproken.
Het is ontlastend dat verdachte de naam van [slachtoffer] al kende. Immers tijdens het wandelen had zij aan de dader een valse naam, mogelijk uit te spreken als [.....], gegeven.
Verder zou de aanvaller hebben gezegd David te heten, 22 jaar en student te zijn. Het verschil met de werkelijke leeftijd van verdachte, 28 jaar, is op die leeftijd groot. Je maakt bij het versieren van meisjes meer indruk als chirurg dan als student. Eerder die avond heeft verdachte tegen [getuige 11] gezegd dat hij [voornaam] heette en chirurg was. Het een is niet met het ander te rijmen.
De waarde van de fotoconfrontatie is minimaal. Door de angstige uitdrukking springt het gezicht van verdachte er zó uit. Slechts voorzien van de informatie “student” hebben de kantoorgenoten van de raadsvrouw zonder uitzondering de foto van verdachte aangewezen. Niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] hetzelfde heeft gedaan omdat zij immers te maken heeft gehad met een aanvaller die zei student te zijn.
De camerabeelden geven geen eenduidige informatie. Verdachte zou degene kunnen zijn die telefoneert bij café De Zoom. Op de beelden is zichtbaar een persoon met een donkere jas met daaronder een wit T-shirt met opdruk. Het beeld van de persoon bij het BP-station doet vermoeden - gezien het kleurverschil van de mouwen en het borstgedeelte - dat deze zijn jas open heeft. De mouwen zijn donker en er komt iets lichtergrijs naar voren. Maar er is geen wit T-shirt of een randje daarvan te zien. Het dragen van All Stars schoenen is niet onderscheidend. Het is onvoorstelbaar hoeveel jongeren All Stars dragen en jongens hebben de voorkeur voor zwarte stof. Bij het café ziet men geen verschil tussen de kleuren van jas en broek. Op de beelden van het BP-station is de broek van de achter [slachtoffer] aanlopende persoon duidelijk lichter dan de jas. Verder is niet duidelijk te zien of het voorwerp dat die persoon in zijn rechterhand draagt een paraplu is. De beelden van de rotonde zijn, net als de beelden van het tankstation, in ieder geval te onduidelijk om daarop iemand positief te herkennen.
De rotondebeelden maken meer scenario’s mogelijk. Er is een auto te zien die rondjes rijdt en die lijkt te stoppen als [slachtoffer] de Hogezoom is ingelopen. Is daar iemand uitgestapt die zich aan [slachtoffer] heeft vergrepen? De lezing van het OM wordt gebaseerd op het afvinken van de personen die op de rotondebeelden zichtbaar zijn. Maar het is voorstelbaar dat een aantal mensen heeft gelopen buiten het bereik van de camera’s. Personen die aan de andere zijde van de rotonde met donkere kleding aan in het donkere gebied hebben gelopen of op een andere manier buiten het beeldbereik van de rotonde camera ongemerkt naar de Hogezoom zijn gelopen.
Het staat vast dat verdachte alcohol heeft gedronken. Zijn vriend [getuige 3] heeft verklaard over zijn eigen dronkenschap en dat hij en verdachte tezamen soms veel drinken. Het is voorstelbaar dat hij die avond qua drankgebruik gelijk is opgegaan met [getuige 3] van wie [getuige 11] zegt dat hij erg dronken was. Mogelijk kan verdachte er beter tegen. De politie rook een dranklucht en verdachte gedroeg zich irritant en ongecontroleerd bij het helpen van [slachtoffer]. Dat kan juist worden gerelateerd aan het alcoholgebruik. De kennelijke leugenachtigheid van zijn verklaring kan niet worden onderbouwd met internetgegevens over alcohol. Verdachte heeft het nooit gehad over een exacte hoeveelheid drank, hij is gemaand voorzichtig te zijn met het vertellen wat hij werkelijk had gedronken.
In de tijdlijn spelen de schreeuwen van [slachtoffer] een rol. Verdachte heeft op enig moment een schreeuw gehoord. Maar het is niet duidelijk of de door verdachte gehoorde schreeuw moet worden gerelateerd aan de eerste schreeuw van [slachtoffer]. Bovendien is niet uitgesloten dat er door een ander is geschreeuwd, gelet op het feit dat het een en ander zich heeft afgespeeld kort na de sluitingstijd van de horecagelegenheden in Renesse.
Verdachte zou onzichtbaar zijn geweest op de Hogezoom. Maar was de aandacht van de politie niet eerder gericht op de twee meisjes op de fiets? De fietsers hebben de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] niet gezien en [getuige 8] en [getuige 9] ook hen niet, terwijl deze personen elkaar wel moeten hebben gepasseerd gelet op de gedane waarnemingen omtrent de door ieder van hen gevolgde route en de camerabeelden. Dat verdachte niet op de Hogezoom is gezien zou ook kunnen worden verklaard doordat hij via de Vroonweg en de Krabbelaarsweg is gelopen, en daar een schreeuw heeft gehoord, en uiteindelijk op de Hogezoom is geraakt. Dat verdachte tijdens het voorbijrijden van de fietsers en de politie zich in de sloot heeft schuil gehouden, is ondenkbaar. De sloot is een relatief ondiepe greppel dicht bij de weg. Als verdachte zich daar heeft willen verhullen dat moet hij zich diep in het water hebben verstopt. Hij moet dan onder de modder hebben gezeten. De staat van zijn kleding en de wijze waarop hij eruit zag, rechtvaardigt meer de conclusie dat verdachte niet in de sloot heeft gezeten.
Volgens de raadsvrouw kan de ongerijmdheid van de route worden gekoppeld aan de onbekendheid van verdachte ter plaatse en het lange zoeken kan worden gekoppeld aan het drankgebruik en het instinct van verdachte om mensen te helpen. Hij moet van de tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
In overeenstemming met hetgeen de rechtbank in 4.3.3.2. heeft bepaald, zal de verklaring van [verdachte], afgelegd als getuige op donderdag 26 augustus 2010 te 04.35 uur (dossierpagina’s 419 tot en met 421) worden uitgesloten van het bewijs.
Onder 5.1 zijn de bewijsmiddelen, waarop de officier van justitie de bewezenverklaring baseert, opgenomen. Volgens de officier van justitie dienen deze bewijsmiddelen in hun onderling verband te worden beoordeeld.
De rechtbank constateert dat het onderlinge verband van de gepresenteerde bewijsmiddelen voor een belangrijk deel is terug te voeren op een aantal aannamen dat de officier van justitie aan de bewijsconstructie ten grondslag legt. Deze aannamen zijn gerelateerd aan de in verschillende uitvoeringen aan het dossier toegevoegde tijdlijn, waarover de officier van justitie in zijn requisitoir opmerkt dat daarin de gebeurtenissen zoals die volgens hem uit het dossier blijken, zijn uitgezet. De officier van justitie gaat bij de bewijsvoering uit van de volgende aannamen:
I. Verdachte is vanuit het centrum van Renesse de rotonde met de Vroonweg en de Roelandsweg overgestoken om via de Hogezoom te lopen naar de plek nabij de achteringang van camping De Wijde Blick.
II. Verdachte is dus zichtbaar op de beelden van de twee camera’s bij het BP-station aan de Hogezoom en op de beelden van de camera, die vanaf het Grand café Helder de rotonde richting centrum bestrijkt.
III. Verdachte heeft vanaf het BP-station [slachtoffer] gevolgd en is achter haar de rotonde overgestoken.
IV. Verdachte is na het oversteken van de rotonde evenals [slachtoffer] de Hogezoom ingelopen in de richting van Burgh-Haamstede.
V. De plaats waar [slachtoffer] voor het eerst is vastgepakt, is gesitueerd op de Hogezoom ongeveer ter hoogte van de achterzijde van Grand café Helder.
Alvorens in te gaan op de bewijsmiddelen zal de rechtbank de aannamen van de officier van justitie bespreken.
I. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet onweerlegbaar komen vast te staan dat verdachte op de plaats waar [slachtoffer] uit de sloot is gehaald, is terecht gekomen via een route die hem vanuit het centrum over de rotonde Hogezoom met de Vroonweg en de Roelandsweg heeft geleid.
De officier van justitie heeft gewezen op de onaannemelijkheid van een route die verdachte via de Jan van Gentweg en de Zeeanemoonweg zou hebben gebracht bij de rotonde en/of de Hogezoom. Deze route is volgens de rechtbank wellicht onaannemelijk, maar niet onmogelijk. In dat verband is van belang dat verdachte in de woorden van de officier van justitie 35 minuten buiten beeld is geweest. Bovendien is het niet de enige route die vanaf het uitgaanscentrum van Renesse leidt naar de plaats waar verdachte samen met [slachtoffer] is aangetroffen.
Niet kan worden uitgesloten dat binnen het genoemde tijdsbestek van 35 minuten een andere route had kunnen worden gevolgd. Deze optie is blijkens het dossier niet onderzocht door de politie, zodat de rechtbank niet beschikt over gegevens omtrent de exacte afstand die de verdachte dan had moeten afleggen en hoelang hij daar over zou hebben gedaan. Op basis van de in het dossier aanwezige kaarten en luchtfoto´s is het de rechtbank echter wel duidelijk dat aan verdachte meer mogelijkheden openstonden om de plaats waar hij is aangetroffen te bereiken. Zo is het mogelijk om vanaf de loempiazaak waar verdachte kip heeft gegeten, via een betrekkelijk korte route door het centrum bij het transferium van Renesse te komen. Vanaf dit transferium bestaat de mogelijkheid om via de Roelandsweg op de Hogezoom te komen en buiten het beeld van de camera’s de Hogezoom richting Burgh-Haamstede in te lopen. Overigens zijn er vanaf het transferium ook routes denkbaar buiten de Hogezoom om, zoals via de Lagezoom en de Kooijmansweg of via de Vroonweg en de Kabbelaarsweg.
De eerste aanname van de officier van justitie is op zich niet onlogisch, maar kan niet worden aangemerkt als een vaststaand feit. Er zijn ook andere
mogelijkheden.
II. Uit hetgeen de rechtbank onder I. heeft overwogen, volgt dat niet is komen vast te staan dat verdachte in de nacht van 26 augustus 2010 op de camerabeelden (in hun onderlinge samenhang bezien) zichtbaar moet zijn geweest. Wat voor de eerste aanname van de officier van justitie geldt, geldt ook voor de tweede. Het is mogelijk om de plek nabij de achteringang van De Wijde Blick vanuit het centrum van Renesse te bereiken buiten het zicht van deze camerabeelden. Beelden van camera’s op andere wegen die uit het centrum van Renesse lopen, zijn niet in het dossier opgenomen.
III. De rechtbank stelt vast dat op de beelden van de camera´s bij het BP-station en de rotonde een persoon is te zien met kenmerken die op zichzelf passen bij de verdachte. De kwaliteit van de camerabeelden en de prints die daarvan zijn gemaakt, is echter onvoldoende om de persoon rechtstreeks als de verdachte te herkennen, zoals de officier van justitie ter zitting heeft beaamd, terwijl verdachte een andere route buiten het bereik van de camera’s kan hebben gevolgd. Nu met betrekking tot de beide voorgaande aannamen is gebleken dat niet zonder meer vaststaat dat verdachte in het beeld van de camera´s moet hebben gelopen is ook deze derde aanname niet zonder nader bewijs te volgen.
IV. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden samen met [slachtoffer] de rotonde oversteekt, dan kan niet worden vastgesteld dat hij vervolgens achter [slachtoffer] is aangelopen. De camerabeelden (opgenomen vanuit het BP-station) geven geen beeld van de Hogezoom zelf en bestrijken de overkant van de rotonde slechts tot de middenstreep van het wegdek. Verdachte kan verder links over de rotonde zijn gelopen in de richting van de Roelandsweg en het transferium. Verder kan de rechtbank de mogelijkheid niet uitsluiten dat verdachte, wetende dat hij ergens rechtsaf moest slaan om zijn camping te bereiken, de weg achter Grand café Helder, eveneens Roelandsweg geheten, is ingelopen. Vanuit die weg kan hij een gil hebben gehoord, waarop hij naar de Hogezoom is teruggerend om vandaar zijn zoektocht te beginnen. Hierbij is de plaats waar [slachtoffer] voor het eerst zou hebben gegild van belang (zie V.).
V. Het staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat de plaats waar [slachtoffer] voor het eerst van achteren bij de keel is vastgegrepen, moet worden gesitueerd op de Hogezoom ongeveer ter hoogte van de achterzijde van Grand café Helder.
In haar eerste verklaring, de aangifte van 26 augustus 2010 te 13.00 uur, verklaart [slachtoffer]: “De jongen kwam toen aangerend en hij pakte mij van achter vast. Ik was vanaf de rotonde al zo’n drie minuten aan het lopen.” … “De enige omstanders die ik heb gezien waren de vijf jongens bij het tankstation. Ik kon hen wel zien maar ik denk niet dat zij mij gezien of gehoord hebben.” Op dezelfde dag omstreeks 16.00 uur, dus na haar aangifte, zijn de camerabeelden van de rotonde aan [slachtoffer] getoond. In het verhoor daarna verklaart [slachtoffer] in afwijking van haar eerste verhoor dat zij nog slechts 1 minuut van de rotonde was verwijderd toen zij voor het eerst werd vastgepakt.
Tijdens de reconstructie legt [slachtoffer] die omslag uit: “Kurz nach dem Kreisverkehr kam der Mann hinter mich. Auf der Kamera von dem Kreisverkehr hatten die ja die Urzeit und deswegen würde ich sagen eine Minute später. Das ist ein paar Meter vom Kreisverkehr gewezen …”, door de tolk vertaald als: “Dat er bij de rotonde een camera hangt die alles opneemt en dat de politie haar dit de volgende dag heeft laten zien.”
[slachtoffer] kan bij de reconstructie de juiste plaats hebben aangewezen en zich tijdens haar eerste verhoor in het aantal minuten lopen hebben vergist. Maar het is naar het oordeel van de rechtbank evengoed mogelijk dat [slachtoffer] in haar latere verhoren haar looptijd heeft aangepast aan de tijd die zij op de camerabeelden heeft zien meelopen of in haar logica de tijd heeft aangepast aan hetgeen zij op de beelden heeft gezien. Daarmee is het niet uitgesloten dat de plaats waar zij is vastgepakt veel verder op de Hogezoom moet worden gesitueerd.
Samenvattend staat het voor de rechtbank niet onweerlegbaar vast dat de plaats waar [slachtoffer] voor het eerst is vastgepakt, moet worden gesitueerd bij de achterzijde van Grand café Helder. In afwijking van de aanname van de officier van justitie kan die eerste confrontatie verderop in de Hogezoom hebben plaatsgevonden.
Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de aannamen van de officier van justitie zal de rechtbank betrekken bij de beoordeling van de gepresenteerde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat ook bij de weerlegging van de aannemelijkheid van het door verdachte gepresenteerde scenario de officier van justitie al dan niet impliciet aannamen hanteert. Zo heeft verdachte verklaard dat hij zijn zoektocht is begonnen naar aanleiding van geschreeuw of gegil. Bij de beoordeling van verdachtes verklaring neemt de officier van justitie aan dat de schreeuw van [slachtoffer] afkomstig is. Het noemen van de gil zou zelfs als daderinformatie kunnen worden betiteld, aldus de officier. Naar het oordeel van de rechtbank staat echter niet onweerlegbaar vast dat verdachte heeft gereageerd op een gil van [slachtoffer]. Er kan – in het uitgaansgebied Renesse rond sluitingstijd van de horecagelegenheden – niet worden uitgesloten dat hij heeft gereageerd op de gil van iemand anders dan [slachtoffer], maar haar na zijn zoektocht toch in de sloot heeft gevonden.
Een andere aanname betreft hetgeen de fietsers [getuige 5] en [getuige 4] zouden hebben gezien. Voor de rechtbank staat het niet onweerlegbaar vast dat het [slachtoffer] was die door de man over de Hogezoom werd gesleept. De waarnemingen van deze getuigen zijn daartoe te onbepaald. De toevallige mogelijkheid dat een derde iets heeft gesleept, kan niet worden uitgesloten.
Tenslotte heeft de officier van justitie een feitelijk onjuiste aanname gebruikt betreffende de afstanden. In zijn requisitoir noemt de officier een afstand van 800 tot 900 meter van de rotonde tot de achteringang van de camping De Wijde Blick in de nabijheid waarvan [slachtoffer] uit de sloot is gehaald. Met diezelfde afstand wordt verdachte in zijn verhoren meermalen geconfronteerd, een afstand die overigens op vele plaatsen in het dossier wordt genoemd en mogelijk een eigen leven is gaan leiden. Op 29 augustus 2010 vertellen de verbalisanten [politieambtenaar 10] en [politieambtenaar 9] aan verdachte: “Wij hebben dit nagekeken, het is 850 meter van de rotonde tot aan het meisje”. Dezelfde verbalisant [politieambtenaar 9] heeft samen met zijn collega [politieambtenaar 11] maanden later op 18 november 2010 de afstanden ter plaatse gemeten met een afstandsmeter van het merk Glunz. Zij hebben daarbij vastgesteld dat de afstand tussen het loempiakraam, waar verdachte een broodje kip heeft gegeten, tot de PD waar het slachtoffer in de sloot werd aangetroffen 832 meter bedroeg. Vanaf het loempiakraam tot de rotonde ter hoogte van Grand café Helder, waar de camera hing, werd een afstand van 200 meter gemeten. De afstand tussen de rotonde en de PD is derhalve geen 850, maar 632 meter.
De rechtbank komt nu toe aan de bespreking van de bewijsmiddelen die de officier van justitie bij requisitoir heeft gepresenteerd en zal daarbij de door hem gepresenteerde volgorde aanhouden.
Signalement. Het door [slachtoffer] opgegeven signalement van de dader wijkt qua kleding niet veel af van de kleding van verdachte. Dat de dader een paraplu bij zich had, is voor discussie vatbaar en daarop zal de rechtbank nog terugkomen. Er is door de verdediging aangevoerd dat de kleuren van broek en jas op de beelden van het BP-station verschillen van de kleuren op de beelden waarop de verdachte zou telefoneren, dat bij het BP-station geen wit T-shirt zichtbaar is en dat die beelden ook iets donkers onder de donkere jas laten zien. De beelden van het BP-station laten inderdaad geen wit T-shirt zien, terwijl [slachtoffer] verklaart dat de jas van de dader een beetje openstond zodat je zijn T-shirt kon zien. Wat daarvan ook zij, deze constateringen kunnen niet leiden tot de conclusie dat het ‘dus’ om twee verschillende personen moet gaan. De camerabeelden zijn onduidelijk en het verschil in grijstint kan zijn ontstaan door de lichtval. Het is de rechtbank verder bekend dat veel jongeren schoenen van het merk All Stars dragen. [slachtoffer] heeft in haar beschrijving niets gezegd over de schoenen van haar belager.
Van de (combinatie van) kleding die verdachte die nacht droeg, kan niet worden gezegd dat deze zozeer afwijkend is dat daardoor sprake is van een onderscheidend signalement ten opzichte van de dader. Dat is wel het geval bij de beschrijving die [slachtoffer] heeft gegeven van het gezicht, van het postuur en van de lengte van verdachte. [slachtoffer] beschrijft haar aanvaller in haar verhoren als “fors”, “gezet is een beter woord”, “zijn bovenlichaam was onverwacht dik in vergelijking met zijn hoofd”, “de dikte zat niet aan de zijkanten, maar meer op de buik”. De verbalisanten [politieambtenaar 6] en [politieambtenaar 7] beschrijven verdachte als iemand met een normaal tot slank postuur.
[slachtoffer] beschrijft het gezicht van de dader met de volgende kenmerken: “dik, krachtig gezicht, dikke wangen” en “dikke borstelige wenkbrauwen”. De rechtbank herkent de verdachte niet in deze beschrijving. De beschrijving komt ook niet overeen met de foto van verdachte als afgebeeld op p. 351 van het dossier zoals genomen kort na zijn aanhouding ten behoeve van de fotoconfrontatie.
Gevraagd naar de lengte van de dader verklaart [slachtoffer] in haar aangifte dat de dader 1.78 meter is, ongeveer tien centimeter langer dan zijzelf. Bij de rechter-commissaris verklaart zij: “Ik denk dat de man ongeveer even groot is als mijn moeder. Ik ben ongeveer 1.70 meter. Mijn moeder is, denk ik 1.75 of 1.76 meter. U vraagt de advocaat te gaan staan en ik kan zeggen dat de man die schuin achter mij liep een stuk kleiner was (de advocaat deelt mee dat hij 1.96 meter is … Ik denk dat de man een klein beetje groter was dan de tolk (de tolk deelt mee dat zij 1.75 lang is).” De rechtbank realiseert zich dat het exact schatten van iemands lengte niet eenvoudig is. [slachtoffer] heeft echter de lengte van haar belager afgemeten aan de concrete lengten van haar moeder en de tolk. Volgens [slachtoffer]’s verklaring zou de dader een stuk kleiner moeten zijn dan de raadsman, terwijl verdachte’s lengte 1.92 meter bedraagt.
Waar kan worden gezegd dat de kleding van de dader niet erg onderscheidend is, lijken de signalementdetails dikte, wenkbrauwen en lengte naar het oordeel van de rechtbank niet te passen bij de verdachte. De officier van justitie heeft gesteld dat [slachtoffer] “gedurende het gehele traject tot en met de worsteling in de bosschages een goed beeld heeft kunnen krijgen van” haar belager. Uitgaande van deze stelling is het volgens de rechtbank niet uitgesloten dat [slachtoffer] een andere persoon dan verdachte heeft beschreven. De waarde van het bewijsmiddel signalement dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook als gering te worden beoordeeld.
Letsel van [slachtoffer]. Volgens de forensisch geneeskundigen passen de letsels van [slachtoffer] bij haar aangifte, zodat er sprake is geweest van verwurging. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat verdachte deze letsels heeft toegebracht. Volgens [slachtoffer] heeft zij met haar belager gevochten en heeft zij haar hand tussen de handen van de dader gehad tijdens de verwurging. De rechtbank heeft in het dossier geen technisch onderzoek aangetroffen, waarbij eventueel nagelvuil bij [slachtoffer] is afgenomen en op DNA-sporen van de belager is onderzocht. Er is door de verbalisanten geen melding gemaakt van verwondingen aan het gezicht van verdachte, aan zijn handen of aan zijn lichaam. Het letsel van [slachtoffer] maakt haar aangifte geloofwaardig, maar toont geen bewijsrechtelijke relatie met verdachte aan.
Aanwezigheid verdachte. Het is niet onwaarschijnlijk dat verdachte degene is die telefonerend zichtbaar is op de camerabeelden van café De Zoom in de nacht van 26 augustus 2010 rond 02.41 uur.
De rechtbank neemt verder als vaststaand aan dat verdachte in die nacht rond 03.50 uur uit de sloot nabij de achteringang van de camping De Wijde Blick voor de politieauto is gesprongen. Het is juist dat verdachte toen als enige persoon is aangetroffen bij [slachtoffer]. Op dat moment werden door de politiemensen in de nabijheid geen andere personen waargenomen. Tussen het telefoneren en het voor de auto springen, kan verdachte volgens het dossier echter niet op vaststaande plaatsen en tijdstippen worden getraceerd. De aanwezigheid van verdachte op de PD is een feit dat als bewijs zou kunnen dienen, maar past naar het oordeel van de rechtbank evenzeer in de verklaring van verdachte over zijn zoektocht en het aantreffen van [slachtoffer] in de sloot.
Dat verdachte wel bij [slachtoffer] is aangetroffen en zich ook nog eens kenbaar heeft gemaakt aan de politie, bevat voor de verdachte ook ontlastende elementen.
Ten aanzien van de kleding die verdachte op de PD droeg, is het volgende van belang. De verbalisanten [politieambtenaar 6] en [politieambtenaar 7] relateren op 26 augustus 2010 niet dat zij hebben opgemerkt dat die kleding nat was. De verbalisanten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2], die het eerst op de PD waren aangekomen, verklaren aanvankelijk slechts dat verdachte de sloot instapte en achter het meisje ging staan. Dit eerste proces-verbaal over de situatie op de PD hebben zij, kennelijk op verzoek van het rechercheteam, laten volgen door een reeks vervolg processen-verbaal. Deze verbalisanten verklaren op 2 september 2010: “Wij konden zien dat de broek en schoenen van de man nat waren. Wij hebben niet gezien dat er modder of slik aan cq op de broek of schoenen van de man zat”. In hun daarop volgende processen-verbaal wordt de kleding die verdachte droeg, gerelateerd zonder dat wordt opgemerkt of deze nat of bevuild was. Uit het proces-verbaal sporenonderzoek blijkt dat de kleding van het slachtoffer te drogen moest worden gelegd en met zand en vegetatie bevuild was. Er wordt met geen woord gerept over sporen van zand en vegetatie op de onder verdachte inbeslag genomen kleding.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat slechts de broek en de schoenen van verdachte nat waren en geen sporen droegen van modder of vegetatie. Dit wordt verklaard uit de omstandigheid dat verdachte bij en achter [slachtoffer] in het water de sloot heeft gestaan. De sloot is een ondiepe greppel, die zich dicht bij de weg bevindt. De verdachte schat de diepte van het water in de sloot als “knie diepte, een meter”. Het proces-verbaal sporenonderzoek heeft aan de diepte van de greppel en de waterstand geen aandacht besteed. Dat daargelaten is het goed voorstelbaar dat [slachtoffer], liggende in de sloot nabij de waterlijn, niet is gezien is door de politiemensen, de fietsers en andere voorbijgangers, zeker als ter plaatse niet gericht is bijgelicht, zoals klaarblijkelijk niet is gebeurd. De hogere begroeiing tussen de weg en de greppel kan het zicht op [slachtoffer] hebben ontnomen. Het is gezien de situatie ter plaatse evenwel niet goed denkbaar dat een tweede persoon niet waarneembaar was als deze niet in het ondiepe water lag, maar zich slechts heeft gebukt of op zijn hurken heeft gezeten. De veronderstelling dat de dader zich op die wijze bij [slachtoffer] in de sloot heeft bevonden, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. En dat geldt dus ook voor verdachte, bij wie slechts is vastgesteld dat zijn schoenen en broek nat waren.
Fotoconfrontatie. [slachtoffer] heeft verdachte bij de meervoudige fotoconfrontatie herkend en reageerde emotioneel bij het zien van de foto van verdachte.
De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de kwaliteit van de fotoconfrontatie en de daarbij geselecteerde foto’s op zichzelf als onvoldoende moet worden beoordeeld. De stelling van de raadsvrouw dat verdachte er door de angstige uitdrukking op zijn gezicht er zó uitspringt, leidt niet tot een ander oordeel. De raadsman had geen commentaar op de samenstelling.
Over de gezichtsherkenning bij deze fotoconfrontatie hebben deskundigen hun licht laten schijnen.
De psycholoog en hoogleraar rechtspsychologie Van Koppen onderscheidt twee processen: het herkennen van iemand en het vaststellen waarvan men iemand kent. Dat laatste heet het plaatsingsprobleem. Een voorbeeld daarvan is het zogenaamde omstander- of tranference-effect: de getuige herkent dan de verdachte omdat hij bij het misdrijf aanwezig was, niet omdat hij de dader is. Volgens Van Koppen spelen in de onderhavige zaak beide problemen. Hij sluit niet uit dat [slachtoffer] verdachte heeft gezien tijdens de hulpverlening en dat schept de reële mogelijkheid dat [slachtoffer] de verdachte heeft verward met een andere man die wel de dader was.
De forensisch psycholoog Peeters bespreekt met toetsing door de hoogleraar rechtspsychologie Merckelbach twee scenario’s: (1) de door Van Koppen aangehaalde unconscious transfer, ook wel bystander effect genoemd en (2) het scenario dat de herkenning van verdachte als de dader accuraat is. Peeters komt tot de conclusie dat de feiten in deze zaak beter lijken te passen bij scenario (2) omdat de inprenting tijdens het samen oplopen van verdachte en slachtoffer van betere kwaliteit moet zijn geweest dan tijdens de EHBO-verrichtingen. Voordat Peeters tot deze keuze van scenario (2) komt, meldt hij dat het onduidelijk is of aan de voorwaarde is voldaan dat de getuige de verdachte bij geen enkele andere gelegenheid dan het misdrijf heeft gezien. “Zowel de GCS als de getuigenverklaringen wijzen erop dat het slachtoffer tijdens de EHBO-verrichtingen tenminste op sommige momenten haar ogen open had en zodoende de gelegenheid had de verdachte te zien. Het is derhalve mogelijk dat er sprake is van unconscious transference. (…) Als de dader niet is opgenomen in de confrontatie, maar een omstander wel, dan komt het voor dat de getuige deze omstander ‘herkent’ als de dader. In deze zaak valt niet met volledige zekerheid uit te sluiten dat de persoon die door de politie als verdachte wordt aangemerkt door het slachtoffer wordt herkend vanwege het feit dat hij (ook) omstander was. (…) Daarom moet haar identificatie met de nodige terughoudendheid worden geïnterpreteerd”. Peeters concludeert: “Het scenario van een accurate gezichtsherkenning op basis van een interactie tussen slachtoffer en dader voorafgaande aan het delict wordt waarschijnlijker geacht dan het scenario van onbewuste overdracht dat betrekking heeft op de periode waarin het slachtoffer bijkomt uit een toestand van bewusteloosheid”.
De rechtbank leidt hieruit af dat het scenario dat [slachtoffer] verdachte als dader heeft herkend terwijl hij haar redder was, minder waarschijnlijk is, maar daarmee nog wel een reële optie. Om die reden acht de rechtbank het resultaat van de fotoconfrontatie niet onderscheidend voor het bewijs.
Paraplu. Verdachte heeft verklaard dat hij die avond de paraplu van zijn vriend [getuige 3] bij zich had. Het is volgens de rechtbank dan ook aannemelijk dat hij deze paraplu heeft meegenomen naar de plaats waar hij zegt [slachtoffer] te hebben aangetroffen.
Volgens de officier van justitie is die paraplu aangetroffen op de plaats waar [slachtoffer] aangeeft in de bosschages te zijn geduwd, aan de oostzijde van de weg en wel naast de paraplu van [slachtoffer]. De rechtbank kan die stellige conclusie op basis van het dossier niet trekken. Zij constateert dat over het aantreffen van de paraplu’s van verdachte en [slachtoffer] verschillend wordt verklaard. Er is zelfs een verbalisant die zeker meent te weten dat beide paraplu’s stuk waren. Het tijdstip waarop de paraplu’s zijn aangetroffen, wordt niet in een proces-verbaal gerelateerd. De PD was niet deugdelijk afgezet. Behalve de campinghouder, de beveiliger en de vrienden van [slachtoffer] hebben blijkens de verhoren ook andere personen de plaats betreden. Het is niet uit te sluiten dat een voorbijganger, misschien zelfs een gedachtenloze verbalisant, de paraplu van verdachte heeft opgepakt en netjes bij de andere heeft gelegd om ruimte te geven aan de hulpverlening. In ieder geval werd de PD niet bevroren zodat de plek van de aangetroffen paraplu’s niet als vaststaand kan worden aangenomen. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat het de paraplu van [slachtoffer] was die naast de paraplu van verdachte is aangetroffen.
In haar eerste verklaring, voordat zij de beelden van de rotonde had gezien, verklaart [slachtoffer] dat haar belager een paraplu bij zich had. Zij moet hem hebben gezien toen deze vanaf de rotonde achter haar aan liep. [slachtoffer] weet immers te melden dat een jongeman achter haar liep, die steeds dichterbij kwam. De rechtbank vindt het opmerkelijk dat die paraplu in haar verklaringen over de verdere feitelijke gebeurtenissen geen rol lijkt te spelen. Wel verklaart zij in haar aangifte: “Hij pakte mij van achter met beide handen … bij mijn gezicht en hals” en later bij de rechter-commissaris: “Hij pakte mij van achter vast bij mijn kaakbeen. Ik wijs de plek aan: links én rechts”. [slachtoffer] verklaart niet waar haar belager de paraplu heeft gelaten toen hij haar met beide handen vastgreep. Mogelijk hebben verbalisanten daar niet naar gevraagd. Een en ander sluit niet uit dat [slachtoffer] weliswaar nabij de rotonde heeft gezien dat een persoon met een paraplu achter haar heeft gelopen, maar dat wellicht een andere persoon haar van achteren heeft vastgepakt.
Dat de paraplu van [getuige 3] door verdachte is meegenomen naar de plaats nabij camping De Wijde Blick is evident, minder duidelijk is de weg die de paraplu heeft afgelegd tot het moment waarop op de PD is aangetroffen. Daarom voegt de paraplu naar het oordeel van de rechtbank aan het bewijs niet zoveel toe.
Schoen. Nabij de plaats waar [slachtoffer] uit de sloot is gehaald werd de rechterschoen, een ballerina, van [slachtoffer] aangetroffen. Deze schoen heeft beschadigingen aan de neus van de schoen, mogelijk sleepsporen.
Uit het procesverbaal blijkt niet dat de verbalisanten hebben onderzocht of deze schoen voordien niet of anders beschadigd was. Overigens is de linkerschoen, die door [getuige 8] en [getuige 9] van nabij de PD zou zijn meegenomen niet door de politie in beslag genomen en onderzocht op sporen. Wat hiervan ook zij, de schoen als bewijsmiddel koppelt verdachte niet aan de hem verweten delicten.
Getuigen. Uit de verklaringen van de twee fietsers, [getuige 4] en [getuige 5] kan hoogstens worden afgeleid dat zij rond 03.35 uur een man met iets zwaars hebben zien slepen van links naar rechts ter hoogte van de achteringang van de camping De Wijde Blick. Het is onduidelijk gebleven of het gesleepte voorwerp een lichaam betrof en het signalement dat deze getuigen geven, is onvoldoende specifiek.
Zij en de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] hebben niemand zwaar horen ademhalen, aldus de officier van justitie. De fietsers zijn bij het sleepincident niet tot aan de PD gekomen, zodat de rechtbank deze stelling aldus begrijpt dat de fietsers op hun route samen met de politieauto dergelijke geluiden niet hebben gehoord. Verdachte zou daarna wel op het zwaar ademhalen van [slachtoffer] hebben gereageerd. Het is voor de rechtbank onduidelijk gebleven of een zware ademhaling afkomstig uit de sloot hoorbaar was met de motorgeluiden van een politieauto in de nabijheid. Tijdens de reconstructie is daar geen aandacht aan besteed.
De fietsers enerzijds en de wandelaars [getuige 8] en [getuige 9] anderzijds verklaren dat zij op hun route over de Hogezoom niemand hebben gezien. Dat is opmerkelijk omdat zij gelet op het beschikbare beeldmateriaal in ieder geval elkaar moeten hebben gezien. Dat alleen al rechtvaardigt de conclusie dat hoewel de getuigen zeggen niemand te hebben gezien, er wel degelijk andere personen kunnen hebben gelopen en gefietst.
Gedrag verdachte. Verdachte ontkent niet dat hij gespannen en in paniek was op de plaats waar [slachtoffer] uit de sloot werd gehaald. Dat zijn gedrag opvallend was blijkt uit de verklaringen van de politiemensen, van de ambulancemedewerkers en van de getuige [getuige 1]. De forensisch arts Das velt een hard oordeel over het (medisch) handelen van verdachte: “Er stonden maar twee dingen te doen, zowel voor medisch, als voor niet-medisch personeel, namelijk: het slachtoffer zo snel mogelijk uit de sloot halen en een ambulance bellen. Beide heeft verdachte nagelaten.”
Verdachte verklaart zijn gedrag als volgt: hij had gedronken en had op zo’n situatie niet gerekend. Hij voelde zich hulpeloos omdat hij [slachtoffer] niet uit de sloot kon krijgen. Hij was bang dat hij iets verkeerd zou doen en was boos dat het zo lang duurde voordat er een noodarts/ambulance kwam. Ter gelegenheid van de behandeling van de vordering bewaring legt hij dat nader uit: ”In de kliniek kwamen ook wel eens noodgevallen binnen, maar dan ben ik niet alleen maar zijn er zeker vier, vijf andere specialisten aanwezig … dan zijn er mensen die allemaal hulp kunnen bieden … In deze situatie was ik alleen. Ik had alcohol gedronken. Ik was wel gespannen of ik alles wel correct zou uitvoeren. Bovendien was het moeilijk voor mij om het meisje uit het water te halen“ en ter zitting geeft hij als verklaring: “Ik was de hele tijd in paniek. Als arts wist ik wel wat ik doen moest, maar ik was in paniek vanwege de situatie. Ik was zo dronken, dat ik bang was dat ik de situatie niet goed kon inschatten en dat ik als arts misschien niet juist handelde. Als ik op dat moment nuchter was geweest, zou ik niet zo in paniek zijn geraakt, omdat ik tijdens mijn werk veel ergere dingen heb meegemaakt. Het maakte me gek dat ik haar niet uit de sloot kreeg en dat ik als arts iets verkeerd zou inschatten. Ik was nog maar kort in de sloot toen ik lichten van een auto zag. Toen ben ik meteen de straat op gesprongen. Ik heb er niet aan gedacht om 112 te bellen. Ik probeerde haar er eerst uit te halen. Toen ze eenmaal uit de sloot was, was ik nog steeds in paniek. Ik heb meerdere malen gevraagd om een ambulance om de verantwoordelijkheid over het meisje over te dragen. Het leek wel uren te duren voordat de ambulance kwam”.
De ambulanceverpleegkundige [X] merkt in zijn verhoor op: “Het kan zijn dat hij was geschrokken omdat hij dacht dat het meisje niet meer leefde. Het is namelijk heel anders als je in je functie ergens komt of als je als burger bij een voorval komt. Dat is echt een heel andere situatie. Misschien speelde dat bij hem ook mee, maar dat is allemaal giswerk.”
Ook de rechtbank gist naar de redenen waarom verdachte zich zo paniekerig heeft gedragen, maar kan er ten aanzien van het bewijs gezien het voorgaande bezwaarlijk conclusies aan verbinden.
Camerabeelden. De camerabeelden zijn gepresenteerd in samenhang met de aannamen van de officier van justitie en zijn in dat kader reeds hierboven besproken.
Reconstructie. Als belangrijkste bewijsmiddel afkomstig van de reconstructie presenteert de officier van justitie de filmbeelden waarbij zowel [slachtoffer] als verdachte stilstaan op de locatie bij de achteruitgang van Grand café Helder. Verdachte verklaart volgens de officier van justitie tijdens de reconstructie dat dit de plaats was waarvandaan hij gegil had gehoord terwijl het volgens [slachtoffer] de plaats was waar zij door haar belager van achteren was gegrepen.
Op de plaats van het eerste vastgrijpen is de rechtbank reeds ingegaan bij het bespreken van de aannamen die de officier van justitie heeft gemaakt ten behoeve van zijn bewijsconstructie. Kort samengevat kan het eerste vastgrijpen van [slachtoffer] veel verder op de Hogezoom hebben plaatsgevonden, terwijl verdachte ook kan hebben gereageerd op ander gegil dan van [slachtoffer]. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [slachtoffer] in haar latere verklaringen haar herinnering onbewust heeft aangepast aan hetgeen haar middels de verhoren en de camerabeelden bekend is geworden. Het is een bekend gegeven dat getuigen de neiging hebben om hun waarnemingen in een logisch kader te plaatsen. Daarom zijn de eerste verklaringen van een getuige zo belangrijk. Nog in de ambulance nabij de PD verklaart [slachtoffer] aan de verbalisant [politieambtenaar 5]: “Bij de BP kwam ik vrienden (friends) tegen. Deze ‘friends’ waren Duits. Ze pakten mij vast. Ik moest huilen. Er liep een man met mij mee. Deze man heeft mij geduwd”. Op de camerabeelden van het BP-station en de rotonde is niet te zien dat de jongens bij het BP-station [slachtoffer] hebben vastgepakt. Wel loopt een jongen rechts van [slachtoffer] in de richting van en op het voetpad van de rotonde. Deze jongen draait zich om en maakt zwaaiende bewegingen in de richting van de jongens (zijn ‘friends’?) bij het BP-station. Vervolgens lijkt hij gebaren te maken en/of te communiceren richting [slachtoffer]. Het kan niet worden uitgesloten dat er door deze jongen en zijn vrienden opmerkingen zijn gemaakt tegen [slachtoffer] en dat ze dit gebeuren in haar latere verklaringen heeft vermengd met de rol die haar belager verderop in de Hogezoom heeft gespeeld. De beelden van de reconstructie laten niet zien dat aan het gedrag van betrokken jongen specifiek aandacht is besteed.
Overigens heeft de rechtbank bij het zien en beluisteren van de beelden van de reconstructie geconstateerd dat verdachte als het ware door de politie op de plek nabij de achteruitgang van Grand café Helder is gebracht. Aangekomen bij de rotonde verklaart verdachte dat hij niet meer weet of hij daar heeft gelopen. Ook nadat verschillende keren wordt doorgevraagd, geeft verdachte te kennen dat hij de rotonde niet herkent en dat hij niet weet of hij daar heeft gelopen en hoe hij dan wel heeft gelopen. De medewerker van het Landelijk Video Reconstructie Team, mogelijk indachtig zijn opdracht om te reconstrueren tot aan de PD bij de camping De Wijde Blick, heeft de verklaringen van verdachte gelaten voor wat ze waren en heeft verdachte gemaand toch maar mee te lopen over de rotonde de Hogezoom in. Verdachte houdt dan halt achter Grand café Helder. Blijkens de video-opname van de reconstructie is met verdachte op dat moment besproken dat hij zich niet meer hoefde bezig te houden met de vraag of hij op die plaats iets heeft gehoord maar vooral met wat hij deed toen hij de schreeuw hoorde. Ter zitting heeft verdachte toegelicht dat hij toen heeft verteld dat zijn reactie op de schreeuw was om te gaan zoeken op een plek waar hij kon afslaan. Hij heeft dat tijdens de reconstructie ook zo aangegeven en als voorbeeld gewezen naar het straatje achter Grand café Helder. Hij heeft daarmee echter niet bedoeld te zeggen dat dit ook daadwerkelijk die plaats was geweest. De rechtbank heeft kennis genomen van die uitleg van verdachte en acht deze passend bij hetgeen is vastgelegd in de video-opnamen.
De bewijswaarde van de reconstructie is groter naarmate meer mag worden uitgegaan van de aannamen, inclusief tijdlijn, van de officier van justitie. Nu de rechtbank deze aannamen en de in de tijdlijn opgenomen informatie niet als onweerlegbaar en vaststaand aanneemt, dient de waardering van de reconstructie als bewijs te worden aangemerkt als gering.
Doorzoekingen. Bij de doorzoekingen in de auto van [getuige 3] en in de tent van verdachte en [getuige 3] zijn kledingstukken in beslag genomen. De resultaten van deze doorzoekingen heeft de rechtbank al aan de orde gesteld bij de bespreking van het bewijsmiddel “Signalement”.
Tijdlijn. Op de waarde van de aan het dossier toegevoegde tijdlijn is de rechtbank ingegaan bij de bespreking van de aannamen van de officier en bij het bewijsmiddel “Aanwezigheid”.
Tussen het moment van telefoneren bij het café De Zoom (als het verdachte zou zijn die als zodanig op de beelden zichtbaar is) en het moment dat verdachte voor de politieauto springt, kunnen ten aanzien van het handelen van verdachte op grond van het dossier geen verdere vaststaande plaatsen en tijdstippen worden vastgesteld. Alle tussen die twee gebeurtenissen in de tijdlijn opgenomen informatie over handelingen, tijdstippen en plaatsen die bij de verdachte worden geplaatst, zijn nadien - weliswaar tot op zekere hoogte op een logische wijze, maar toch - geconstrueerd. Onweerlegbaar bewijs levert deze informatie niet op.
Leugenachtige verklaring. Het is ook de rechtbank opgevallen dat verdachte ambivalent is in zijn verklaringen waar het gaat om zijn alcoholconsumptie. In zijn eerste verklaring als verdachte verklaart hij dat hij op de camping rum-cola en twee of drie flesjes bier heeft gedronken. In het café De Zoom zou hij twee, drie, vier biertjes hebben gedronken. Verder niets, alleen bier, aldus verdachte. Bij zijn laatste verhoor bij de rechter-commissaris bevestigt verdachte het indrinken op de camping, maar verklaart hij in het café De Zoom vier tot zes Flügel-borreltjes en vijftien tot twintig glazen bier te hebben gedronken. Volgens verdachte heeft hij aanvankelijk anders verklaard omdat hij van verschillende kanten, in ieder geval van zijn vriend [getuige 3] en van zijn toegewezen advocaat, het advies heeft gekregen om wel te zeggen dat hij gedronken had, maar niet precies hoeveel. Het alcoholgebruik zou hem tegengeworpen kunnen worden.
De getuige [getuige 11] heeft verdachte matig zien drinken en zij vond hem niet dronken. Ook de politiemensen en het ambulancepersoneel die de verdachte die avond hebben gezien, maken geen melding van dronkenschap. “Ik was in paniek en je rekent niet op zo’n situatie en dan voel je je van het ene op het andere moment weer nuchter. Ik denk niet dat je dan nuchter bent, maar je voelt je wel nuchter”, verklaart verdachte. Tegenover de verklaring van getuige [getuige 11] staat de verklaring van getuige [getuige 3], die het drankgebruik van hem en van verdachte in café De Zoom bevestigt.
De rechtbank constateert dat verdachte verschillende verklaringen over zijn drankgebruik heeft afgelegd, maar kan op grond van het vorenstaande niet bepalen op welk moment verdachte de waarheid heeft gesproken. Op grond van de inhoud van het dossier heeft de rechtbank geen bewijs voor de leugenachtigheid van de laatste verklaring van verdachte omtrent zijn drankgebruik.
Voorts constateert de rechtbank dat een verbalisant de bewuste nacht verdachte wel een dranklucht heeft geroken, maar [slachtoffer], die zelf in het uitgaansleven die avond geen alcohol had gedronken, maakt geen melding van een dranklucht bij haar belager, terwijl deze haar wel op de mond heeft trachten te kussen. Wat het drankgebruik van verdachte die avond ook is geweest, aangeefster heeft het gebruik van alcohol niet gemeld in de beschrijving van het signalement of in enig ander verband in haar verklaring. Integendeel: ”Ik heb niet gemerkt of die man iets gedronken had”, verklaart [slachtoffer] bij de rechter-commissaris. In die zin kan het alcoholgebruik van verdachte niet worden gekoppeld aan het delict.
Voordat de rechtbank aan haar eindoordeel toekomt, merkt zij het volgende op. Ten aanzien van de verdenkingen van verdachte is in deze strafzaak sprake geweest van een aantal opmerkelijke details. Zo kwam het uiterlijk van verdachte voor een deel overeen met het signalement dat [slachtoffer] aanvankelijk heeft opgegeven. De dader sprak met [slachtoffer] eerst in het Engels, maar ging later over op de Duitse taal. Zo is het ook gegaan in het contact van verdachte met [getuige 11] in café De Zoom. De dader meldde aan [slachtoffer] dat hij pas in Renesse was aangekomen en dat hij op een camping verbleef met een naam waar ‘hoeve’ in voorkwam. Deze details bleken ook op te gaan voor verdachte. Verdachte werd door [slachtoffer] herkend en op de camerabeelden die in die nacht zijn gemaakt, liep een persoon met een paraplu achter [slachtoffer] voordat zij de Hogezoom insloeg. Verder is de plaats delict, waar [slachtoffer] en verdachte zijn aangetroffen, tamelijk ver van het uitgaanscentrum van Renesse gelegen. Tenslotte heeft verdachte in de loop van het onderzoek en ten overstaan van rechtscolleges wisselende en op punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Het mag in zoverre geen verbazing wekken dat er steeds een reële verdenking tegen de verdachte bestond en is blijven bestaan. De rechtbank heeft echter de waarde van de bewijsmiddelen in het dossier kritisch overwogen en moeten overwegen en zij heeft dat gedaan tegen de achtergrond van de aannamen waarvan de officier van justitie bij zijn bewijsconstructie is uitgegaan. Die overwegingen hebben de rechtbank gebracht tot de volgende conclusie.
De rechtbank komt tot het oordeel dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastegelegde feiten. Verdachte zal worden vrijgesproken.
6 Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de voorwerpen, genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van:
- 1.00 STK GSM, Kl: zwart LG Gb102, registratienummer 3539903525273;
- 2.00 STK Schoen ALL STAR Basketbal, maat 12;
- 3.00 STK Kleding: zwarte wollen trui in auto, 2 jassen in de tent.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van:
- 1.00 STK Paraplu, aangetroffen op de pd,
aan [getuige 3], [adres], aangezien deze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp kan worden aangemerkt.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van EUR 1.937,20, waarvan EUR 1.750,00 ter zake van immateriële schade, in verband met de tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en gevorderd om met betrekking tot de toegekende vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
Nu voor de tenlastegelegde feiten aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en nu daarvoor ook niet artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 (A 1 en 2, en B, in alle varianten) en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK GSM, Kl: zwart LG Gb102, registratienummer 3539903525273;
- 2.00 STK Schoen ALL STAR Basketbal, maat 12;
- 3.00 STK Kleding: zwarte wollen trui in auto, 2 jassen in de tent;
- gelast de teruggave aan [getuige 3], [adres] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
- 1.00 STK Paraplu, aangetroffen op de pd;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Duinhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Verdonk en Francke, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2011.