parketnummer: 12/715321-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 september 2011
[verdachte]
geboren op [1992]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. Davidse, advocaat te Middelburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 augustus 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, te weten dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2011 te Kloosterzande, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) - terwijl die [slachtoffer]s op de grond lag - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of de nek heeft geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 22 mei 2011 te Kloosterzande, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) - terwijl die [slachtoffer]s op de grond lag - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of de nek heeft geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 22 mei 2011 te Kloosterzande, gemeente Hulst, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) - terwijl die [slachtoffer]s op de grond lag - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of de nek heeft geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Hij op of omstreeks 22 mei 2011 te Kloosterzande, gemeente Hulst, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Ten aanzien van de kwalificatie ‘poging doodslag’ sluit de officier van justitie aan bij rechtspraak, waaruit volgt dat het met kracht met geschoeide voet schoppen tegen iemands hoofd het risico in zich draagt dat het slachtoffer dusdanig ernstig hersenletsel kan overhouden dat hierdoor de dood intreedt. Volgens de officier van justitie is de benodigde opzet aanwezig via de voorwaardelijke opzetconstructie. Door ongecontroleerd meerdere malen te schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor het leven zou verliezen. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven, is op geen enkele wijze aan verdachte te danken.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het subsidiair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair onder 1 ten laste gelegde feit, te weten de poging doodslag. In dat kader voert de verdediging aan dat de trap van verdachte geen poging doodslag oplevert, aangezien het voorwaardelijk opzet van verdachte niet gericht is geweest op de dood van [slachtoffer]. De verdediging wijst in dit verband op een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 28 december 2010 (LJN: BO9063). In dit arrest oordeelde het hof dat onder andere door het geringe letsel van het slachtoffer en de kracht van de door de verdachte gegeven schop geen sprake was van voorwaardelijke opzet.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 mei 2011 omstreeks 00.15 uur staat [slachtoffer] met een groepje mensen bij de ingang van een uitgaansgelegenheid te Kloosterzande, genaamd ‘de Skihut’ . Hij staat met zijn rug in de richting van de straatzijde . Verdachte verlaat rond die tijd ‘de Skihut’ via de entree welke uitkomt op een plein. Halverwege het plein keert verdachte om en rent naar [slachtoffer] . Eenmaal bij [slachtoffer] aangekomen, geeft hij deze met gebalde vuist een klap op het achterhoofd, waardoor [slachtoffer] op de grond valt. Tijdens de val geeft verdachte [slachtoffer] nog drie of vier vuistslagen op zijn hoofd en lichaam . [slachtoffer] ligt op zijn buik en raakt buiten bewustzijn . [slachtoffer 2] trekt verdachte vervolgens van [slachtoffer] af. Onderwijl slaat verdachte [slachtoffer 2] met zijn vuist in zijn gezicht. [slachtoffer 2] wordt op zijn wang geraakt, waardoor hij een stekende pijn voelt en hij merkt dat zijn lip bloedt. Verdachte loopt daarna weg maar komt terug en geeft [slachtoffer], die nog steeds bewusteloos op de grond ligt, een harde trap in het gezicht . [slachtoffer] loopt als gevolg van het optreden van verdachte kneuzingen in zijn nek en aan zijn kaak op .
De rechtbank overweegt ten aanzien van de poging doodslag als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Een harde trap tegen het hoofd kan al tot de dood leiden. Bij een trap met geschoeide voet tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer dodelijk wordt getroffen. De rechtbank is van oordeel dat het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] zozeer is gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat hiermee een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bestond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte met het plegen van dit geweld tegen [slachtoffer] welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor zou komen te overlijden. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de verdachte één keer met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de trap, die verdachte in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven, volgens getuige [getuige 2] een doodtrap betrof. Hij hoorde de trap zelfs door zijn oordoppen heen . Om deze reden gaat de rechtbank voorbij aan de inhoud van het door de verdediging aangehaalde arrest. In die zaak stond immers niet vast dat de trap met kracht was gegeven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 mei 2011 te Kloosterzande, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en vervolgens - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag - die [slachtoffer] eenmaal, met geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 22 mei 2011 te Kloosterzande, gemeente Hulst, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarde moet toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft terzake van het ten laste gelegde onder 1 primair geconcludeerd tot vrijspraak en zich terzake van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair en onder 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging benadrukt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote consequenties heeft in die zin dat de behandeling van verdachte zal worden doorkruist en verdachte zijn baan zal verliezen. De verdediging bepleit daarom een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld, dat heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren. Verdachte heeft het slachtoffer meerdere vuistslagen gegeven, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt. Verdachte heeft daarna -op het moment dat het slachtoffer weerloos op de grond lag- met geschoeide voet tegen zijn hoofd geschopt en daarbij voor lief genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte heeft ook nog een ander slachtoffer mishandeld. Dergelijk uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al tot dodelijke slachtoffers geleid en heeft om deze reden een grote invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving neemt door dit soort incidenten toe.
Verdachte heeft eerder geweldsdelicten in het uitgaansleven gepleegd en is daar ook voor veroordeeld. Op 22 mei 2011 beschikte verdachte tevens over een caféverbod wegens een vechtpartij. Hoewel ‘de Skihut’ formeel niet onder dit verbod viel, had dit verbod voor verdachte een duidelijk signaal moeten zijn dat hij zich diende te onthouden van elke vorm van geweldtoepassing. Het feit dat verdachte zich gedurende dit caféverbod wederom schuldig heeft gemaakt aan uitgaansgeweld rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank komt desalniettemin tot een andersoortige straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij in meerdere mate rekening wil houden met de nog jonge leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Uit het rapport van 11 augustus 2011 van Reclassering Nederland is onder meer op te maken dat verdachte moeite heeft zich met woorden uiten en dat het gebruik van alcohol een ongunstige combinatie vormt met zijn agressieregulatie. Dit kan mogelijk een oorzaak zijn voor het agressieve gedrag, dat verdachte vooral in uitgaanssituaties vertoont.
De rechtbank laat in positieve zin meewegen dat verdachte op eigen initiatief professionele hulp voor zijn problemen heeft gezocht en zich onder behandeling heeft laten stellen van een psycholoog. Verdachte heeft ook ter terechtzitting verklaard dat hij bereid en gemotiveerd is om aan zijn persoonlijke ontwikkeling te werken en daarvan ook de noodzaak inziet. Reclassering Nederland heeft verder gerapporteerd dat verdachte zich begeleidbaar opstelt. Verdachte heeft zich gehouden aan de door de rechter-commissaris opgelegde voorwaarden. Hij is niet meer uitgegaan en heeft geen alcohol meer gedronken. Verdachte heeft bovendien een baan en derhalve een nuttige dagbesteding. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf geen passende sanctie. Zij zal aan verdachte de maximale werkstraf, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren opleggen. Als bijzondere voorwaarde zal toezicht door Reclassering Nederland worden opgelegd. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren om op korte termijn aan een agressieregulatie training deel te nemen en de behandeling door de psycholoog voort te zetten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: poging doodslag
Feit 2: mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet houden aan het door Reclassering Nederland opgestelde plan van aanpak en zich daarnaast moet houden aan de aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als het betreft aanwijzingen omtrent zijn uitgaansgedrag en/of alcoholgebruik, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 5 dagen na heden melden bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33B te Middelburg. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
* dat verdachte deelneemt aan een agressieregulatie training te volgen bij het Regionaal Geestelijk gezondheidszorg Centrum Zeeuws Vlaanderen (of soortgelijke instelling);
* dat verdachte de behandelcontacten met de psycholoog van Indigo voortzet;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Van Unnik en mr. Batenburg-van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van Polderdijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 september 2011.