Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 77974 / KG ZA 11-60
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
statutair gevestigd en zaakdoende te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
advocaat: mr. J. Ossewaarde te Middelburg,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
statutair gevestigd en zaakdoende te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
- de van de zijde van [eiseres] ter griffie van deze rechtbank op 11 april 2011 ingekomen brief met producties 11 en 12;
- het herstelexploot van 7 april 2011;
- het herstelexploot van 12 april 2011;
- de van de zijde van [gedaagde] bij brief d.d. 12 april 2011 overgelegde producties;
- de mondelinge behandeling van 14 april 2011 ter gelegenheid waarvan namens [eiseres] zijn verschenen de heer [directeur eiseres] (directeur), bijgestaan door mr. Ossewaarde voornoemd. Namens [gedaagde] zijn verschenen mevrouw [directeur gedaagde] (directeur) en de heren [dhr. A.] en [dhr. B.];
- de pleitaantekeningen van mr. Ossewaarde;
- de aantekeningen van mevrouw [directeur gedaagde].
[eiseres] drijft een onderneming die werkzaam is in de im- en export en groothandel in schaal- en schelpdieren, vis en visproducten. De onderneming van [eiseres] is gelegen aan de [straat A.] te Yerseke, gemeente Reimerswaal (kadastraal bekend, gemeente Reimerswaal [kadasternummer]).
2.2. [gedaagde] heeft eveneens een schelpdier- en visverwerkend bedrijf. Een nevenlocatie van dit bedrijf (kadastraal bekend, gemeente Reimerswaal [kadasternummer]) is gelegen naast de bedrijflocatie van [eiseres]
2.3. De opstallen van [eiseres] zijn gesitueerd vanaf de [straat A.] en lopen door naar beneden richting het water van de Oosterschelde. De opstallen van [eiseres] zijn deels tegen de dijk aan gerealiseerd.
2.4. Onder het opstal van [eiseres] bevindt zich een opslagruimte onder het pand aan de [straat A.] te Yerseke. In 2008 heeft [eiseres] een garagedeur in deze ruimte geplaatst.
In deze opslagruimte zijn door [eiseres] goederen geplaatst, waaronder een Spijkstaal elektrowagen.
2.5. Medio 2010 heeft [gedaagde] op haar perceel door middel van het aanbrengen van betonnen stelconplaten een nieuw pad aangebracht naar haar loods en steiger. In december 2010 heeft [gedaagde] keerwanden op haar perceel geplaatst.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te bevelen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis onvoorwaardelijk aan haar de onbelemmerende toegang te verlenen tot haar opslagruimte, gelegen aan de [straat A.] te Yerseke, via het perceel van [gedaagde], te weten [straat A1] te Yerseke en [gedaagde] te bevelen de daartoe door of namens [gedaagde] geplaatste betonnen muur gesitueerd tussen de adressen [straat A1] te Yerseke (kadastraal bekend gemeente Reimerswaal [kadasternummer]) en [straat A.] te Yerseke (kadastraal bekend gemeente Reimerswaal [kadasternummer]) te verwijderen en de weg aansluitend te maken aan die van de opslagruimte van [eiseres], een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat het bevel niet of gedeeltelijk niet wordt nageleefd tot een maximum van € 50.000,00;
2. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan die der algehele voldoening.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert [eiseres] aan dat zij sedert 1973 het perceel van [gedaagde] gebruikt om zich toegang te kunnen verschaffen tot haar opslagruimte, hetgeen tevens de enige toegangsweg is.
[eiseres] stelt dat de door [gedaagde] geplaatste keerwanden het bestendig gebruik van haar opslagruimte belemmeren in die zin dat de in de opslagruimte aanwezige elektrowagen niet kan worden ingezet en er geen materialen meer kunnen worden aan- en afgevoerd.
Primair stelt verwijs dat [gedaagde], gelet op de onevenwichtigheid van de in het geding zijnde belangen, misbruik maakt van haar eigendomsrecht door de toegang van haar perceel voor [eiseres] af te sluiten.
Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] aan het gevorderde dient te voldoen vanwege het bestaan van een buurweg als bedoeld in artikel 719 van het Burgerlijk Wetboek (oud). De feitelijke situatie van de berging en de sedert 1973 op deze manier door partijen in gebruik zijnde uitweg via het perceel van [gedaagde] levert het vermoeden op dat van een (bestemming tot) een buurweg sprake is.
Meer subsidiair is er naar de mening van [eiseres] sprake van een noodweg, aangezien er geen andere uitweg is van de opslagruimte naar de openbare weg dan via het perceel van [gedaagde].
3.3. [gedaagde] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres], met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
Allereerst betwist [gedaagde] dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar ingediende vorderingen.
Vanwege uitbreiding van haar activiteiten heeft [gedaagde] besloten een nieuw pad aan te leggen op haar perceel, waarbij door het plaatsen van keerwanden tevens ruimte is gemaakt voor het opslaan van materialen. [gedaagde] ontkent door het plaatsen van de keerwanden misbruik te hebben gemaakt van haar eigendomsrecht. De keerwanden zijn in het belang van haar bedrijfsvoering geplaatst. Het belang van [eiseres] is daardoor niet geschaad. Het is een eigen keuze van [eiseres] om onder haar pand een opslagruimte te creëren. [eiseres] heeft zich daarmee zelf in de positie gebracht waarin zij voor de bereikbaarheid van de ruimte - voor wat betreft de materialen die niet kunnen worden aangevoerd via het water - afhankelijk is van het perceel van [gedaagde].
Van een constante aan- en afvoer van materialen door [eiseres] over het perceel van [gedaagde] is nooit sprake geweest. Bovendien is de door [eiseres] gecreëerde opslagruimte nog beschikbaar via het water en vanaf de openbare weg.
Betwist wordt dat er sprake is van een buurweg, aangezien de weg niet naar zijn uiterlijk ten behoeve van twee percelen dienst doet als uitweg naar de openbare weg.
Evenmin is sprake van een noodweg, omdat [eiseres] ook via een andere route de openbare weg kan bereiken.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stelling van [eiseres] dat er sprake is van een voortdurende onrechtmatige situatie aangezien zij ten gevolge van het plaatsen van de keerwanden door [gedaagde] thans niet meer in staat is de zich onder haar pand bevindende opslagruimte te bereiken. [eiseres] is derhalve ontvankelijk in haar vordering.
4.2. Ten aanzien van het primaire beroep op misbruik van bevoegdheid, meer in het bijzonder het gestelde misbruik van eigendomsrecht, geldt als uitgangspunt dat het een eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij staat van zijn zaak gebruik te maken. In beginsel is [gedaagde] daarom gerechtigd de keerwanden op zijn perceel te plaatsen. De voorzieningenrechter begrijpt de stelling van [eiseres] aldus dat [gedaagde] in redelijkheid niet tot het plaatsen van de keerwanden heeft kunnen overgaan, gelet op de onevenwichtigheid tussen het bedrijfsbelang voor [gedaagde] en de zeer onwenselijke situatie voor [eiseres]. Of sprake is van misbruik van recht, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
4.3. Vast is komen te staan dat [eiseres], zodra zij op de hoogte was van het voornemen van [gedaagde] om op haar perceel een breed pad van stelconplaten aan te leggen, [gedaagde] heeft gevraagd om een aansluiting op dit pad te maken naar de zich onder het pand van [eiseres] bevindende opslagruimte. Daarmee heeft [eiseres] de kans aanvaard dat [gedaagde] geen medewerking aan een recht van overpad zou verlenen. Er was immers, zo heeft [gedaagde] onweersproken verklaard, geen erfdienstbaarheid gevestigd. Dat [eiseres] ervan uitging dat [gedaagde] zou instemmen met een aansluiting op haar pad naar de opslagruimte van [eiseres], komt voor rekening en risico van [eiseres]. Niet gebleken is dat [gedaagde] jegens [eiseres] de verwachting heeft gewekt dat zij zou instemmen met een recht van overpad. Het feit dat [gedaagde] op de hoogte was van de door [eiseres] onder haar pand gecreëerde opslagruimte en de aldaar opgeslagen materialen, is daarvoor onvoldoende. Dat geldt temeer nu [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat [eiseres] zonder haar instemming en wetenschap de opslagruimte heeft gecreëerd, daar materialen heeft opgeslagen en zich over haar perceel de toegang tot deze ruimte heeft verschaft.
4.4. Niet in geschil is dat het ontbreken van toegang over het perceel van [gedaagde] een lastige situatie oplevert voor [eiseres]. Het belang van [eiseres] om via het perceel van [gedaagde] toegang te hebben tot haar opslagruimte weegt echter in de gegeven omstandigheden, zoals hierboven overwogen, niet zo zwaar dat het belang van [gedaagde] bij de uitoefening van haar eigendomsrecht daarvoor moet wijken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] in redelijkheid ertoe kunnen komen de keerwanden op haar perceel te plaatsen. Het beroep van [eiseres] op misbruik van bevoegdheid dient dan ook te worden gepasseerd.
4.5. Subsidiair voert [eiseres] aan dat het perceel van [gedaagde] valt aan te merken als een buurweg is in de zin van artikel 719 (oud) van het BW dat tot 1992 gold, welke gebruikstitel in het thans geldend burgerlijk recht gerespecteerd wordt. [gedaagde] betwist dat haar perceel een buurweg is.
Voor het vaststellen van een recht van buurweg is in ieder geval vereist dat buren al sinds lange tijd gemeenschappelijk gebruik maken van een weg. Door [eiseres] is in dat kader aangevoerd dat zij al vanaf 1973 gebruikt maakt van het perceel van [gedaagde] om haar opslagruimte te kunnen bereiken en dat daarnaast ook [gedaagde] zelf van haar perceel gebruik maakte. Door [gedaagde] is daarentegen aangevoerd dat slechts zijzelf gebruik maakte van haar perceel aangezien het pad vanaf de openbare weg rechtstreeks naar haar steiger en loods liep en enkel voor haar als uitweg diende.
Gelet op de tegenstrijdige standpunten van partijen kan in dit kort geding niet eenvoudig vastgesteld worden dat de weg een buurweg is als bedoeld in art. 719 oud BW. Een en ander zal nader onderzocht moeten worden in een bodemprocedure.
4.6. [eiseres] beroept zich meer subsidiair op het standpunt dat het perceel van [gedaagde] een noodweg is in de zin van artikel 5:57 BW. Zij stelt dat de door haar onder haar pand bevindende opslagruimte geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg indien het perceel van [gedaagde] niet mag worden betreden. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat er sprake is van een noodweg.
Er kan grond zijn aan een belanghebbende eigenaar van een erf een noodweg ten laste van naburige erven toe te kennen indien vanaf de openbare weg tot het erf van die belanghebbende geen geschikte toegang aanwezig is. Of een toegang geschikt is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
De door [eiseres] in dat kader gestelde omstandigheid dat hij in de huidige situatie geen goederen naar zijn opslagruimte kan aan- en afvoeren, noch gebruik kan maken van de zich daarin bevindende Spijkstaal elektrowagen, vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor toekenning van een noodweg. Het betreft de eigen keuze van [eiseres] om een opslagruimte te creëren onder en aan de zijkant van haar pand aan de [straat A.]. [eiseres] heeft zich derhalve zelf en zonder enige noodzaak in de situatie gebracht waarin zij voor de bereikbaarheid van haar opslagruimte en het aan- en afvoeren van een aantal van de in deze ruimte opgeslagen materialen afhankelijk is van het perceel van [gedaagde].
Voorts heeft te gelden dat [eiseres] haar opslagruimte ook via een route over het water, dan wel via een op haar eigen perceel nog te realiseren trap of lift zou kunnen bereiken. Dat niet al de in de opslagruimte van [eiseres] opgeslagen materialen geschikt zijn voor vervoer naar de openbare weg via het water, dan wel via een trap of lift op het eigen perceel van [eiseres], komt voor rekening en risico van [eiseres].
4.7. Op grond van het bovenstaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.054,00
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.622,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2011.