zaak/reknr: 76998 / FA RK 11-82 (gezag en omgang)
zaak/reknr: 76999 / FA RK 11-83 (kinderbijdrage)
beschikking d.d. 1 juni 2011
[verzoeker] (hierna: de man),
wonende te Ravels, België,
advocaat: mr. M. den Toonder te Middelburg,
[verweerster] (hierna: de vrouw),
wonende te Arnemuiden, gemeente Middelburg,
advocaat: mr. Ç. Bayrak te Middelburg.
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoek strekkende tot wijziging van het ouderlijk gezag over een minderjarige, een omgangsregeling met een minderjarige, alsmede de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarig kind;
- het verweer tegen het verkrijgen van gezamenlijk gezag, tevens verweer tot wijziging omgangsregeling, tevens verweer tot wijziging kinderbijdrage;
- de door mr. Den Toonder op 12 april 2011 overgelegde stukken;
- de door mr. Bayrak op 14 april 2011 overgelegde stukken.
1.2 De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 27 april 2011.
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgend, thans nog minderjarige kind is geboren:
- [naam kind], geboren te Roosendaal op [datum] 2000.
2.2 De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 30 maart 2005 is het verzoek van de man tot wijziging van het gezag over de minderjarige afgewezen.
2.4 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2007 is de beschikking van deze rechtbank d.d. 30 maart 2005 ten aanzien van de kinderbijdrage gewijzigd en is de door de man te betalen kinderbijdrage over de periode 1 december 2005 tot 31 december 2006 vastgesteld op € 303,-- per maand en met ingang van 1 januari 2007 vastgesteld op € 423,-- per maand. Deze bijdrage bedraagt thans -wegens wettelijke indexering- € 459,50 per maand.
2.5 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 23 juli 2008 is een omgangsregeling vastgesteld tussen de man en de minderjarige, kort gezegd inhoudende dat de minderjarige in de oneven weken van vrijdag 13.00 uur tot zondag 19.30 uur, behalve als de minderjarige op vrijdagmiddag of zaterdag verplichtingen heeft, bij de man verblijft. Wanneer zulks het geval is, zal de omgang aanvangen op zaterdag na afloop van die verplichting. Tevens is bepaald dat de minderjarige gedurende de helft van de (langer dan één week durende) schoolvakanties bij de man verblijft.
- partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
- indien de rechtbank de man mede belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige: de beschikking van deze rechtbank d.d. 23 juli 2008 te wijzigen in die zin dat de zorgregeling start op zaterdagmorgen en dat de vrouw de minderjarige bij aanvang van het zorgweekend van de man en bij aanvang van de zorgperiode van de man tijdens (school)vakanties naar het treinstation in Roosendaal brengt, en voorts dat de man de minderjarige iedere zondag en na afloop van de (school)vakanties naar het treinstation in Roosendaal zal brengen;
- indien de rechtbank de man niet mede belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige:
de beschikking van deze rechtbank d.d. 23 juli 2008 te wijzigen in die zin dat de omgangsregeling start op zaterdagmorgen en dat de vrouw de minderjarige bij aanvang van het zorgweekend van de man en bij aanvang van de zorgperiode van de man tijdens (school)vakanties naar het treinstation in Roosendaal brengt, en voorts dat de man de minderjarige iedere zondag en na afloop van de (school)vakanties naar het treinstation in Roosendaal zal brengen;
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2007 te wijzigen, in die zin dat de man met ingang van 10 september 2010 gehouden is een kinderbijdrage van € 218,-- per maand te voldoen, althans met ingang van de datum van het verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank geraden acht;
- voor alle verzoeken als ingangsdatum 10 september 2010 te hanteren, althans de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een zodanige datum als de rechtbank vermeent te behoren.
3.2 De vrouw verzoekt de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
3.3 Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.
4.1.1 De man heeft verzocht hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Nu een eerder door hem daartoe strekkend verzoek bij beschikking van deze rechtbank d.d. 30 maart 2005 is afgewezen, dient zijn verzoek te worden beoordeeld aan de hand van de wijzigingsgronden van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW), te weten dat sprake is van gewijzigde omstandigheden of dat bij de te wijzen beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.1.2 De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Er is thans, anders dan ten tijde van voornoemde beschikking d.d. 30 maart 2005 het geval was, sprake van een omgangsregeling die goed verloopt. Tussen partijen was destijds geen enkele vorm van communicatie mogelijk, maar er was toen ook geen sprake van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. Hoewel de communicatie thans nog steeds niet goed verloopt, vindt er wel een zekere vorm van communicatie plaats. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
4.1.3 Op de inhoudelijke beoordeling van het verzoek is artikel 1:253c BW van toepassing. Uit lid 2 van voornoemd artikel volgt dat het verzoek van de man hem mede te belasten met het ouderlijk gezag slechts wordt afgewezen, indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
4.1.4 De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens artikel 1:247 lid 1 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, bijvoorbeeld de bevoegdheid om belangrijke beslissingen te nemen in het leven van de minderjarige. In geval van gezamenlijk ouderlijk gezag dienen dergelijke beslissingen tezamen met de andere gezaghebbende ouder te worden genomen. Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun minderjarige kinderen. Er vindt thans tussen partijen kennelijk wel enige vorm van communicatie plaats -zulks is ook noodzakelijk vanwege de omgangsregeling- doch zij zijn niet in staat om op constructieve wijze met elkaar te overleggen. Het contact tussen partijen is zo beperkt mogelijk. Duidelijk is dat de vrouw geen enkel vertrouwen heeft in de man en de man op geen enkele wijze wil toelaten in haar (gezins)leven. Gezamenlijk gezag is voor de vrouw onbespreekbaar en het is voor haar duidelijk dat zij de beslissingen neemt en blijft nemen ten aanzien van de minderjarige. De man heeft echter ter zitting diverse malen verklaard dat hij een beperkte invulling van het gezag voor ogen heeft. Hij wil door middel van het gezamenlijk gezag betrokkenheid krijgen in het leven van de minderjarige en ziet het gezag als een bepaalde mate van erkenning van zijn vaderschap. Het is geenszins zijn bedoeling om zich op intensieve wijze met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige te gaan bemoeien en is bereid het nemen van (belangrijke) beslissingen ten aanzien van de minderjarige aan de vrouw over te laten. Hij wil zich terughoudend opstellen bij het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft hiertegen naar het oordeel van de rechtbank geen ernstige bezwaren aangevoerd. Duidelijk is dat tussen partijen nog steeds een strijd gaande is en dat zij niet in staat zijn de strijdbijl te begraven, doch er zijn geen signalen dat het daardoor niet goed gaat met de minderjarige. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat partijen kennelijk afspraken hebben weten te maken over de verdeling van de zorg tijdens de paasvakantie en dat de vrouw de man enige tijd geleden heeft geïnformeerd over de schoolwisseling van de minderjarige. De vrees van de vrouw dat de man een paspoort zal aanvragen en met zijn gezin en de minderjarige naar Frankrijk zal verhuizen, is onvoldoende geconcretiseerd en hangt bovendien onvoldoende samen met gezamenlijk gezag. Met inachtneming van het vorenstaande, gelet op het uitgangspunt van de wet en gelet op de beperkte wijze waarop de man invulling wenst te geven aan het gezag, is er naar het oordeel van de rechtbank geen onaanvaardbaar risico dat de minderjarige bij uitoefening van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders. Er is geen aanleiding om te vrezen dat de minderjarige bij gezamenlijk gezag daaronder zal lijden. Evenmin is gebleken dat er sprake is van feiten of omstandigheden die maken dat het afwijzing van het verzoek van de man anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Integendeel, de rechtbank acht het juist in het belang van de minderjarige dat de man mede met het gezag wordt belast, temeer nu er sprake is van een omgangsregeling tussen hen en gesteld nog gebleken is dat deze omgangsregeling niet goed verloopt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag dient te worden toegewezen. De rechtbank gaat er vanuit dat de man -zoals hij uitdrukkelijk heeft verklaard- zich terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag.
De huidige zorgregeling houdt kort gezegd in dat de man de zorg heeft voor de minderjarige in de oneven weken van vrijdagavond tot zondagavond, tenzij de minderjarige wegens verplichtingen pas op zaterdag kan worden opgehaald, alsmede gedurende de helft van de (school)vakanties. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij conform het verzoek van de vrouw bereid is om de minderjarige op vrijdagavond bij haar in Arnemuiden op te halen, zodat de rechtbank zulks op onderstaande wijze zal vaststellen. Ten aanzien van het halen en brengen van de minderjarige op zondagavond, waarover partijen nog van mening verschillen, overweegt de rechtbank als volgt. De man wenst het halen en brengen van de minderjarige eerlijk te verdelen, in die zin dat het aandeel van de vrouw daarin gelijk is aan zijn aandeel. Nu hij bereid is de minderjarige op vrijdag bij de vrouw op te halen, wenst hij dat de vrouw de minderjarige op zondag bij hem op zal halen. De vrouw heeft echter gesteld en aannemelijk gemaakt dat zulks voor haar financieel gezien niet haalbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het er bij het verdelen van het halen en brengen van de minderjarige in het kader van de zorgregeling niet zozeer om gaat dat beide ouders daarin een even groot aandeel hebben, doch dat een en ander in een groter geheel dient te worden bezien, waarbij gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van beide ouders. De man kan het zich financieel gezien beter veroorloven om meer kosten te maken voor de zorgregeling. Nu de vrouw heeft gesteld dat het voor haar haalbaar is om de minderjarige op zondagavond op het station in Roosendaal op te halen, acht de rechtbank het redelijk dat de man de minderjarige op zondagavond (en na afloop van de zorgperiode tijdens de vakanties) naar het station in Roosendaal brengt. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank op onderstaande wijze bepalen dat de minderjarige in de oneven weken van vrijdagavond tot zondagavond, alsmede gedurende de helft van de (school)vakanties bij de man verblijft, waarbij de man de minderjarige bij aanvang van het zorgweekend en bij aanvang van de zorgperiode tijdens de (school)vakanties bij de vrouw ophaalt en na afloop van het zorgweekend en na afloop van de zorgperiode tijdens de (school)vakanties naar het station in Roosendaal brengt, alwaar de vrouw de minderjarige zal ophalen.
4.3.1 Partijen zijn het erover eens dat de omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2007, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
4.3.2 Tussen partijen bestaat geen geschil over de behoefte van de minderjarige. Zij zijn het erover eens dat de behoefte van de minderjarige ten tijde van het uiteengaan van partijen
€ 515,-- per maand bedroeg. Met ingang van 1 januari 2011 bedraagt deze behoefte wegens wettelijke indexering -afgerond- € 564,-- per maand. Nu de man ter zitting heeft erkend dat de vrouw thans geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, zal de rechtbank in het hiernavolgende de draagkracht van de man vaststellen, teneinde te bezien of hij voldoende draagkracht heeft om de huidige kinderbijdrage te kunnen blijven voldoen.
4.3.3 De rechtbank zal de draagkracht van de man vaststellen aan de hand van de door mr. Den Toonder bij het verzoekschrift overgelegde draagkrachtberekening, voor zover deze de rechtbank niet onjuist voorkomt en voor zover deze door de vrouw niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, is betwist. Uitgegaan wordt van de tarieven 2011-1.
Nu de man ter zitting onbetwist heeft gesteld dat ten aanzien van zijn inkomen dient te worden uitgegaan van zijn jaaropgave over het jaar 2010, zal de rechtbank uitgaan van het daarop vermelde inkomen van € 48.187,--.
Ten aanzien van de woonlasten van de man overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft twee hypothecaire leningen afgesloten van € 121.000,-- respectievelijk € 175.000,--. Uitgaande van de situatie op dit moment, voldoet hij ter zake de eerste lening voor aflossing een bedrag van € 388,-- per maand en voor rente een bedrag van € 95,-- per maand. Ter zake de tweede lening voldoet hij -zo heeft de rechtbank berekend, nu de tweede pagina van de aflossingstabel ontbreekt- op dit moment voor aflossing een bedrag van € 574,-- per maand en voor rente een bedrag van € 502,-- per maand. Derhalve voldoet de man voor aflossing thans maandelijks in totaal een bedrag van € 962,-- en aan rente in totaal een bedrag van
€ 597,--. De helft van de woonlasten komt voor rekening van zijn nieuwe partner. Derhalve wordt ter zake de draagkracht van de man rekening gehouden met een aflossing van € 481,-- per maand en, zowel boven als onder de streep, met een rentelast van € 298,50 per maand. Ook ter zake het forfait overige eigenaarslasten wordt rekening gehouden met de helft daarvan. Voorts wordt bij de woonlasten rekening gehouden met de helft van de premie voor de aan de hypotheek gekoppelde overlijdensrisicoverzekering, welke premie per half jaar
€ 207,-- bedraagt, zijnde € 34,50 per maand, zodat aan de zijde van de man rekening wordt gehouden met een bedrag van € 17,25 per maand.
Met de aan de zorgregeling verbonden verblijfskosten wordt overeenkomstig de Tremanormen geen rekening gehouden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het inkomen van de man, geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het redelijk is eveneens rekening te houden met de reiskosten.
Gelet op het vorenstaande en uitgaande van een draagkrachtpercentage van 70% bedraagt de beschikbare draagkracht van de man € 715,-- per maand. Nu de man met zijn nieuwe partner ook een kind heeft en er op zeer korte termijn nog een kind wordt verwacht, dient zijn beschikbare draagkracht in beginsel te worden verdeeld over drie minderjarigen. Echter, conform de Tremanormen kan van belang zijn of een bijdrage van een derde ten behoeve van een minderjarige kan worden verkregen. Nu de man ter zitting heeft gesteld dat zijn nieuwe partner een gelijksoortige baan en een gelijksoortig inkomen heeft als hem, waardoor zij voor een groot deel kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen, en de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de minderjarige Marit, zal de rechtbank redelijkerwijs de draagkracht van de man delen door twee. Alsdan bedraagt de beschikbare draagkracht van de man voor de minderjarige Marit, inclusief fiscaal voordeel, € 406,-- per maand. De rechtbank zal voormelde bijdrage, onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2007, op onderstaande wijze vaststellen.
4.3.4 Niet is komen vast te staan dat de man bij monde van zijn advocaat de vrouw op 10 september 2010 erop heeft gewezen de kinderbijdrage te willen wijzigen, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om voormelde datum als ingangsdatum van de wijziging van de kinderbijdrage te hanteren. De vrouw stelt weliswaar dat zij pas op 26 februari 2011 voor het eerst kennis heeft genomen van het verzoekschrift. Uit de administratie van de rechtbank volgt echter dat het op 21 januari 2011 ingediende verzoekschrift op 25 januari 2011 per aangetekende brief aan de vrouw is verzonden, dat de postbode geen gehoor kreeg, doch dat het verzoekschrift vervolgens door de vrouw niet is afgehaald op het postkantoor, hetgeen voor haar rekening en risico dient te komen. Derhalve zal de rechtbank als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift hanteren.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
bepaalt dat het gezag over de minderjarige [naam kind], geboren te Roosendaal op [datum] 2000, voortaan wordt uitgeoefend door de vrouw en man tezamen;
wijzigt de beschikking van deze rechtbank d.d. 23 juli 2008 als volgt:
bepaalt dat ten aanzien van voornoemde minderjarige de navolgende zorgregeling tussen partijen zal gelden:
- de minderjarige verblijft in de oneven weken van vrijdagavond tot zondagavond 19.30 uur bij de man, alsmede gedurende de helft van de (school)vakanties, waarbij de man de minderjarige bij aanvang van het zorgweekend en bij aanvang van de zorgperiode tijdens de (school)vakanties bij de vrouw ophaalt en na afloop van het zorgweekend en na afloop van de zorgperiode tijdens de (school)vakanties naar het station in Roosendaal brengt, alwaar de vrouw de minderjarige zal ophalen;
wijzigt de beschikking van deze rechtbank d.d. 12 december 2007 als volgt:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige op € 406,-- per maand, zulks met ingang van 21 januari 2011;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M.J. van Dijk in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juni 2011.