RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 11/564 en 11/565 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van die wet
[naam 1], [naam 2] en [naam 3],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde ir. P.A.M. Brouwer, werkzaam bij ZLTO te Goes,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis,
gevestigd te Oostburg,
verweerder.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 mei 2011 (het bestreden besluit). Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 20 juli 2011 behandeld ter openbare zitting. Verzoeker [naam 3] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigden van verzoekers ir. P.A.M. Brouwer en mr. ir. J.L. Mieras, beiden werkzaam bij ZLTO te Goes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden S.M. den Haan en A. Wouterse, beiden ambtenaar van de gemeente Sluis. Voor derde-belanghebbende de gemeente Sluis zijn verschenen P. van Herwaarden en ing. S.F.J. Theunissen, beiden ambtenaar van de gemeente Sluis. Voor derde-belanghebbenden Cavelot sur Mer B.V. en Ontwikkelingsmaatschappij Cavelot B.V. zijn als gemachtigden verschenen mr. A.C. van Langen, advocaat te Middelburg en L.W. Jobse, werkzaam bij Arcus projectontwikkeling B.V. te Middelburg.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de zaak geen nader onderzoek meer vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86 Awb zouden verzetten.
Er is derhalve aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Het bestreden besluit behelst de verlening van een omgevingsvergunning aan de gemeente Sluis voor de uitvoering van een project dat bestaat uit het aanleggen van een tijdelijke bouwweg ter ontsluiting van het bouwplan Cavelot te Cadzand-Bad op de percelen kadastraal bekend gemeente Sluis, sectie W nrs. 235,645,642 en 210.
3. De omgevingsvergunning betreft de volgende activiteiten:
- het uitvoeren van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
- het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo.
4. Verweerder heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning getoetst aan de artikelen 2.11 en 2.12 van de Wabo alsmede aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). In de omgevingsvergunning is voorts bepaald dat deze op grond van artikel 5:18 van het Bor geldt voor een termijn van drie jaar met ingang van de datum van de beschikking.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de aanvang van de bouwwerkzaamheden voor de 450 recreatiewoningen in het bouwplan Cavelot de aanleg van de tijdelijke bouwweg noodzakelijk is geworden. Deze weg dient tijdens de bouw de veiligheid van zowel de inwoners als de bezoekers van de badplaats Cadzand-Bad te waarborgen.
De geprojecteerde definitieve ontsluitingsweg voor het plan Cavelot kan nog niet worden aangelegd omdat deze nog niet planologisch is geregeld en nog aanvullende gronden moeten worden verworven.
6. Verzoekers betogen dat een vergunning met toepassing van artikel 5:18 van het Bor slechts kan worden verleend als deze voorziet in een tijdelijke behoefte. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat de definitieve ontsluitingsweg voor het plan Cavelot op dezelfde locatie komt te liggen. Er is daarom sprake van een permanente behoefte aan de ontsluitingsweg en daarom kon volgens verzoekers voor deze weg geen tijdelijke vergunning als bedoeld in artikel 5:18 van het Bor worden verleend. Het lijkt erop dat verweerder ten onrechte de procedure voor een tijdelijke weg gebruikt om sneller de op deze locatie geprojecteerde definitieve weg te kunnen aanleggen. Er is nog geen overeenstemming met verzoekers over de verkoop van hun gronden, waarop de definitieve weg geprojecteerd is. Nu de realisering van de weg daardoor nog niet is gewaarborgd, zou nu nog geen vergunning moeten worden verleend voor de uitvoering van de werkzaamheden.
Verzoekers vrezen omzetverlies voor de door hen geëxploiteerde camping tengevolge van stof- en geluidoverlast van de tijdelijke weg. Bovendien zullen de campinggasten om Cadzand-Bad en het strand te bereiken nu de drukke tijdelijke weg moeten oversteken, terwijl de afstand en bereikbaarheid van het strand een van de pluspunten van de camping is.
Daarnaast vrezen verzoekers dat zij met schade en ongevallen geconfronteerd zullen worden wegens onveilige situaties op de tijdelijke weg omdat deze in afwijking van het plan voor een definitieve weg wordt aangelegd op een beperktere ruimte en de weg zal worden gebruikt door zwaar verkeer. De toch al onoverzichtelijke situatie bij de uitrit van hun landbouwperceel op de Ringdijk zal tengevolge van de aanleg van de tijdelijke weg verslechteren. Voorts zullen de al enige tijd bestaande uitbreidingsplannen voor de camping door de aanleg van de weg bemoeilijkt worden wegens de geluidsnormen. In verband met de aan te houden afstand tot de weg zal waarschijnlijk circa 1 hectare van het perceel van verzoekers niet voor de uitbreiding gebruikt kunnen worden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Ingevolge artikel 5:18 van het Bor wordt in een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, die voorziet in een tijdelijke behoefte, bepaald dat zij slechts geldt voor een daarin aangegeven termijn van ten hoogste vijf jaar.
8. Blijkens de toelichting op artikel 5.18 van het Bor (Staatsblad 2010,143) is de daarin vervatte regeling ontleend aan artikel 3.22 van de Wro (oud). Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer LJN: BL7724 en BL7731) ter zake van laatstgenoemd artikel haar gelding heeft behouden. Uit die jurisprudentie blijkt dat ontheffing op grond van artikel 3.22, eerste lid, van de Wro kon worden verleend indien tijdelijk behoefte bestaat aan de voorziening waarvoor ontheffing wordt verleend. Daarvoor is niet bepalend of sprake is van een permanente behoefte, maar dat de voorziening tijdelijk is. Daarnaast is vereist dat aannemelijk is dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke voorziening.
9. De voorzieningenrechter neemt als uitgangspunt dat bij het bestreden besluit uitsluitend omgevingsvergunning is verleend voor de aanleg van een tijdelijke weg ten behoeve van het bouwplan Cavelot. Dat besluit staat ter beoordeling. Dat in de aanvraag is vermeld dat het de aanleg van de bouwweg op het tracé van de definitieve weg betreft, maakt dat niet anders.
Blijkens het verhandelde ter zitting zal deze weg als ontsluitingsweg dienen voor het met de bouw samenhangende verkeer, gedurende de bouwwerkzaamheden van het plan Cavelot. Dit bouwverkeer volgt de aangewezen route vanaf de N675 - Zuidzandseweg - Ringdijk Noord. De voorzieningenrechter acht mede gelet op de door verweerder overgelegde verkeerseffectstudie Cavelot van 3 augustus 2009 van Royal Haskoning voldoende overtuigend aangetoond dat de aanleg van de tijdelijke weg noodzakelijk is voor de veilige verwerking van het bouwverkeer. Immers de bestaande Lange Strinkweg, die nu de verbinding vormt tussen de Ringdijk Noord en het noordelijke gedeelte van de Badhuisweg, waaraan de toegang tot het plan Cavelot is gelegen, is onvoldoende breed is om het zware bouwverkeer naast het andere verkeer veilig te verwerken. Daarnaast komen op de kruising Ringdijk Noord - Lange Strinkweg de grotere bouwtransporten in problemen omdat deze de bocht naar de Lange Strinkweg zonder tenminste een keer extra steken niet kunnen maken. Hierdoor zullen ter plaatse verkeersgevaarlijke situaties ontstaan.
10. Het tracé van de tijdelijke weg loopt van het noordelijke gedeelte van de Badhuisweg, over de kruising Badhuisweg - Lange Strinkweg en vervolgens ten zuiden van de Lange Strinkweg naar de Ringdijk Noord. De tijdelijke weg sluit 150 meter ten zuiden van de kruising Lange Strinkweg - Ringdijk Noord aan op de Ringdijk Noord. Het tracé van de tijdelijke weg wordt van de gronden van verzoekers gescheiden door een 8 meter brede sloot. Het fietsverkeer zal geleid worden gedeeltelijk over een langs de tijdelijke weg vrijliggend fietspad en gedeeltelijk over de Lange Strinkweg.
11. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat het de bedoeling is om, zodra het plan Cavelot gereed is, dit woninggebied te ontsluiten via een nog aan te leggen definitieve ontsluitingsweg. Reden daarvoor is dat de Lange Strinkweg niet breed genoeg is om de dan toegenomen verkeersintensiteit veilig te verwerken en er geen mogelijkheden zijn om de Lange Strinkweg te verbreden.
Verweerder heeft benadrukt dat er nog geen definitieve keuze is gemaakt voor het tracé voor de definitieve ontsluitingsweg en dat het tracé daarvan - in welke tracévariant ook - slechts gedeeltelijk het tracé van de tijdelijke weg zal volgen. De as van de definitieve weg zal voor wat betreft 70% anders lopen dan de as van de tijdelijke weg. Er zijn meerdere varianten in beeld, zowel een variant gedeeltelijk ten noorden van het tracé van de tijdelijke weg, als een variant gedeeltelijk ten zuiden van de tijdelijke weg. Alleen deze laatste variant loopt over de gronden van verzoekers.
12. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de definitieve weg niet alleen voor wat betreft een gedeelte van het tracé maar ook voor wat betreft constructie en functie een andere zal zijn dan de nu aan te leggen tijdelijke weg. Aan de definitieve weg worden, uit hoofde van de permanente functie voor het verkeer van en naar de 450 woningen in Cavelot en de aan te leggen golfbaan en parkeerterrein ten noorden van de tijdelijke weg, andere, verdergaande eisen gesteld voor wat betreft fundering en constructie dan aan de tijdelijke weg. Het waterschap stelt andere verdergaande eisen aan de definitieve weg, onder meer voor wat betreft verhoging ter plaatse van de aansluiting op de Ringdijk Noord, de hellingshoek van de taluds, de bermsloten en de ligging van het fietspad. Daarnaast zal de weg breder zijn dan de tijdelijke weg. Gelet op deze andere eisen is het aannemelijk dat de tijdelijke weg na de termijn van instandhouding van drie jaar grotendeels zal worden verwijderd en dat de definitieve weg daarna als nieuwe weg zal worden aangelegd met inachtneming van de daaraan voor een dergelijke weg te stellen (andere) eisen.
13. Uit het vorenstaande volgt dat de tijdelijke weg uitdrukkelijk een tijdelijke voorziening betreft en dat deze niet wordt aangelegd om te voorzien in de permanente behoefte aan een blijvende ontsluitingsweg voor het plan Cavelot. De voorzieningenrechter acht voorts mede gelet op de toelichting daaromtrent van de derde-belanghebbenden Ontwikkelings-maatschappij Cavelot B.V. en Cavelot Sur Mer B.V. niet onaannemelijk dat de bouw en aanleg van het plan Cavelot binnen drie jaar gerealiseerd zullen zijn. Dat betekent dat aan de vereisten voor de toepasselijkheid van artikel 5:18 van het Bor wordt voldaan. Het betoog van verzoekers dat ten onrechte artikel 5:18 van het Bor is toegepast, treft derhalve geen doel.
14. Voor de vrees van verzoekers voor schade als gevolg van onveilige situaties op en tengevolge van de tijdelijke weg, ziet de voorzieningenrechter geen grond. De tijdelijke weg voorziet juist in een ten opzichte van de Lange Strinkweg verkeersveiliger ontsluitingsroute naar het plan Cavelot. De wegbreedte en de constructie zijn zodanig dat de weg het te verwachten (bouw)verkeer veilig zal kunnen verwerken. Bovendien zal het fietsverkeer niet over deze weg worden geleid. Voor het geval een voertuig van de tijdelijke weg zal geraken, dan zal dat niet direct schade opleveren voor verzoekers, aangezien tussen de weg en de gronden van verzoekers nog een 8 meter brede sloot ligt. Verzoekers hebben hun stelling dat de uitweg van hun landbouwperceel op de Ringdijk-Noord gevaarlijker zal worden, niet nader onderbouwd in relatie tot de aanleg van de tijdelijke weg.
15. De camping van verzoekers is gelegen op een afstand van tenminste 400 meter van de tijdelijke weg. Reeds gelet op deze aanzienlijke afstand is twijfelachtig of verzoekers voor wat betreft de camping door (de aanleg van) de tijdelijke weg rechtstreeks in een eigen van anderen te onderscheiden belang worden getroffen. Afgezien daarvan zal van de vermeende overlast van stof alleen sprake kunnen zijn gedurende de aanleg van de weg. De weg wordt immers voorzien van een asfaltlaag. Gelet op de afwerking van de weg en de genoemde ruime afstand lijkt het onwaarschijnlijk dat zich enige geluidsoverlast van betekenis zal voordoen. Bovendien zal, zoals verzoekers zelf ook terecht opmerken, van de gestelde overlast alleen sprake kunnen zijn bij noorden of noordwesten wind, terwijl naar ervaringsregels de overheersende windrichting in Zeeland westelijk of zuidwestelijk is. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de bereikbaarheid van het strand vanaf de camping in het geding komt als gevolg van de tijdelijke weg.
16. De plannen voor uitbreiding van de camping vormen niet een omstandigheid, waar verweerder ten tijde van het bestreden besluit rekening mee heeft behoeven te houden, nu nog geen begin van uitvoering aan deze plannen is gegeven. In de huidige situatie hebben de betreffende gronden een agrarische bestemming. Van de gestelde waardedaling van de grond omdat minder grond bruikbaar zal zijn voor de uitbreiding van de camping, kan dan ook nog geen sprake zijn.
17. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen als voorzieningenrechter, in
tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier, en op 28 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan, voorzover er op het beroep is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.