parketnummer: 12/700240-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2011
[verdachte],
geboren op [1989]
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in p.i. Haaglanden – Zoetermeer te Zoetermeer,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Van der Want, advocaat te Middelburg,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 augustus 2011 waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, te weten dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2009, te Goes, samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-ëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een of meer (auto)sleutel(s)
en/of twee, althans een mobiele telefoon(s) en/of een of meer horloge(s), in elk geval (een) op horloge(s) lijkend(e) voorwerp(en), geheel of ten dele toebehorend aan [verdachte], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan
hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich en/of zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te
maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een hard voorwerp
op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en/of die [slachtoffer] bij de keel heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of tegen de keel heeft/hebben gestompt/geslagen
en/of de polsen en/of enkels van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgetapet, in elk geval die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, en/of de mond van die [slachtoffer] heeft/hebben dicht getapet, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals nader in zijn op schrift gestelde requisitoir onderbouwd. Kort weergegeven heeft hij zich daarbij gebaseerd op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, de verklaringen van de medeverdachten, de uitgewerkte gesprekken van de opname van vertrouwelijke communicatie, de diverse getuigenverklaringen over zowel 6 als 7 juni 2009, het onderzoek naar de telecommunicatie en de verklaringen van diverse getuigen over het slachtoffer dat hij de beschikking over veel geld zou hebben. Op grond van deze bewijsmiddelen is de officier van justitie van oordeel dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het misdrijf en het toegepaste geweld op [slachtoffer] mede aan hem kan worden toegeschreven. Omtrent de doodsoorzaak van [slachtoffer] voert de officier van justitie aan dat in het pathologisch onderzoek is geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] enerzijds verklaard kan worden aan de hand van hartritmestoornissen en acuut hartfalen. Het hart van [slachtoffer] was ernstig ziekelijk veranderd en daardoor verhoogd vatbaar voor hartritmestoornissen. Hartritmestoornissen kunnen in een situatie van stress en ademhalingsbelemmering ontstaan. De aangetroffen concentraties amfetamine kunnen hier een bijdrage aan hebben geleverd. Anderzijds kan het overlijden ook zijn ingetreden door verstikking als gevolg van ernstige ademhalingsbelemmeringen hetgeen veroorzaakt zou kunnen zijn door de inwerking van geweld op de hals of door afsluiting van neus en mond door duct-tape of door positionele verstikking. Ook bij deze variant kan de concentratie amfetamine een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden. De officier van justitie is van mening dat beide doodsoorzaken een causaal gevolg zijn van de overval op [slachtoffer] waarbij hij verwijst naar een tweetal arresten van de Hoge Raad, te weten HR 20 maart 2001, NJ 2001, 340 en HR 20 september 2005, NJ 2006, 86. Volgens hem is het niet aannemelijk dat [slachtoffer] gestorven is aan hartritmestoornissen die zich spontaan hebben voorgedaan, zonder de invloed van de overval. Niet relevant is hierbij of verdachten de dood van [slachtoffer] hebben gewild, noch dat de dood voorspelbaar hoefde te zijn.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank zal vanwege de leesbaarheid van het vonnis alle (mede)verdachten en getuigen in deze zaak in het vonnis mede bij hun achternaam noemen.
Vaststaande feiten
De volgende feiten zijn door of namens verdachte ter zitting niet weersproken en/of zijn door of namens verdachte bevestigd:
- Op 7 juni 2009 omstreeks 13.55 uur trof de politie in de woning van [partner slachtoffer] aan de [adres] het lichaam aan van [slachtoffer], geboren te [1953] , nadat de 11-jarige [zoon partner slachtoffer] het lichaam had gevonden . Omstreeks 13.59 uur werd door ambulancepersoneel de dood vastgesteld .
- Het lichaam van [slachtoffer] werd aangetroffen liggende op zijn buik en met zijn hoofd naar rechts gedraaid in de woonkamer tussen de salontafel en de tussendeur naar de gang . Zijn armen waren op zijn rug bij de polsen gebonden met grijs-zilver duct tape en een snoer van een gsm oplader . Het uiteinde van het snoer lag over het hoofd van [slachtoffer] . Zijn mond was deels afgeplakt met het duct tape. Ook op de linkerenkel bevond zich duct tape. Een rol duct tape lag naast het slachtoffer.
- Het lichaam werd aangetroffen met een wond op en bloed nabij het hoofd. Sectie bracht de volgende resultaten aan het licht :
* Er waren aan het hoofd (tweemaal aan de rechterwenkbrauw en eenmaal hoger aan het hoofd) drie wat onregelmatige, ruwrandige huiddefecten met in de wondbodem weefselbruggen en met omgevend bloeduitstorting. Alle drie de letsels toonden een verloop met hierin herkenbare terugkerende boogvormige patronen (breedte ca 1½ cm).
* Er was links aan het hoofd een onregelmatige, wat stervormig ruwrandig
huiddefect met in de wondbodem weefselbruggen en met omgevend bloeduitstorting en uitgebreide zwelling van de hoofdhuid.
* Er was centraal, hoog aan het hoofd een grijze huidverkleuring met omgevend
bloeduitstorting.
* Er was geen breuk van de schedel.
* De hersenen toonden bij sectie geen letsel.
* Aan de beide handen en onderarmen waren 6 oppervlakkige huidbeschadigingen,
deels met een streepvormig verloop, tot een maximale lengte van ca 2.5 cm.
* Er was een kleine bloeduitstorting in de spieren van de hals, aan de voorzijde van de adamsappel.
* Het strottenhoofd toonde een breuk van de linkerhoorn aan bovenzijde, met
omgevend bloeduitstorting.
* De bindvliezen van beide oogleden toonden stipvormige bloeduitstortingen.
* Er was stuwing aan het hoofdhalsgebied.
De gebeurtenissen op 6 en 7 juni 2009
Op zaterdag 6 juni 2009 aan het begin van de avond rijden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) in een bruine Audi A4 met het Belgische kenteken [nummer] van Antwerpen naar Goes nadat er met [slachtoffer] telefonisch een afspraak is gemaakt . De bedoeling van de afspraak was dat zij middelen (anabolen, doping) zouden kopen bij [slachtoffer] en/of dat zij deze middelen voor [slachtoffer] in België zouden gaan verkopen . Tijdens dit bezoek vertelt [slachtoffer] dat hij veel geld heeft . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - of een van beiden - zien tijdens het bezoek geld van [slachtoffer] .
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] rijden na het bezoek aan [slachtoffer] terug naar Antwerpen en besluiten geld bij [slachtoffer] te gaan stelen . Zij wenden zich tot [verdachte], een goede vriend van [medeverdachte 2] . Gedrieën maken zij een plan, waarbij [verdachte] zich bij [slachtoffer] zou voordoen als een klant. [medeverdachte 1] zou vervolgens aanbellen om [slachtoffer] af te leiden, waarna [verdachte] het geld zou stelen en zou vertrekken nadat hij zijn aankopen had afgerekend . Diezelfde avond rijden deze drie verdachten in de Audi terug naar Goes, maar keren onverrichter zake naar Antwerpen terug als [slachtoffer] niet thuis blijkt en buurtbewoners argwanend de politie bellen .
De volgende morgen, 7 juni 2009 wordt de medeverdachte [medeverdachte 3] bereid gevonden om een rol bij de diefstal bij [slachtoffer] te spelen . Van belang is in dit geval dat [medeverdachte 3] gebruik maakt van nummer [telefoonnummer 1], welk nummer op naam staat van zijn moeder [moeder medeverdachte 3] .[medeverdachte 3] is ten tijde van de behandeling ter zitting nog voortvluchtig.
Op 7 juni 2009 rijden [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] in de Audi A4 van Antwerpen naar Goes, met [medeverdachte 1] als chauffeur . De Audi wordt rond 13.00 uur geparkeerd op de Heer Elsdorpweg bij het verzorgingshuis De Randhof. Vervolgens lopen [verdachte], [medeverdachte 3] en wat later [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer] . Mogelijk is [medeverdachte 2] eveneens een stukje richting de [adres] gelopen , maar hij is niet naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Hij is degene die is achtergebleven en door getuige [getuige 1] is aangesproken. Zowel [medeverdachte 2] en [getuige 1] verklaren dat [medeverdachte 2] meldde een coffeeshop te willen bezoeken .
[verdachte] en [medeverdachte 3] gaan naar de woning van [slachtoffer] die de deur opent op aanbellen van [verdachte] . [verdachte] en [medeverdachte 3] gaan naar binnen. [medeverdachte 1] belt vervolgens overeenkomstig het te voren afgesproken plan bij de woning van [slachtoffer] aan en hierdoor is [slachtoffer] even afgeleid van [verdachte] en [medeverdachte 3]. [slachtoffer] ruikt hierop echter onraad, wordt agressief en slaat (in ieder geval) [verdachte]. [verdachte] is hierdoor korte tijd bewusteloos geweest en zag op het moment dat hij bijkwam [slachtoffer] bloedend op de grond liggen . [slachtoffer] is op zijn hoofd geslagen en met kracht bij of rond de nek gepakt . Bij de sectie is gebleken dat [slachtoffer] verwondingen had aan het hoofd, bloeduitstortingen aan de voorzijde van de hals, een breuk in het strottenhoofd en stuwing aan het hoofdhalsgebied. [verdachte] heeft geholpen met het vastbinden van de armen van [slachtoffer]. Omdat [slachtoffer] bleef roepen en schreeuwen, is tape over zijn mond geplakt .
Alles heeft zich in een kort tijdsbestek afgespeeld . Kort nadat [verdachte] en [medeverdachte 3] vanaf de auto naar [slachtoffer] waren vertrokken is [medeverdachte 1] conform het plan naar [slachtoffer] gegaan. Toen [medeverdachte 1] de woonkamer betrad, lag [slachtoffer] reeds uitgeschakeld op de grond . De woning wordt doorzocht waarop geld in grote coupures, te weten briefjes van € 100,- en € 200,- en goederen worden meegenomen . Onduidelijk is of [slachtoffer] op dat moment al was overleden. Om te beletten dat [slachtoffer] snel alarm zou slaan zijn de mobiele telefoon en de autosleutels van [slachtoffer] meegenomen . Of er horloges zijn meegenomen, is ter zitting niet duidelijk geworden.
Met [medeverdachte 2] achter het stuur zijn de vier verdachten in de Audi A4 teruggereden naar Antwerpen en hebben zij het gestolen geld verdeeld . [verdachte] heeft € 7000,- ontvangen . [medeverdachte 2] heeft vanwege het feit dat hij niet mee de woning in zou gaan van ieder € 1000,- (in totaal € 3000,-) ontvangen .
Deelnemingsvorm en rol van de verdachten
Gezien het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] op zondag 7 juni 2009 met een vooropgezet doel van Antwerpen naar Goes zijn gereden. Zij hadden gezamenlijk een plan gemaakt om [slachtoffer] in zijn woning te beroven van de grote hoeveelheid geld, die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] de dag ervoor hadden gezien. [verdachte] en [medeverdachte 3] zouden bij [slachtoffer] aanbellen en zich voordoen als kopers van middelen. Vervolgens zou [medeverdachte 1] aanbellen om [slachtoffer] af te leiden van [verdachte] en [medeverdachte 3]. Op het moment dat [slachtoffer] hierdoor de woonkamer zou verlaten, konden [verdachte] en [medeverdachte 3] het geld zoeken en wegnemen. Zij zouden hun aankoop afrekenen bij [slachtoffer] en de woning verlaten.
Hoewel de vier verdachten de bedoeling hadden het geld van [slachtoffer] geweldloos weg te nemen zonder dat hij het in de gaten zou hebben, is naar het oordeel van de rechtbank echter wel gebleken dat zij de mogelijkheid dat er geweld gebruikt zou moeten worden, hebben ingecalculeerd.
Zo was [slachtoffer] een persoon met een fors postuur, uiterlijk zeer gespierd. Zou er iets zijn misgegaan, dan was een confrontatie met [slachtoffer] niet ondenkbaar en ook geen aantrekkelijk vooruitzicht. Geld afgeven is immers niet gemakkelijk, aldus [medeverdachte 2] . Er moest derhalve meer spierkracht worden gevonden en daarom werd door [verdachte] een vierde man, [medeverdachte 3], gevraagd om aan de overval deel te nemen . De rechtbank constateert dat het op de avond van 6 juni 2009 in eerste instantie de bedoeling was om het plan met drie personen uit te voeren, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Het plan om een geweldloze diefstal buiten medeweten van [slachtoffer] om te plegen had ook gemakkelijk op die wijze kunnen worden uitgevoerd, er daarbij van uitgaande dat er één persoon bij de auto zou blijven, één persoon bij [slachtoffer] naar binnen zou gaan en één persoon door middel van aanbellen [slachtoffer] in de woning zou afleiden. Een vierde man was voor een louter geweldloze overval dan ook niet noodzakelijk geweest. Uit de mededeling van [verdachte] tegen [medeverdachte 2], dat hij een stommerik was vanwege het feit dat hij hem met [medeverdachte 1] daarheen had willen sturen omdat hij die man toch zelf ook had gezien blijkt dat [verdachte] niet de verwachting had [slachtoffer] de baas te kunnen tezamen met [medeverdachte 1] en er dus rekening werd gehouden met een confrontatie. Kennelijk heeft [verdachte] om die reden [medeverdachte 3] erbij geroepen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wisten dat [medeverdachte 3] “echt té” was en [medeverdachte 2] was dan ook niet van plan geweest om hem mee te nemen . Ook de mededeling van [medeverdachte 2] “Wij hebben toch tegen ze gezegd dat ze voorzichtig moesten zijn” wijst er op dat de verdachten zich wel degelijk hebben gerealiseerd dat bij de uitvoering van hun plan geweldgebruik niet uit te sluiten was. Tot slot is duidelijk dat [medeverdachte 1] er van op de hoogte was dat [verdachte] en [medeverdachte 3] in staat waren om geweld te gebruiken .
De rechtbank wijst verder op het volgende. [slachtoffer] was vastgebonden met duct tape. De rol duct tape werd naast zijn lichaam aangetroffen . Niet gebleken is dat [slachtoffer] vóór zijn dood in de woning bezig is geweest met duct tape . Ook is uit de verklaring van de vriendin van [slachtoffer] gebleken dat zij dit soort tape niet in huis had . In de auto van [getuige 2] lag altijd zwarte of lichtkleurige tape . Volgens [medeverdachte 1] lag er grijs duct tape in de auto . Op de randen van de dragerrol van de tape die naast het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen is een mengprofiel aangetroffen waarmee het DNA-profiel van [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] matcht . Hoewel dit geen 100% bewijskracht heeft vanwege het feit dat er geen statistische berekening voor de vaststelling van de bewijswaarde van de gevonden matches mogelijk is gebleken , geeft het aantreffen van de prominent aanwezige DNA-kenmerken op de dragerrol van de tape van juist [medeverdachte 2], terwijl hij niet in de woning is geweest, voeding aan de overtuiging dat de tape is meegenomen uit de Audi in de verwachting dat het noodzakelijk zou kunnen zijn om [slachtoffer] vast te moeten binden. De rechtbank merkt daarover op dat vastbinden, op zich al een vorm van geweldsuitoefening, in de regel ook niet lukt zonder het gebruik van geweld.
Volgens de rechtbank leidt het voorgaande tot de conclusie dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn aan te merken als medeplegers van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
De rechtbank overweegt daarbij ten aanzien van het medeplegen het volgende.
Medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking. Deze samenwerking kan onder meer blijken uit tevoren gemaakte afspraken, een taakverdeling tussen verdachten, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het mede profiteren van de buit. Niet vereist is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten. Uit het voorgaande is gebleken is dat er door [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] tevoren afspraken zijn gemaakt. Immers zij hebben tezamen het plan opgevat om [slachtoffer] van zijn geld te beroven. Ook was er sprake van een taakverdeling. Zo zouden [verdachte] en [medeverdachte 3] als eerste bij [slachtoffer] naar binnen gaan, [medeverdachte 1] zou hierop volgen om aan te bellen en daarmee [slachtoffer] af te leiden en [medeverdachte 2] zou bij de auto blijven. Duidelijk is dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de initiatiefnemers van de overval zijn geweest. Zij zijn immers degenen die van [slachtoffer] hebben gehoord dat hij veel geld had en één van hen heeft geld bij [slachtoffer] gezien. Tevens zijn zij allen op of in de buurt van de plaats delict geweest en hebben daarvoor de afstand Antwerpen – Goes moeten overbruggen. Tenslotte is het bij [slachtoffer] weggenomen geld verdeeld en hebben in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 2] hun deel gekregen.
Medeplegers kunnen alleen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijke opzet kunnen worden gebracht. De rechtbank acht aannemelijk dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verrast waren over de omvang van het door [verdachte] en [medeverdachte 3] gebruikte geweld . Maar ook het opzet van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was in juridische zin gericht op het gebruik van geweld. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, hebben zij voorafgaande aan de beroving de mogelijkheid of noodzakelijkheid van het gebruik van geweld onder ogen gezien. Zij hebben zich daarmee blootgesteld aan de niet ondenkbare kans dat [verdachte] en [medeverdachte 3] geweld zouden gaan gebruiken. Zij wisten dat [verdachte] en [medeverdachte 3] in staat waren om geweld te gebruiken en zij hebben ingestemd met de spierkracht van een vierde persoon, waarvan zij wisten dat deze “té was”. Daarmee hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het voorwaardelijk opzet gehad op het plegen van een diefstal mét geweld.
Doodsoorzaak en causaliteit
In het pathologisch onderzoek en de sectie worden de oorzaken die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid als volgt besproken:
1. Het overlijden kan enerzijds mogelijk verklaard worden aan de hand van hartritmestoornissen en acuut hartfalen. Het hart was reeds ernstig ziekelijk veranderd en was derhalve ook reeds verhoogd vatbaar voor het optreden van hartritmestoornissen. Hartritmestoornissen kunnen in een situatie van stress en ademhalingsbelemmering ontstaan. Hartritmestoornissen kunnen middels een sectie niet worden aangetoond. Toxicologisch onderzoek toonde in het lichaamsmateriaal concentraties amfetamine aan welke al dan niet in combinatie met cocaïne en metamfetamine mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan deze wijze van overlijden.
2. Anderzijds zou het overlijden ook mogelijk verklaard kunnen worden door verstikking ten gevolge van ernstige ademhalingsbelemmering. Deze ernstige ademhalingsbelemmering zou in het voorliggende geval veroorzaakt kunnen zijn door inwerking van geweld op de hals, door mogelijke afsluiting van neus en mond (door bv. duct tape,), door positionele verstikking (waarbij door positie en houding van het lichaam de ademhalingsspieren uiteindelijk onvoldoende werkzaam zijn) of door een (gedeeltelijke) combinatie van deze drie. Bij een verstikkingsdood treden deels dezelfde bevindingen op als die gezien worden bij hartfalen. Toxicologisch onderzoek toonde in het lichaamsmateriaal concentraties amfetamine aan welke mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan deze wijze van overlijden.
Aan de hand van de sectiebevindingen en de uitslagen van de vervolgonderzoeken kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de waarschijnlijkheid van de bovenstaande mogelijke doodsoorzaken.
De onderzoeken leiden tot de volgende conclusie over de doodsoorzaak :
Er werd geen anatomische doodsoorzaak aangetroffen.
De bevindingen van de sectie en vervolgonderzoek kunnen enerzijds passen bij een
overlijden ten gevolge van hartritmestoornissen en acuut hartfalen bij een reeds
ernstig ziekelijk veranderd hart, met mogelijk een toxicologische bijdrage aan het
overlijden. Anderzijds kunnen de bevindingen ook passen bij een overlijden ten
gevolge van verstikking, met mogelijk een toxicologische bijdrage aan het overlijden.
Het is ook mogelijk dat deze 2 mechanismen beide een bijdrage geleverd hebben aan het overlijden, waarbij de mate van de bijdrage niet is aan te geven.
De rechtbank zal nu de vraag beantwoorden of – nu de doodsoorzaak niet eenduidig kon worden vastgesteld – er sprake is van causaal verband tussen het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld en zijn overlijden. Op grond van hetgeen eerder is overwogen wordt de veronderstelling gevoed, dat geen van de verdachten de dood van [slachtoffer] heeft gewild en/of had verwacht. Het wegmaken van de mobiele telefoon en de autosleutels van het slachtoffer wijst daar in ieder geval niet op. Ook is uit de verklaringen van verdachten naar voren gekomen dat ze verbaasd en/of geschokt hebben gereageerd toen zij vernamen dat [slachtoffer] was overleden. Voorzienbaarheid of voorspelbaarheid speelt echter geen doorslaggevende rol bij het aannemen van causaliteit.
De gezondheidstoestand van [slachtoffer] op en voorafgaande aan 7 juni 2009 was zorgelijk. Veel van zijn organen disfunctioneerden en hij had ernstige hartklachten. Verder gebruikte hij medicijnen en verdovende middelen . Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van misdrijven emotioneel worden getroffen en stress ervaren. Emoties en stress kunnen hoog oplopen in een geval van een overval met fors geweld in de eigen woning. Zoals hierboven overwogen, is [slachtoffer] op het hoofd geslagen, gewurgd en zijn, terwijl hij op zijn buik lag, zijn armen op zijn rug vastgebonden met tape. Vervolgens is er nog een snoer vastgeknoopt om de nek van [slachtoffer] en zijn polsen. Ook de enkels zijn vastgebonden met tape en omdat hij schreeuwde, is zijn mond met tape afgeplakt. Het is niet onaannemelijk dat de hieruit bij [slachtoffer] voortgevloeide stress heeft geleid tot een hartstilstand en zo dat al niet het geval is, hij onvoldoende zuurstof heeft kunnen opnemen als gevolg van de verwurging (beschadiging van het strottenhoofd) en het tapen van de mond in combinatie met de buikligging. Ook is het mogelijk dat [slachtoffer] is overleden aan een combinatie van hartfalen en verstikking als gevolg van de mishandelingen en vernederingen die hij heeft moeten ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank komen de medische toestand van [slachtoffer] en zijn middelengebruik voor rekening van de verdachten. De omstandigheden waarin [slachtoffer] medisch gezien verkeerde zijn niet dermate uitzonderlijk dat ieder verband met het gebruikte geweld ontbreekt. De rechtbank acht het onaannemelijk, dat [slachtoffer] zonder het handelen van verdachten op datzelfde tijdstip zou zijn komen te overlijden aan de gevolgen van acuut hartfalen of verstikking of een combinatie daarvan. En ook al was die kans gelet op de fysieke toestand van [slachtoffer] aanwezig, dan hebben de verdachten door hem vast te binden en zijn telefoon en autosleutels mee te nemen, hem de kans ontnomen om (medische) hulp in te roepen. Op grond hiervan komen de gevolgen van het handelen van [verdachte] en [medeverdachte 3] naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid geheel voor rekening van alle verdachten.
Conclusies ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot het OVC-verhoor merkt de rechtbank op dat zij hieraan aanmerkelijke bewijskracht toekent, omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich veilig en onbespied/ongehoord waanden.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] zich tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld, de dood tengevolge hebbend.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juni 2009, te Goes, samen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en autosleutels
en een mobiele telefoon toebehorend aan [verdachte], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zich en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededaders die [slachtoffer] meermalen, met een hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en die [slachtoffer] bij de keel heeft/hebben vastgepakt en (vervolgens) de keel heeft/hebben dichtgeknepen en tegen de keel heeft/hebben gestompt/geslagen en/of de polsen en/of enkels van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgetapet, en de mond van die [slachtoffer] heeft/hebben dicht getapet, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging komen taal- en/of schrijffouten voor. Deze zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar met aftrek van voorarrest. Hij voert daartoe aan dat een overval, met name op een woning, zorgt voor grote maatschappelijke onrust. Mensen die hier direct getuige van zijn of later van deze gebeurtenissen horen, voelen zich direct aangetast in hun eigen veiligheid. Tevens wordt het algemene gevoel van onveiligheid binnen de maatschappij hierdoor vergroot. Daarnaast hebben de maatregelen die door de politie worden getroffen naar aanleiding van de overval een grote maatschappelijke impact. Dat de overval in een woning heeft plaatsgevonden, raakt mensen in hun kern nu de overvallers zijn binnengedrongen op een plek waar men zich het meest veilig zou moeten kunnen voelen. Gebleken is dat de partner van [slachtoffer] en haar kinderen direct stappen hebben ondernomen om te verhuizen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben in overleg, ijskoud een overval besproken. Zij hebben bewust nagedacht hoe zij de overval zouden plegen. Tijdens dit overleg hebben zij nimmer stilgestaan bij de gevolgen die dit zou hebben bij de slachtoffers. Hun enige doel was zichzelf te verrijken. [slachtoffer] is vastgebonden in zijn woning waardoor hij zich niet meer kon verdedigen en volledig was overgeleverd aan verdachte en zijn medeverdachten. [slachtoffer] is flink toegetakeld en zijn mond was afgeplakt met tape. Dit moeten afschuwelijke laatste momenten voor het slachtoffer zijn geweest. Het resultaat van dit alles is dat [slachtoffer] het met de dood heeft moeten bekopen om de enkele reden dat verdachte en zijn medeverdachten geld wilden.
Hiermee heeft verdachte tezamen met zijn medeverdachten zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Uit gesprekken met de nabestaanden is gebleken dat [slachtoffer] op een keerpunt in zijn leven stond waarbij het afscheid nemen van een ongezonde levensstijl voorop stond. Die kans is hem en zijn nabestaanden door toedoen van verdachte en zijn medeverdachten ontnomen, uit pure zucht naar geld.
Wat de persoonlijke omstandigheden betreft valt op dat de binding met Nederland niet aanwezig is. Het leven van verdachte had zich inmiddels verplaatst naar Rusland. Na een langdurige detentie kunnen de banden dan ook met Nederland worden verbroken.
Bij de eis houdt de officier van justitie rekening met de LOVS-richtlijnen en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie alsmede de tendens om in overval-zaken hogere eisen te formuleren en hogere straffen op te leggen. Gelet op het voorgaande alsmede de rol van verdachte in het geheel is een langdurige gevangenisstraf dan ook gerechtvaardigd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte voert ten aanzien van de strafmaat aan, dat verdachte het uiteindelijke gevolg van de overval nimmer heeft gewild, nimmer heeft voorzien, laat staan zou hebben aanvaard en kennelijk de medeplegers ook niet. Volgens hem is dit begrijpelijk te achten nu de dood van [slachtoffer] niet zonder meer te verklaren is door het door de mededaders toegepaste geweld, maar het gevolg is geweest van de bijzondere pre-existentiële gezondheidstoestand van het slachtoffer. Het is een bijzondere, afwijkende en zeer kwetsbare gezondheidstoestand geweest die heeft geleid tot het uiteindelijke gevolg en hiermee was dit gevolg niet zonder meer te voorzien waarmee geraakt wordt aan de problematiek van het Pantoffel- en Eierschedel-arrest. De raadsman verwijst hierbij naar HR 24 januari 1950, 293 en Hof Amsterdam 14 juni 1939, NJ1940, 34. Het feit dat juist het gevolg niet is voorzien, niet is beoogd en niet op de koop toe is genomen, is volgens hem een omstandigheid waarbij in de strafmaatoverweging rekening dient te worden gehouden. Verder betoogt de raadsman dat verdachte een blanco strafblad heeft en ten tijde van het delict pas 20 jaar was en daarmee aan het begin van zijn ontwikkeling staat. De zaak dateert al van 26 maanden geleden hetgeen voor verdachte een hele zware en onzekere tijd is geweest. Vanwege zijn geloof kon verdachte zich immers niet aangeven bij de politie. Ook heeft verdachte moeite met de gedachte dat hij niet kan voldoen aan de normen en waarden vanuit zijn cultuur te weten dat kinderen vanaf hun 22e of 23e jaar voor hun ouders zullen zorgen. Verdachte heeft een diploma bedrijfsbeheer gehaald en kan daarmee een eigen bedrijf starten. Zijn oom helpt hem om zijn eigen zaak in horloges te starten. Tevens heeft verdachte reeds zeven jaar een relatie. Tot slot dient rekening gehouden te worden met het feit dat verdachte sinds 21 augustus 2010 in Litouwen in voorarrest zit voor zijn overlevering naar Nederland voor onderhavige strafzaak. Nu deze detentie aanmerkelijk zwaarder is dan de detentie in Nederland dient voor elke dag dat verdachte daar heeft vastgezeten twee dagen te worden afgetrokken. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak met LJN nummer AF2767.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het opleggen van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden en de ernst van het gepleegde feit en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van een verdachte.
Verdachte heeft zich tezamen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal met geweld hetgeen de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.
De eis van de officier van justitie is in het licht van de ontwikkeling waarbij overvallen in woningen strenger worden bestraft dan enige jaren geleden alleszins te begrijpen. Immers,
vanwege de verregaande beveiliging van banken en bedrijven verplaatsen de gewelddadige overvallen zich naar woningen. Dat er aan woningovervallen zwaarder getild wordt door de officier van justitie is logisch nu hiermee ook de integriteit van de bewoners is aangetast door het binnendringen van de privésfeer, de plek waar zij zich het meest veilig zouden moeten voelen. Verder heeft een overval in een woning niet alleen traumatische gevolgen voor de bewoners en hun naasten, maar zorgt deze ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de buurt, de wijk en de gemeente waar de overval plaats heeft. Deze overval heeft niet alleen fatale gevolgen voor het slachtoffer gehad maar ook de nabestaanden hebben hiervan grote gevolgen ondervonden. Niet alleen moeten zij een dierbare persoon in hun leven missen. Gebleken is dat de vriendin van het slachtoffer vanwege de impact genoodzaakt was te verhuizen uit de woning waar alles zich heeft afgespeeld. Ook is niet uit te sluiten dat haar jonge kinderen die het lichaam van [slachtoffer] hebben gevonden lange tijd emotionele en psychische gevolgen hiervan zullen ondervinden.
Daarnaast is mede gelet op de aandacht van de media voor deze zaak overduidelijk dat de overval grote impact heeft op de maatschappij nu dit grote maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid met zich meebrengt.
Tot slot spreekt het voor zich dat de overval ook voor het slachtoffer in zijn laatste levensuren bijzonder traumatisch moet zijn geweest.
Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
De rechtbank begrijpt het leed van de slachtoffers en de onrust in de omgeving, maar zal gezien de omstandigheden van het feit en de persoon van de dader een mildere straf opleggen dan door de officier geëist. De rechtbank houdt bij de hoogte van de straf rekening met het feit dat er hier geen sprake is van een bewust geplande gewelddadige overval. Eventueel geweldsgebruik was dan wel ingecalculeerd, maar vooral om ervoor te zorgen dat men zich van de buit kon verzekeren en dat de politie niet kon worden ingelicht. De inschatting is echter niet zover gegaan dat er tevoren wapens mee zijn genomen naar de woning. Gebleken is dat verdachte en zijn medeverdachten niet hebben voorzien of hebben gewild dat [slachtoffer] als gevolg van deze diefstal met geweld zou komen te overlijden. Immers zij waren juist bang dat [slachtoffer] achter hen aan zou komen. In die zin verschilt deze overval van tevoren geplande gewelddadige overvallen, waarbij geweld onderdeel is van het plan, waarbij (vuur)wapens worden gebruikt en waarbij de overvallers excessief geweld gebruiken en het leven van het slachtoffer niet wordt ontzien. Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.
Wel is het verdachte geweest die een rol heeft gespeeld in de feitelijke toepassing van geweld tegen [slachtoffer] tezamen met medeverdachte [medeverdachte 3] hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid is die een hogere straf dan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rechtvaardigt.
De rechtbank ziet geen aanleiding, ten aanzien van het door verdachte in Litouwen doorgebrachte voorarrest, te bepalen dat deze dagen dubbel in mindering worden gebracht.
Verdachte heeft immers door te vluchten aan zichzelf te wijten dat hij aldaar in detentie en daarmee in een mogelijk zwaarder regime terecht is gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar noodzakelijk is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [zoon slachtoffer], vordert een schadevergoeding van € 3.413,59, betreffende materiële schade.
De officier van justitie vordert deze vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.
De raadsman van verdachte deelt mede dat verdachte de vordering erkent en zich refereert. Hij wil zijn verantwoordelijkheid nemen en zijn deel betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Verdachte erkent daarnaast de vordering van de benadeelde partij. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, tezamen en in vereniging gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zeven jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon slachtoffer] van € 3.413,59 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon slachtoffer], € 3.413,59 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 44 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Van Boven-Hartogh en mr. Batenburg-van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 september 2011.