ECLI:NL:RBMID:2011:BR3778

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
69547 / HA ZA 2009-502
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor schade door baggerwerkzaamheden aan perceel van eiser

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen na baggerwerkzaamheden in de waterloop nabij zijn perceel. Eiser stelde dat door deze werkzaamheden zijn tuingrond was verzakt en dat het Waterschap aansprakelijk was op grond van onrechtmatige daad en artikel 6:171 BW. De rechtbank oordeelde dat het Waterschap niet aansprakelijk was, omdat het handelen van het Waterschap niet ter uitoefening van het bedrijf was en er geen causaal verband was tussen de baggerwerkzaamheden en de schade. De rechtbank wees erop dat eiser zelf verantwoordelijk was voor de deugdelijke oeverbescherming en dat hij de risico's van de werkzaamheden had aanvaard door de ontheffingen te accepteren. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van het Waterschap. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel het Waterschap als de eigenaar van het perceel in het kader van ontheffingen en aansprakelijkheid voor schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 69547 / HA ZA 09-502
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te Nieuwvliet, gemeente Sluis,
eisers,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP ZEEUWS-VLAANDEREN,
(sedert 1 januari 2011 gefuseerd met Waterschap Zeeuwse Eilanden tot WATERSCHAP SCHELDESTROMEN),
zetelend te Terneuzen,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eisers] en het Waterschap genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 februari 2010
- het proces-verbaal van de comparitie van 14 juni 2010
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
De feiten
[eisers] is sinds eind 2001 eigenaar van het perceel [adres] te Nieuwvliet (kadastraal gemeente Oostburg, [kadasternummer]). Het perceel is gelegen langs een waterloop.
2.2. Begin 2003 zijn de bestaande opstallen op het perceel gesloopt. [eisers] is vervolgens – nadat hem een bouwvergunning was verleend en nadat hij diverse ontheffingen van het Waterschap had verkregen – begonnen met de bouw van een nieuwe woning met schuur op het perceel. De door het Waterschap verleende ontheffingen betroffen onder meer de afstand die er tussen de op te richten woning en de insteek van de waterloop zou moeten zijn ([eisers] kreeg ontheffing van het in de beheersbepalingen in de Keur Waterschap Zeeuws-Vlaanderen opgenomen verbod binnen 7 meter uit de insteek te bouwen). De brief van 4/5 december 2002, waarin de ontheffingen worden verleend, bevat onder meer het navolgende:
“Voor de volledigheid wijzen wij u erop dat de oever langs uw perceel van een deugdelijke oeverbescherming dient te worden voorzien. U als ontheffinghouder van de werken bent op grond van de voorschriften uit de ontheffingen verplicht de werken op eigen kosten te onderhouden en de nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat het waterschap schade lijdt. Mocht u of wij op enigerlei wijze schade ondervinden (bijvoorbeeld taludverzakkingen), dan bent u hiervoor zelf aansprakelijk en zullen de schadekosten voor uw rekening zijn.”
2.3. Op het perceel is een bouwkeet geplaatst en ten behoeve van de woning zijn een betonnen fundering en een betonnen keerwand geplaatst. De woning is op 1 januari 2004 opgeleverd en door [eisers] betrokken.
2.4. In de periode april tot en met juli 2005 heeft Aannemingbedrijf De Feijter in opdracht van het Waterschap ter uitvoering van het project “aanleg natuurvriendelijke oevers” baggerwerkzaamheden in de waterloop verricht.
2.5. In [eisers] heeft een voor- en achtertuin met bestrating, vijvers en terrassen bij de woning laten aanleggen.
2.6. Eind 2005/begin 2006 is een verzakking geconstateerd van de eerder genoemde bouwkeet. In september 2006 werd een lichte verzakking van de keerwand vastgesteld en de winter 2006/2007 ontstonden scheuren en verschuivingen in de tuin
2.7. Bij beschikking van 25 april 2008 is op verzoek van [eisers] door deze rechtbank een voorlopig deskundigenbericht bevolen. De door de rechtbank benoemde deskundige, ir. J. Heemstra (werkzaam bij de Stichting Deltaris te Delft) heeft op 4 november 2008 gerapporteerd en op 6 januari 2009 nog aanvullend op opmerkingen van het Waterschap gereageerd.
Het geschil
[eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair (1) voor recht verklaart dat het Waterschap jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en (2) het Waterschap veroordeelt tot betaling aan [eisers] van € 11.305,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 september 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair een voorziening treft in de lijn en strekking van het primair gevorderde, en primair en subsidiair het Waterschap veroordeelt in de proceskosten, waaronder begrepen een bedrag aan nakosten.
3.2.1. [eisers] stelt het Waterschap (als opdrachtgever tot het baggeren) op grond van de artt. 6:162 en 6:171 BW aansprakelijk voor de verzakking van de bouwkeet en de keerwand en de scheurvorming en verschuivingen in de tuin. Het onder 2.2 geciteerde voorschrift bij de verleende ontheffingen mist in de onderhavige situatie toepassing; het voorschrift richt zich op [eisers] en is niet bedoeld om het Waterschap te vrijwaren van aansprakelijkheid voor zijn eigen handelen. Daarnaast is in de verhouding tussen partijen een beroep op het voorschrift naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.2.2. [eisers] stelt dat de het doen uitvoeren van de baggerwerkzaamheden inbreuk heeft gemaakt op zijn eigendomsrecht en aldus jegens hem onrechtmatig is. Door die werkzaamheden is de natuurlijke weerstand in de waterloop weggehaald (er heeft aantasting plaatsgevonden van het profiel) waardoor tuingrond in de richting van de waterloop is gaan verschuiven. Het Waterschap heeft voorts niet onderzocht of zonder schade kon worden gebaggerd, terwijl dat in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht.
3.2.3. Voor het causale verband tussen het baggeren en de schade verwijst [eisers] naar het onder 2.6 genoemde rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige ir. Heemstra. De rechtbank dient van dat rapport uit te gaan; de door het Waterschap ingebrachte rapporten van Lemkes en Velthuijs B.V. en IFCO Funderingsexpertise B.V. zijn niet onpartijdig en objectief en dienen terzijde te worden gelegd. Uit het rapport van Heemstra blijkt dat de baggerwerkzaamheden de schade in ieder geval deels hebben veroorzaakt, althans hebben bijgedragen aan het vergroten van de kans op schade. Voor een professionele partij als het Waterschap zijn verzakkingen als gevolg van baggeren voorzienbaar; dat was in dit geval zeker zo, nu de keerwand en de grondophoging op het perceel van [eisers] al aanwezig waren toen werd gebaggerd. [eisers] doet – voor zover nodig – een beroep op de omkeringsregel: het Waterschap heeft werkzaamheden laten verrichten dicht bij het perceel van [eisers] en daarmee een risico van schade in het leven geroepen; dit risico heeft zich verwezenlijkt en het is nu aan het Waterschap te bewijzen dat de schade ook zonder baggerwerkzaamheden zou zijn ontstaan.
3.2.4. [eisers] stelt dat hij een deugdelijke oeverbescherming heeft aangebracht, zodat in die zin geen sprake kan zijn van eigen schuld. Nu uit het rapport van Heemstra blijkt, dat er meer oorzaken zijn van de schade, dient het Waterschap in ieder geval, in evenredigheid met de mate waarin de aan hem toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, een deel van de schade te vergoeden.
3.2.5. [eisers] vordert vergoeding van de schade geleden en nog te lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van het Waterschap. Deze schade is nog niet begroot, zodat [eisers] belang heeft bij een schadestaatprocedure. Voorts vordert [eisers] vergoeding van de door hem betaalde kosten van het deskundigenbericht van € 11.305,--.
3.3.1. Het Waterschap stelt dat het in verband met zijn verantwoordelijkheid voor een goede waterafvoer in 2005 ter plaatse heeft laten baggeren. Mogelijke schade als gevolg van dat baggeren, verricht door een door het Waterschap ingeschakelde derde, komt niet voor risico van het Waterschap (art. 6:171 BW). Het Waterschap wijst voorts op de onder 2.2 geciteerde passage uit de brief van 4/5 december 2002 (welke brief moet worden gezien als een besluit, dat – nu [eisers] geen bezwaar en beroep hebben ingesteld – formele rechtskracht heeft gekregen). Het Waterschap wijst er verder op dat uit het onder 2.7 genoemde onderzoek van Heemstra blijkt dat er op de plaatsen waar scheurvorming en verzakkingen hebben plaatsgevonden geen deugdelijke oeverbescherming aanwezig was. De schade behoort al om die reden voor rekening van [eisers] te blijven.
3.3.2. De baggerwerkzaamheden zijn niet onrechtmatig jegens [eisers] geweest. Er is uitsluitende slib verwijderd en niet te diep gebaggerd. Het profiel van de waterloop is niet aangetast.
3.3.3. Er is geen causaal verband tussen de baggerwerkzaamheden en de door [eisers] gestelde schade. Dat schade zou kunnen ontstaan was voor het Waterschap niet voorzienbaar. Voor toepassing van de omkeringsregel is geen grond. Het Waterschap betwist de aannames, die in het rapport Heemstra zijn gedaan (m.n. dat voor de bouw van de woning het evenwicht in de oever maar juist was verzekerd, dat te diep is gebaggerd en dat het baggeren het evenwicht in de oever heeft verstoord), en betwist voorts de conclusies van Heemstra. Daartoe verwijst het Waterschap naar de in zijn opdracht opgemaakte rapporten van Lemkes en Velthuijs B.V. en IFCO Funderingsexpertise B.V. Er is geen sprake van aantasting van het profiel. Het Waterschap gaat er – anders dan Heemstra – van uit dat [eisers] ter plaatse van de verzakkingen de tuin fors had opgehoogd, terwijl deze ook door de tuinaanleg is verzwaard. De daardoor ontstane belasting heeft de stabiliteit van de oever aanmerkelijk (en veel meer dan het baggeren; de invloed daarvan is verwaarloosbaar) doen afnemen. Voorts stelt het Waterschap dat de door [eisers] genoemde bouwkeet heeft gestaan op de plaats van de huidige verzakking (direct langs de oever); onduidelijk is in hoeverre die belasting aan de verzakking heeft bijgedragen.
3.3.4. Voorts stelt het Waterschap dat Boomert – wetende van de kwetsbaarheid van het perceel en van het risico van wegzakken van grond in de waterloop en gelet op de voorschriften bij de hem verleende ontheffingen – een eigen verantwoordelijkheid had maatregelen ter voorkoming van dat wegzakken te nemen. Hij heeft een keerwand geplaatst, die deels niet is onderheid; juist dat deel is gaan verzakken. Aldus heeft hij geen deugdelijke oeverbescherming aangebracht en is hij in zijn eigen verantwoordelijkheid tekort geschoten. In die zin is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eisers]; het Waterschap is voor de daardoor ontstane schade niet aansprakelijk.
3.3.5. Het Waterschap meent tenslotte dat nu de schade zich al heeft voorgedaan, deze in de onderhavige procedure kan worden begroot en dat geen verwijzing naar een schadestaatprocedure nodig is.
De beoordeling
4.1. Voor zover [eisers] stelt dat het Waterschap, gelet op het bepaalde in art. 6:171 BW, aansprakelijk is voor het handelen van zijn opdrachtnemer Aannemingsbedrijf De Feijter, die de baggerwerkzaamheden feitelijk heeft uitgevoerd, geldt het navolgende. Overeenkomstig art. 6:171 BW kan een opdrachtgever alleen dan voor schade, veroorzaakt door handelen van een opdrachtnemer aansprakelijk zijn, als sprake is van een fout van die niet-ondergeschikte, begaan bij werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van die opdrachtgever. Het begrip “ter uitoefening van het bedrijf (van een opdrachtgever)” in dit artikel dient – nu daarop een risicoaansprakelijkheid wordt gebaseerd – restrictief te worden opgevat (HR 21 december 2001, LJN: AD7395). In beginsel is de opdrachtnemer zelf aansprakelijk; slechts in geval die in het grotere geheel van de verrichte werkzaamheden door de benadeelde niet kan worden geïdentificeerd, kan de opdrachtgever aansprakelijk zijn. Overheidsinstanties vallen in beginsel buiten het bereik van art. 6:171 BW. Dat is alleen anders wanneer het gaat om een overheidsbedrijf, bijvoorbeeld een nutsbedrijf; daarvan is in dit geval geen sprake. Dat van [eisers] niet kon worden gevergd na te gaan wie feitelijk de werkzaamheden heeft verricht – en wie dus, als daarbij een fout is gemaakt, die fout heeft gemaakt – is voorts gesteld noch gebleken. Dat betekent dat het Waterschap niet grond van art. 6:171 BW voor eventuele schade tengevolge van de baggerwerkzaamheden aansprakelijk kan worden gesteld. Voor zover de vorderingen hierop zijn gebaseerd, moeten ze worden afgewezen.
4.2.1. [eisers] beroepen zich voorts op art. 6:162 BW: het Waterschap heeft zelf onrechtmatig gehandeld, omdat het zonder nader te onderzoeken of zonder risico op schade kon worden gebaggerd, de opdracht tot de werkzaamheden heeft gegeven.
4.2.2. Bij de beoordeling van deze stelling is van belang, dat [eisers] ten behoeve van de bouw van zijn woning en de aanleg van zijn tuin van het Waterschap ontheffingen heeft verkregen. Daarbij is hem onder meer toegestaan dichter bij de waterloop te bouwen dan Keur Waterschap Zeeuws Vlaanderen in beginsel toestond. Bij die ontheffingen is [eisers] uitdrukkelijk gewezen op de noodzaak van een deugdelijke oeverbescherming en op de eigen aansprakelijkheid voor schade als gevolg van onder meer verzakkingen. Deze bepalingen bij de ontheffingen dienen naar het oordeel van de rechtbank aldus te worden verstaan, dat [eisers] de eventuele gevolgen van het feit, dat hij dichter bij de waterloop heeft mogen bouwen, zelf dient te dragen. Schade tengevolge van verzakkingen doordat grond wegglijdt in de bestaande (op gebruikelijke wijze en tot de gebruikelijke (ontwerp-)diepte uitgebaggerde) waterloop is uitdrukkelijk voor risico en rekening van [eisers] gebleven. Het Waterschap kon derhalve tot de gebruikelijke (ontwerp-)diepte laten baggeren; het had daarbij niet de plicht om te onderzoeken of dergelijk baggeren mogelijk schade voor het perceel van [eisers] zou kunnen opleveren. Het was juist aan [eisers] om ervoor te zorgen dat er voorzorgsmaatregelen werden genomen, opdat bij dergelijk baggeren geen schade zou ontstaan. Door opdracht te geven tot baggeren heeft het Waterschap niet jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld.
4.2.3. Als – zoals [eisers] stelt – bij de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden fouten zijn gemaakt (er is dieper dan het gebruikelijke peil is gebaggerd; het bij de gebruikelijke diepte behorende evenwicht is verstoord), dan kan dat het Waterschap niet worden verweten. Gesteld noch gebleken is dat zij opdracht heeft gegeven op een dergelijke wijze te baggeren. En voor het overige geldt – zoals hiervoor onder 4.1 overwogen – dat degene die feitelijk heeft gebaggerd – en niet het Waterschap – voor eventuele fouten daarbij aansprakelijk is.
4.3. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het Waterschap niet op grond van art. 6:171 BW of op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [eisers] gestelde schade. Dat betekent dat de vraag of de gestelde schade door de baggerwerkzaamheden is veroorzaakt niet behoeft te worden beoordeeld; aan de door [eisers] aan de orde gestelde zgn. omkeringsregel, die handvatten biedt voor het beoordelen van dat causale verband, komt de rechtbank dus ook niet toe. De vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
4.4. [eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
- vast recht € 313,--
- salaris advocaat € 1.356,-- (3 x tarief II, € 452,--)
Totaal € 1.669,--
De rechtbank zal [eisers] daarnaast veroordelen in de nakosten, te begroten op een bedrag van € 131,00 indien [eisers] binnen veertien dagen na uitspraak van dit vonnis betaalt, en tot betaling van € 199,00 indien betekening na die veertien dagen heeft plaatsgevonden.
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot heden begroot op € 1.669,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis;
veroordeelt [eisers] in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van EUR 131,- zonder betekening en, indien en voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met een bedrag van EUR 68,-,
verklaart dit vonnis, voor zover [eisers] daarbij tot vergoeding van kosten is veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.