parketnummer: 12/715387-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2011
[verdachte],
geboren op [1958] te ’s-Gravenhage,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, Torentijdweg 1 te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Sytema, advocaat te ’s-Gravenhage,
ter terechtzitting aanwezig.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2011, waarbij de officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juli 2011 te Goes en/of Heinkenszand, gemeente Borsele,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker(s)
van de Rabobank te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten
35.000 euro, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
een medewerker(s) van de Rabobank heeft getracht te bewegen tot het afgeven
van een hoeveelheid geld, welk geld op rekening ten name van [slachtoffer] stond en/of zich daarbij heeft gelegitimeerd met een (vals)
paspoort op naam van [slachtoffer], althans zich heeft voorgedaan
als [slachtoffer] welke een geldbestelling van 35.000 Euro op kwam
halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2011 te Heinkenszand, gemeente Borsele, in het
bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort ten name van [slachtoffer], waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit
dat voor [slachtoffer] in het geheel geen paspoort is afgegeven;
art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting van de Rabobank voor een bedrag van € 35.000,00 en het in bezit hebben van een vals paspoort, zoals onder 1 respectievelijk 2 aan hem is ten laste gelegd. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van
[aangever] namens de Rabobank. De verklaringen van [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] acht hij leugenachtig en derhalve niet betrouwbaar. Zij hebben telkens een andere verklaring afgelegd en geprobeerd er met een kulverhaal onderuit te komen. [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in opdracht van ‘[opdrachtgever]’ vanuit Den Haag naar Heinkenszand gereden. [verdachte] heeft zich bij de Rabobank aldaar gelegitimeerd met een paspoort welke wel was voorzien van een pasfoto van hem, maar waarin de gegevens stonden van [slachtoffer]. De bedoeling was dat [verdachte] voor deze [opdrachtgever] een bedrag van
€ 35.000,00 zou opnemen van de rekening van die [slachtoffer]. Op 18 juli 2011 is dit bedrag via de Rabofoon overgemaakt en vervolgens is telefonisch een geldbestelling gedaan voor dit bedrag. [medeverdachte 1] moest mee om te zorgen dat [verdachte] niet met het geld zou verdwijnen. Zijn aanwezigheid in de auto maakt hem tot medepleger.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de bank is geweest, maar dat niet vastgesteld kan worden dat de verklaring van verdachte niet waar is. Zij voert daartoe aan dat verdachte zich heeft begeven in kringen waarin men zwakke broeders uitzoekt om als kanonnenvlees te dienen. Verdachte voelde zich in de tang genomen, omdat hij schulden had en hij hoopte deze te kunnen verminderen. De verdediging merkt op dat verdachte niet van meet af aan willens en wetens betrokken is geweest bij de oplichting. Zij wijst daarbij op het feit dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij het geldbedrag in opdracht van [slachtoffer] zou ophalen. Kort voordat hij bij de Rabobank naar binnen ging heeft hij een briefje gekregen met daarop alle benodigde gegevens. De verdediging is voorts van mening dat - indien de rechtbank oordeelt dat het eerste feit op de dagvaarding wettig en overtuigend bewezen kan worden - zij niet tot een bewezenverklaring kan komen van het in de tenlastelegging genoemde bedrag. De opzet van verdachte was gericht op het verkrijgen van een bedrag van
€ 3.500,00. Tot slot merkt de verdediging op dat verdachte niet iedere keer een andere verklaring heeft afgelegd, maar dat hij deze heeft aangevuld, hetgeen een wezenlijk verschil is.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit kan komen, nu niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat er aan [slachtoffer] nooit een paspoort is afgegeven.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent de ten laste gelegde feiten het volgende.
[aangever] heeft op 19 juli 2011 namens de Rabobank te Goes aangifte gedaan ter zake van een poging tot oplichting. Hij heeft verklaard dat op 11 juli 2011 een TIN-code is aangevraagd voor de Rabobank rekeningen op naam van [slachtoffer]. Deze TIN-code is nodig om middels de Rabofoon toegang te krijgen tot de bankrekeningen. De TIN-code is opnieuw aangemaakt en per TNT-post op de reguliere wijze verzonden naar het postadres van de rekeninghouder, in dit geval [slachtoffer]. Op 18 juli 2011 is vervolgens via de Rabofoon een overboeking gedaan van € 35.000,00 van de spaarrekening naar de betaalrekening van voornoemde [slachtoffer]. Tien minuten later is telefonisch een geldbestelling gedaan voor een bedrag van € 35.000,00. De bestelling zou contant worden opgehaald bij de Rabobank te Heinkenszand. Vanwege eerdere pogingen tot fraude waarbij de bankrekeningen op naam van [slachtoffer] betrokken zijn geweest, is er navraag gedaan bij hem. Deze geldbestelling is niet door of namens hem gedaan. [slachtoffer] zelf heeft geen nieuwe TIN-code aangevraagd en heeft de TIN-code per post niet ontvangen.
Op 27 juli 2011 heeft [aangever] een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie. Hij heeft onder andere verklaard dat op donderdag 21 juli 2011 in het bankgebouw van de Rabobank te Heinkenszand een man verscheen die zich aan de balie meldde met de mededeling dat hij € 35.000,00 kwam ophalen. Deze man stelde zich voor als de heer [slachtoffer]. De man is naar een spreekkamer geleid en daar is het paspoort van de man in ontvangst genomen. Dit bleek niet geldig te zijn. Vervolgens heeft [aangever] verdachte samen met een beveiligingsbeambte van de bank aangehouden op verdenking van bankfraude.
[verdachte] is vervolgens door de politie aangehouden. Daar het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat één persoon de bank binnengaat en één of meerdere personen in de directe nabijheid van de bank wachten in een personenauto, hebben zij in de nabijheid van de bank gezocht. Zij zagen op een parkeerplaats een personenauto staan met daarin als bestuurster [medeverdachte 2] en als passagier [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vertelde dat zij in Goes een man hadden ontmoet en dat deze man hen € 50,00 had geboden om hem naar Heinkenszand te brengen en aldaar een half uurtje op hem te wachten.
[medeverdachte 2] heeft op 23 juli 2011 bij de politie verklaard dat zij ongeveer twee weken daarvoor een man heeft ontmoet, die zij kent onder de naam [opdrachtgever]. Deze man vroeg haar of zij
€ 200,00 wilde verdienen door te rijden en een half uurtje te wachten. Op de dag van haar aanhouding is zij ’s ochtends naar NS-station Hollands Spoor gereden. Zij heeft daar deze man ontmoet en van hem een telefoon gekregen. Zij zou worden gebeld wanneer zij weer naar Hollands Spoor moest komen. Dit was rond het middaguur. Deze man heeft haar een Tom-Tom gegeven, die al was ingesteld. Op een gegeven moment kwam [opdrachtgever] met een man aanlopen. Hij zei dat zij deze man naar het adres dat in de Tom-Tom was ingesteld moest brengen. De man is ingestapt en toen vertelde [opdrachtgever] dat zij ook nog iemand in Rijswijk moesten ophalen. Bij een benzinestation aldaar is ook nog een man ingestapt. Via de aanwijzingen van de Tom-Tom kwamen zij bij een bankgebouw in een dorp aan. [verdachte] is daar uitgestapt.
[medeverdachte 1] heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] vanuit Den Haag naar Goes is gereden. In de buurt van Goes kwamen zij een man tegen. Deze man vroeg aan hen of zij hem ergens konden afzetten. Zij kregen daarvoor
€ 50,00. In zijn tweede verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat zij in Den Haag zijn aangesproken door de man die de bank is binnen gegaan. Hij vroeg of [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hem ergens af wilde zetten. Deze man heeft de plaatsnaam in de in de auto aanwezige Tom-Tom gezet. [medeverdachte 1] heeft tijdens zijn derde verhoor bij de politie verklaard dat hij een of twee dagen voor zijn aanhouding telefonisch is benaderd door ene [naam] met de vraag of hij op donderdag wilde meerijden met [medeverdachte 2]. Hij heeft niet gezegd waarvoor en [medeverdachte 1] heeft daar ook niet naar gevraagd. [medeverdachte 1] werd op de dag van zijn aanhouding ’s ochtends door [naam] gebeld dat hij om 13.00 à 13.30 uur bij het benzinestation te Rijswijk zou worden opgehaald door [medeverdachte 2]. [naam] heeft hem niet gebeld toen zij onderweg waren naar Heinkenszand dan wel toen zij daar waren.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij twee tot drie weken voor zijn aanhouding is benaderd door een Afrikaanse man bij wie hij schulden had. Hij wilde op een gegeven moment pasfoto’s van [verdachte]. De woensdag voor zijn aanhouding nam deze man weer contact op met [verdachte] en vroeg hem of hij de volgende dag iets te doen had. De dag erna kwam de man bij [verdachte] en gaf hem een paspoort. Hij vertelde dat een oude man met een stervende vrouw niet naar de bank kon en vroeg aan verdachte of hij geld kon ophalen voor deze man. Het ging om een bedrag van € 3.500,00. Korte daarop kwam de man weer aan de deur bij [verdachte] en is [verdachte] met hem meegereden naar Hollands Spoor. Daar aangekomen wees de man een auto aan waarin [verdachte] plaats moest nemen. In de auto zat een vrouw. Zij zou [verdachte] naar de bank brengen. Onderweg is bij een benzinepomp nog een man ingestapt. Bij de bank aangekomen is [verdachte] de bank binnen gegaan en heeft hij aan de balie gezegd dat er was gebeld voor een geldopname. [verdachte] werd vervolgens meegenomen en korte tijd later aangehouden door een beveiligingsbeambte.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op 21 juli 2011 van de Afrikaanse man een paspoort heeft gekregen. Hij zag dat dit paspoort was voorzien van zijn foto, maar dat er een andere naam in stond. Ook zat er een briefje bij met (bank)gegevens van die man. [verdachte] moest deze gegevens goed in zich opnemen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 10 oktober 2011 zijn verklaring bij de politie in grote lijnen herhaald en aangevuld. [verdachte] had een schuld bij een Afrikaanse man en die stond ineens aan de deur, omdat hij zijn geld wilde hebben. Toen [verdachte] vertelde dit niet te hebben, wist de man wel een manier om geld te verdienen. Hij kende een Tunesische vrouw die wilde trouwen met een Nederlandse man. [verdachte] had daar wel oren naar, voornamelijk omdat hij er een aanzienlijk bedrag voor kreeg. Nadat hij zich had laten informeren, heeft hij er toch vanaf gezien. Hij had toen echter al wel een pasfoto aan de man gegeven voor de vrouw. Op de dag van de aanhouding kreeg hij een briefje van de Afrikaanse man. Daarop stonden gegevens, die hij uit zijn hoofd moest leren. ’s Middags kreeg hij ook nog een paspoort van de Afrikaanse man, met daarop zijn pasfoto, maar de gegevens van iemand anders. De Afrikaanse man vertelde dat een kennis van hem, genaamd [slachtoffer] ernstig ziek was en dat zijn Afrikaanse vriendin geld nodig had. Hij kon daar zelf niet om en vroeg of ik het geld wilde halen. [verdachte] is op Hollands Spoor bij een vrouw in de auto gestapt en bij een benzinestation in Rijswijk hebben zij [medeverdachte 1] opgehaald. In Heinkenszand is hij de bank binnengegaan om € 3.500,00 op te halen. Het paspoort heeft hij in de bank niet gebruikt. Hij heeft het weliswaar aan een medewerker van de bank gegeven, maar dit was gesloten.
Er is een onderzoek ingesteld naar het telecommunicatieverkeer naar de onder [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beslag genomen mobiele telefoons. Daaruit komt naar voren dat [medeverdachte 2] op de door haar in haar verklaring genoemde tijdstippen gebeld is door een persoon die zij ‘[opdrachtgever]’ noemt en die gebruik maakt van het nummer [nummer mobiele telefoon]. Voornoemd nummer staat in de telefoon van [medeverdachte 1] opgeslagen onder de naam ‘[alias]’. Uit de gesprekkenlijst blijkt dat [medeverdachte 1] op 21 juli 2011 ’s ochtends is gebeld door een persoon die gebruik maakt van voornoemd nummer en dat hij ook kort voor zijn aanhouding door deze persoon is gebeld.
Uit onderzoek van het paspoort dat bij [verdachte] in beslag werd genomen blijkt dat de daarin gebruikte gegevens overeenkomen met de geregistreerde gegevens, maar dat aan
[slachtoffer] een identiteitskaart is afgegeven en nimmer een paspoort.
Uit de bewijsmiddelen zoals hierboven vermeld volgt dat [verdachte] op 21 juli 2011 in het bankgebouw van de Rabobank te Heinkenszand is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij geprobeerd de Rabobank te Heinkenszand te bewegen tot afgifte van € 35.000,00, waarbij [verdachte] zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als zijnde [slachtoffer] en ook een paspoort met de persoonsgegevens van [slachtoffer] en een pasfoto van zichzelf aan het personeel van de Rabobank heeft overgelegd. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat [verdachte] niet wist dat hij een strafbaar feit ging plegen. [verdachte] heeft immers bekend dat hij op verzoek van een Afrikaanse man voor een derde persoon met een paspoort met daarop weliswaar zijn pasfoto maar de gegevens van deze voor hem onbekende persoon geld ging ophalen bij een bank die niet in de nabijheid van zijn woonplaats lag. Dit paspoort en de gegevens van deze persoon had hij kort voordat hij naar de bank vertrok van de Afrikaanse man gekregen met de opdracht deze gegevens uit zijn hoofd te leren. De rechtbank is van oordeel dat deze handelswijze op zijn minst argwaan bij [verdachte] had moeten oproepen. Hij heeft willens en wetens het risico genomen dat hij een strafbaar feit plegen. In ieder geval was het hem zonder meer duidelijk dat hij een vals paspoort in zijn bezit heeft gehad en ter verkrijging van een geldbedrag heeft gebruikt. De rechtbank acht het voorts niet geloofwaardig, gelet op de verklaring van [aangever], dat het om een bedrag van slechts € 3.500,00 ging, zoals door [verdachte] verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat hij dit feit samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en ten minste één andere tot op heden onbekend gebleven persoon heeft gepleegd. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig, nu hij op alle mogelijke momenten verklaringen heeft afgelegd die niet met elkaar overeenkomen. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] in de auto aanwezig was, terwijl [verdachte] de gegevens van het briefje dat hij kort daarvoor had ontvangen uit zijn hoofd zat te leren. [medeverdachte 1] heeft daarnaast verklaard dat ene [naam] contact met hem heeft gezocht en hem heeft gevraagd met [medeverdachte 2] mee te rijden. De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 1]’s aanwezigheid nodig was om er voor te zorgen dat [verdachte] er niet met het geld vandoor zou gaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat deze [naam] dezelfde persoon is als degene die in het dossier [opdrachtgever] wordt genoemd en die [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft gevraagd naar Heinkenszand te rijden dan wel daar geld op te halen. [medeverdachte 1] is op de ochtend van 21 juli 2011 gebeld door deze persoon en ook kort voor zijn aanhouding in Heinkenszand is hij gebeld door deze persoon.
De rechtbank is van oordeel dat door een samenspel tussen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en andere personen het feit gepleegd is kunnen worden. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen deze personen. Aldus heeft [verdachte] zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting van de Rabobank te Heinkenszand.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een reisdocument in zijn bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat dit vals was. Zij overweegt daartoe dat uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat aan [slachtoffer] geen paspoort is afgegeven. [verdachte] heeft bekend dat hij wist dat op het paspoort zijn pasfoto zat, maar dat de persoonsgegevens niet van hem maar van [slachtoffer] waren. Dat dit met toestemming van [slachtoffer] was, zoals door verdachte is verklaard, doet niets af aan de valsheid van het paspoort.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2011 te Heinkenszand, gemeente Borsele,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met anderen, met het oogmerk om zich
en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en door een of meer listige
kunstgrepen een medewerker
van de Rabobank te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten
35.000 euro, met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in
strijd met de waarheid
een medewerker van de Rabobank heeft getracht te bewegen tot het afgeven
van een hoeveelheid geld, welk geld op rekening ten name van [slachtoffer] stond en zich daarbij heeft gelegitimeerd met een vals
paspoort op naam van [slachtoffer], welke een geldbestelling van 35.000 Euro op kwam halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 21 juli 2011 te Heinkenszand, gemeente Borsele, in het
bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort ten name van [slachtoffer], waarvan hij wist dat het
reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit
dat voor [slachtoffer] in het geheel geen paspoort is afgegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest. Hij houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte een flink strafblad heeft.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is en bepleit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast eventueel een werkstraf. Een voorwaardelijke straf kan een stok achter de deur zijn voor verdachte. Zij voert daartoe aan dat verdachte naïef is geweest en heeft gehandeld uit goedgelovigheid. Het gaat om een bedrag van € 3.500,00 en verdachte zou dit bedrag niet krijgen. Hij is slechts kanonnenvlees. Verdachte heeft een huurwoning, waarvoor de sociale dienst een regeling heeft getroffen tot aan de uitspraak in eerste aanleg. Voor 2008-2009 kwam verdachte regelmatig met politie en justitie in aanraking, maar de laatste jaren gaat het slechts om een enkele misstap. Verdachte wil proberen nog iets van zijn leven te maken. Daarom is hij bezig met een opleiding tot vrachtwagenchauffeur.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden
opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen
verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige feiten. Hij heeft geprobeerd de Rabobank te Heinkenszand op te lichten, waarbij hij zich heeft voorgedaan als [slachtoffer] en hij gebruik heeft gemaakt van een vals reisdocument op naam van die [slachtoffer]. De oplichting is mislukt, omdat een medewerker van de bank alert was en de politie heeft ingeschakeld, waarna verdachte is aangehouden. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen dat banken in hun klanten moeten hebben in het kader van het economisch verkeer alsook het vertrouwen dat mensen moeten kunnen hebben in de betrouwbaarheid van schriftelijke stukken, die de basis vormen voor banktransacties, ernstig geschaad.
Naast bovenstaande houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte blijkens de Justitiële Documentatie vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, zij het dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De Reclassering Nederland heeft over verdachte geen rapport opgemaakt. Uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte een door het leven getekende man is. Hij heeft nooit een echte baan gehad en heeft een aanzienlijke schuld opgebouwd. Hij wil echter vooruit en is daarom een opleiding tot vrachtwagenchauffeur begonnen. Hij heeft een huurhuis, waarvoor thans tijdelijk een huurregeling is getroffen, maar deze vervalt op enig moment, waarschijnlijk na deze uitspraak.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 Benadeelde partij
De benadeelde partij [vertegenwoordiger Rabobank], vertegenwoordiger van de Rabobank, vordert namens de Rabobank ter zake van feit 1 een schadevergoeding van € 3.128,89 wegens materiële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een deel van de opgevoerde kosten voor extra beveiliging is. Dit deel kan worden toegewezen. Hij is verder van mening dat de eigen kosten van de Rabobank in verband met extra werkzaamheden onvoldoende onderbouwd zijn. Het is een onevenredige belasting van het strafproces [vertegenwoordiger Rabobank] in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen. De officier van justitie vordert dat de benadeelde partij voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Zij voert daartoe aan dat de vordering op het eerste oog eenvoudig van aard lijkt, maar dat er een discussie kan worden gevoerd over het aantal opgevoerde uren. De onderbouwing daarvan is onvoldoende. Voorts is onduidelijk hoe het bedrag dat wordt opgevoerd voor beveiliging is opgebouwd. Het is naar haar mening een onevenredige belasting van het strafproces om de zaak nu aan te houden, zodat de benadeelde partij dit kan aanvullen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering is ter terechtzitting door de verdediging inhoudelijk betwist en een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde [vertegenwoordiger Rabobank] te horen omtrent de door hem namens de Rabobank ingediende vordering, zou, gelet op de aard van de zaak en het feit dat verdachte al gedurende lange tijd in voorarrest verblijft, een onevenredige belasting van het strafproces inhouden. Om die reden wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 57, 231 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van poging tot oplichting;
feit 2: Een reisdocument vervalsen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij (feit 1)
- verklaart de benadeelde partij [vertegenwoordiger Rabobank] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Van Spronssen en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 oktober 2011.
Mr. Vos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.