ECLI:NL:RBMID:2011:BV1266

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/994679-07 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hopmans
  • A. van der Ploeg-Hogervorst
  • J. van Unnik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor Triumfus Onion Products Flavours BV in milieuzaken met betrekking tot uiensap als bijproduct

In de zaak tegen Triumfus Onion Products Flavours BV, die op 18 november 2011 door de Rechtbank Middelburg werd behandeld, stond de vraag centraal of uiensap, dat als bijproduct van een productieproces ontstond, als afvalstof kon worden aangemerkt onder de Wet milieubeheer. De rechtbank oordeelde dat het uiensap niet als afvalstof, maar als bijproduct moest worden beschouwd, op basis van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen en de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn afvalstoffen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder overtredingen van artikelen uit de Wet milieubeheer en valsheid in geschrift. De verdediging voerde aan dat het uiensap op nuttige wijze werd gebruikt en dat er geen sprake was van misleiding of opzet om te misleiden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij de feiten had begaan, en dat het uiensap voldeed aan de criteria voor bijproducten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/994679-07 (P)
Vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 18 november 2011
in de strafzaak tegen
Triumfus Onion Products Flavours BV,
gevestigd te 4431 NE ’s-Gravenpolder, gemeente Borsele, Korenhalmdijk 17,
ter terechtzitting verschenen, vertegenwoordigd door haar directeur de heer A. Murre,
raadslieden: mr. De Groot, advocaat te Rotterdam en mr. d’Hooghe advocaat te Middelburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de zitting van 20 oktober 2011 en 4 november 2011, waarbij de officier van justitie mr. Koopmans en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. (zie cursief ) De tenlastelegging luidt dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2005 tot en met 28 november 2006 te 's-Gravenpolder, gemeente Borsele, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, als degene bij wie afvalstoffen, te weten een hoeveelheid uiensap (uienperswater) ontstond, (telkens) handelingen met betrekking tot dit uiensap (uienperswater) heeft verricht dan wel nagelaten, aangezien zij meermalen uiensap (uienperswater) met een zeer hoog CZV-gehalte en/of een zure Ph, heeft afgegeven aan een ander wetende dat deze afvalstoffen in of op de bodem werden gebracht, terwijl zij wist en/of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan;
art 10.1 lid 2 Wet milieubeheer
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2005 tot en met 28 november 2006 te 's-Gravenpolder, gemeente Borsele, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich (telkens) van afvalstoffen, te weten een hoeveelheid uiensap (uienperswater) heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen;
art 10.2 lid 1 Wet milieubeheer
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2005 tot en met 28 november 2006 in de gemeente Borsele, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, zich door afgifte aan [transportbedrijf]., althans aan een ander of anderen, van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, te weten uiensap (uienperswater), heeft ontdaan;
art 10.37 lid 1 Wet milieubeheer
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2005 t/m 28 november 2006 te 's-Gravenpolder, gemeente Borsele, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad (een) vals(e) of vervalst(e) afleveringsbewijs/-zen "Zuiveringsslib, compost, zwarte grond, overeenkomstig de in het proces-verbaal beschreven afleveringsbewijzen met nummers 36112399 en 37455796”(dossierpagina 119-126) en/of de afleveringsbewijzen met de nummers 31470904 t/m 36104973 (bijlage 6, pagina 13-16) en/of de afleveringsbewijzen met de nummers 15765059, 39766799, 39766810 - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware(n) ze/het (telkens) echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op dat/die afleveringsbewijs/-zen (telkens) valselijk vermeld was/werd dat door haar aan de afnemer [transportbedrijf] zuiveringsslib vloeibaar en/of zuiveringsslib steekvast was afgeleverd;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 10.1 lid 2 Wet milieubeheer en de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 10.37 lid 1 Wet milieubeheer wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de processen-verbaal, de observaties, de bemonstering, de getuigenverklaringen, het rapport van het NFI en de verklaringen van de medeverdachten.
De officier van justitie is van mening dat gelet op de definitie van afvalstof in de Wet milieubeheer en de Kaderrichtlijn afvalstoffen 2008/98/EG het uiensap aangemerkt dient te worden als afvalstof. Centraal in deze definitie staat: het zich ontdoen. De officier van justitie geeft aan dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap in zijn arrest van 18 december 2007 onder nummer C-194-05 afvalstof kernachtig samenvat als ‘een last waarvan de houder zich wil ontdoen’.
Gelet op het NFI rapport en de in haar requisitoir omschreven jurisprudentie inzake afvalstoffen is de officier van justitie van oordeel dat het in de tenlastelegging genoemde uiensap in de ten laste gelegde periode dient te worden aangemerkt als afvalstof. Het uiensap is een niet beoogd geproduceerd restproduct waar de producent, verdachte TOP, zich van wilde ontdoen.
Ook de onder 3 ten laste gelegde valsheid in geschrift acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier uitgewerkte modus operandi, de diverse getuigenverklaringen, de zich in het dossier bevindende afleveringbewijzen en de afleveringsbewijzen die bij de wijziging tll zijn overgelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2 dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het uiensap niet aangemerkt kan worden als afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer, maar dat dit een bijproduct is. Hij heeft daartoe gesteld dat verdachte het uiensap op nuttige wijze en zonder enige verdere bewerking gebruikt, dat het uiensap als integraal onderdeel van een productieproces wordt geproduceerd en het verdere gebruik rechtmatig is en niet zal leiden tot ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit respectievelijk omdat verdachte er geen wetenschap van had dan wel het redelijkerwijs had kunnen weten en verdachte het feit niet heeft (mede) gepleegd.
Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht verdachte van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat artikel 10 Wet milieubeheer niet van toepassing is op meststoffen.
Voor het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman de rechtbank subsidiair verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat artikel 10 Wet milieubeheer niet van toepassing is op meststoffen.
Met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde valsheid in geschrift heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake is van misleiding. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat het bewijs met betrekking tot welke documenten er vervalst zijn ontbreekt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de Kaderrichtlijn Afvalstoffen, de Wet milieubeheer en de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn afvalstoffen het in de tenlastelegging genoemde uiensap is aan te merken als bijproduct en niet als afvalstof.
De Kaderrichtlijn Afvalstoffen geeft aan dat een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, alleen als een bijproduct en niet als een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1, kan worden aangemerkt, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
b) de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;
c) de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces en
d) verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het uiensap aan deze criteria.
Daarbij doet niet ter zake of het bijproduct een beoogd geproduceerd restproduct is dan wel een onbedoeld bij het productieproces vrijgekomen product.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal haar dan ook van deze feiten vrijspreken.
Met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde valsheid in geschrift merkt de rechtbank op dat voor de transporten van het uiensap vervoersdocumenten noodzakelijk waren. Omdat het Buro Heffingen van de transporten van het uiensap op de hoogte was én de BOOM-formulieren leverde zijn leveranciers en afnemers overeengekomen het uiensap met behulp van deze formulieren als ware het een BOOM-stof te vervoeren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet de opzet had om de BOOM-formulieren te gebruiken als ware zij echt en onvervalst. Verdachte heeft de formulieren in volledige openheid aan een ieder verstrekt ondanks het feit dat er onjuiste gegevens op de bonnen vermeld werden. Hierbij komt dat het Buro Heffingen wetende waarvoor de BOOM-formulieren werden gebruikt, deze altijd heeft geaccepteerd.
Aangezien verdachte niet het oogmerk had om te misleiden acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal haar van dit feit vrijspreken.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Unnik, rechters, in tegenwoordigheid van Buyze en mr. De Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 november 2011.
Mr. Van Unnik is buiten staat dit vonnis te tekenen.