ECLI:NL:RBMID:2011:BU8790

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81430 / HA RK 11-165
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak naar aanleiding van een voorbereidingsformulier

In deze beschikking van de Rechtbank Middelburg, gedateerd 6 december 2011, wordt het verzoek tot wraking behandeld dat is ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Feenstra. Het wrakingsverzoek richt zich tegen de rechters mrs. [rechter 1] en [rechter 3], die betrokken zijn bij de behandeling van een strafzaak tegen de verzoeker. De aanleiding voor het wrakingsverzoek is een voorbereidingsformulier dat door een griffier is opgesteld en dat aan de advocaat van de verzoeker is toegestuurd. Dit formulier, dat per abuis ook aan de officier van justitie was gezonden, wekt volgens de verzoeker de schijn van partijdigheid, omdat het een ongenuanceerd overzicht van de bewijsmiddelen bevat en geen objectieve samenvatting van de feiten en omstandigheden geeft.

Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 1 december 2011 hebben de betrokken rechters, mrs. [rechter 1] en [rechter 3], gemotiveerd verweer gevoerd. Mr. [rechter 1] verklaarde dat hij het voorbereidingsformulier nog niet had gezien op het moment van de wraking, maar dat hij het inmiddels had bekeken. Hij benadrukte dat rechters hun eigen oordeel vormen, onafhankelijk van de inhoud van het voorbereidingsformulier. Mr. [rechter 3] gaf aan dat het formulier slechts als hulpmiddel dient en dat de uiteindelijke beoordeling aan de rechters is.

De wrakingskamer oordeelt dat de vrees voor partijdigheid van de verzoeker objectief gerechtvaardigd is. Dit is gebaseerd op het feit dat het voorbereidingsformulier, dat bedoeld is voor intern gebruik, in deze zaak onder ogen van de officier van justitie is gekomen en dat de verzoeker kennis heeft genomen van de inhoud. De rechtbank concludeert dat de rechters verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het voorbereidingsformulier en dat de verzoeker, gezien de inhoud, de indruk kan hebben gekregen dat er sprake is van partijdigheid.

De rechtbank wijst het wrakingsverzoek toe en bepaalt dat de procedure verder zal worden behandeld door een andere samenstelling. De beslissing wordt openbaar uitgesproken en de griffier wordt opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDELBURG
" \* MERGEFORMAT
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 81430 / HA RK 11-165
Beschikking van 6 december 2011
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingediend door
[verzoeker]
wonende te Wemeldinge,
verzoeker,
advocaat mr. A.A. Feenstra te Breda,
gericht tegen mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3], allen rechter in deze rechtbank.
De procedure
Mr. Feenstra heeft namens verzoeker bij brief d.d. 28 november 2011 de wraking verzocht van mrs. [rechter 4], [rechter 1], [rechter 2] en [re[rechter 3]. [rechter 2] heeft op 30 november 2011 schriftelijk laten weten te berusten in de wraking.
Ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek op 1 december 2011 zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat, mrs. [rechter 4], [rechter 1] en [rechter 3] en de officier van justitie mr. R. Huisman.
Ter zitting heeft mr. Feenstra het verzoek ten aanzien van mr. [rechter 4] ingetrokken en is het verzoek in zo verre buiten behandeling gesteld.
Mrs. [rechter 3] en [rechter 1] hebben gemotiveerd aangegeven niet in de wraking te berusten.
De officier van justitie heeft laten weten zich te refereren aan het oordeel van de wrakingskamer.
Het verzoek
Verzoeker verzoekt wraking van mrs. [rechter 1] en [rechter 3], (zittings)rechters van de meervoudige strafkamer die op 1 december 2011 de (voortgezette) behandeling van de tegen hem lopende strafzaak zou behandelen. Hij stelt daartoe het navolgende. Hij heeft kennis genomen van een voorbereidingsformulier, opgesteld door een griffier van de rechtbank dat aan zijn advocaat is toegezonden. Die toezending vond plaats door de rechtbank nadat bleek dat het formulier per abuis aan het parket was gezonden en de officier van justitie vervolgens van dat formulier had kennisgenomen. Dit formulier wekt volgens verzoeker, gelet op de inhoud, waarin een ongenuanceerd overzicht van de bewijsmiddelen wordt weergegeven en dat geen objectieve samenvatting van feiten en omstandigheden bevat, de schijn van partijdigheid. Verzoeker stelt dat nu het formulier door de behandelend rechters in de voorbereiding van de zaak wordt bestudeerd op zijn minst de uiterlijke schijn van partijdigheid is gewekt, waarmee de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Voorts wordt verzocht te bevelen het voorbereidingsformulier uit het procesdossier te verwijderen.
Mrs. [rechter 3] en [rechter 1] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
Mr. [rechter 1] geeft aan dat hij het voorbereidingsformulier nog niet had gezien op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend, maar dat hij het inmiddels wel bekeken heeft. Volgens hem zijn voorbereidingsformulieren zeer verschillend van inhoud, ook afhankelijk van de persoon die het heeft gemaakt, waarbij de een veel stelliger is in zijn of haar bewoordingen dan de ander. De in zo’n formulier gemaakte opmerkingen worden door hem voor kennisneming aangenomen. Mr. [rechter 1] verklaart dat hij, los van wat er in het voorbereidingsformulier staat, als rechter zijn eigen oordeel over de zaak vormt en dat hij het de taak acht van mr. Feenstra aan haar cliënt uit te leggen dat het voorbereidings-formulier niet de opvatting van de rechters weergeeft, maar is opgesteld door de griffier.
Mr. [rechter 3] geeft aan het formulier alleen te gebruiken als hulp om de zaak sneller te kunnen doornemen en dat het aan de rechters is om te beoordelen of er al dan niet voldoende bewijsmiddelen zijn. Volgens hem is het enkele feit dat de griffier van mening is dat er wel of niet voldoende bewijs is, in feite niet van belang. Hij geeft daarbij aan dat het op basis van de bevindingen ter terechtzitting ook vaak helemaal de andere kant op gaat dan de richting die het voorbereidingsformulier aangaf.
De beoordeling
3.1. Nu [rechter 2] in de wraking heeft berust staat slechts het verzoek betreffende mrs. [rechter 1] en [rechter 3] ter beoordeling.
3.2. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3. Gesteld noch gebleken is dat de rechters tegen wie het wrakingsverzoek zich richt een vooringenomenheid koesteren. In casu dient derhalve te worden beoordeeld of de vrees over de onpartijdigheid van mrs. [rechter 1] en [rechter 3] objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt hieromtrent het navolgende.
In een groot aantal zaken wordt ter voorbereiding op een zitting een voorbereidings-formulier gemaakt door de griffier. Dit stuk is uitsluitend bestemd voor intern gebruik maar is in de onderhavige zaak onder ogen van de (zaaks)officier van justitie gekomen en vervolgens heeft verzoeker via diens raadsvrouw ook kennis genomen van het stuk. Inhoudelijk bevat dit voorbereidingsformulier weinig nuances, wordt er niet in vermeld of ook sprake is van ontlastend bewijs en formuleert de opsteller een waardering zonder voorbehoud over de vraag of de aan verzoeker telastegelegde feiten zijn bewezen. In het stuk worden geen vragen geformuleerd. Op zich gaat de rechtbank er van uit dat rechters zich een eigen oordeel zullen vormen over de vraag of het aan verdachte telastgegelegde is bewezen, onafhankelijk van de visie van de griffier. Nu de rechters de voorbereiding van de zaak tegen verzoeker aan de griffier hebben opgedragen zijn zij echter verantwoordelijk voor de inhoud van het in het kader van die voorbereiding opgemaakte formulier. Onafhankelijk van wat de behandelend rechters met de inhoud van dat stuk doen, is voorstelbaar dat verzoeker dat onderscheid tussen rechters en griffier niet maakt en dat bij hem op grond van de inhoud van het voorbereidingsformulier de vrees van vooringenomenheid is ontstaan.
Gelet op het vorenstaande is de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd, zodat het wrakingsverzoek op die grond zal worden toegewezen.
3.4. Het eindoordeel over de samenstelling van een procesdossier is aan de zittingsrechter. Aan een beoordeling of het voorbereidingsformulier in de onderhavige zaak deel is gaan uit maken van het procesdossier komt de rechtbank niet toe, omdat aan de rechtbank in het kader van een wrakingsprocedure geen bevoegdheid toekomt om te gelasten dat stukken aan een procesdossier worden toegevoegd dan wel worden verwijderd. Om die reden ligt het verzoek om te bevelen het voorbereidingsformulier uit het procesdossier te verwijderen voor afwijzing gereed.
De beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek om wraking van mrs. [rechter 3] en [rechter 1] toe;
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- bepaalt dat de procedure verder zal worden behandeld door een andere samenstelling en beveelt dat het onderzoek ter zitting wordt voortgezet op een nader te bepalen tijdstip;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Steenbeek, mr. W.M.P. van Alphen en mr. A.M. Geelhoed en in tegenwoordigheid van mr. A.A. IJkel als griffier in het openbaar uitgesproken op 6 december 2011.