ECLI:NL:RBMID:2011:BV1739

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RK-11/418 en 11/419
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van Unnik
  • A. Nomes
  • J. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige maatregel ex artikel 28 van de Wet op de Economische Delicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 17 oktober 2011 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van een voorlopige maatregel, zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet op de Economische Delicten. De voorlopige maatregel was opgelegd aan de verdachten, waaronder Verbeke Bunkering N.V. en een tweede verdachte, naar aanleiding van de verdenking van overtreding van milieuwetgeving. De officier van justitie had deze maatregel bevolen omdat er ernstige bezwaren bestonden tegen de inzameling van stookolie, die als gevaarlijke afvalstof werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stookolie, die door het zeeschip Marjatta aan het bunkerschip Chopin was afgegeven, niet voldeed aan de wettelijke normen en dat de verdachten niet beschikten over de benodigde vergunningen voor de inzameling van deze afvalstoffen.

Tijdens de openbare zitting op 14 oktober 2011 zijn de officier van justitie en de raadsman van de verdachten gehoord. De raadsman voerde aan dat de stookolie niet als afvalstof kon worden aangemerkt, omdat deze was teruggegeven aan de leverancier en niet was afgegeven aan een ander. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de stookolie, gezien de omstandigheden en de verklaringen van de betrokkenen, wel degelijk als afvalstof moest worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de voorlopige maatregel terecht was getroffen en dat het verzoek tot opheffing van deze maatregel moest worden afgewezen.

De rechtbank benadrukte dat de risico's voor het milieu reëel waren, gezien de aard van de stookolie en het feit dat de verdachten niet over de juiste vergunningen beschikten. De beslissing van de rechtbank is genomen in het belang van de bescherming van het milieu en de naleving van de wetgeving omtrent gevaarlijke afvalstoffen. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige maatregel dan ook afgewezen.

Uitspraak

Beslissing
Rechtbank Middelburg
RK-nummer 11/418 en 11/419
Beslissing op het verzoek tot opheffing van de voorlopige maatregel ex artikel 28 van de Wet op de Economische Delicten.
Beslissing op het verzoek tot opheffing van de voorlopige maatregel ex artikel 28, derde lid, van de Wet op de Economische Delicten, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2011 in de zaken tegen de verdachten:
Verbeke Bunkering N.V.,
gevestigd [adres],
en
[verdachte 2]
geboren op [1970],
wonende te [adres]
raadsman van beide verdachten: mr. Van Dam, advocaat te Rotterdam.
1. De procedure
De procedure blijkt ondermeer uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met 18 bijlagen d.d. 10 oktober 2011;
- de brief van de raadsman d.d. 11 oktober 2011, met als bijlagen afschriften uit het logboek van zeeschip Marjatta;
- de brief van de raadsman d.d. 11 oktober 2011 met als bijlage brief van Transcor Oil Services;
- proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 12 oktober 2011 met 9 bijlagen;
- proces-verbaal van verhoor van [verdachte 2] d.d. 7 oktober 2011;
- proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] d.d. 7 oktober 2011;
- proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 2] d.d. 7 oktober 2011;
- proces-verbaal van bevindingen van B.J. Hunsche, inspectiemedewerker VROM-inspectie d.d. 13 oktober 2011;
- Sectorplan 59 Vloeibare brandstof- en olierestanten;
- ISO 8217 Fuel Standard;
- de pleitnota van de raadsman van 14 oktober 2011 met twee bijlagen;
- de pleitnota van de officier van justitie van 14 oktober 2011, met bijlagen.
Tijdens het onderzoek ter openbare zitting van de economische raadkamer op 14 oktober 2011 zijn gehoord de officier van justitie mr. Boogert en de raadsman van verdachten.
2. De feiten
Verdachte [verdachte 2] is eigenaar van het motortankschip (mts) Chopin. Verdachte Verbeke Bunkering N.V. is eigenaar van een lading stookolie die zich bevindt in mts Chopin en die afkomstig is van het zeeschip Marjatta.
Op 7 oktober 2011 is proces-verbaal opgemaakt tegen de verdachten wegens verdenking van overtreding van artikel 10.55 en/of 10.48 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Naar aanleiding van deze verdenking heeft de officier van justitie een voorlopige maatregel bevolen, als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de Economische Delicten, luidende:
“ (…) dat voormelde verdachte(n) zich zal/zullen onthouden van de volgende handelingen: het vervoeren of laten vervoeren, het afgeven aan een ander, het verwerken of laten verwerken, bewerken of laten bewerken, lossen of laten lossen van voormelde afvalstoffen, tenzij dit geschiedt ter afgifte aan een daartoe bevoegde ontvanger of verwerker van deze afvalstoffen met toestemming van de Officier van Justitie en onder toezicht van het Korps Landelijke Politiediensten, afd. Waterpolitie
en/of dat verdachte(n) er voor zorg draagt/dragen dat de in het schip Chopin aanwezige afvalstoffen, welke voor inbeslagneming vatbaar zijn, worden/blijven opgeslagen en bewaard in dat schip totdat afgifte geschiedt aan een daartoe bevoegde ontvanger of verwerker van deze afvalstoffen met toestemming van de Officier van Justitie en onder toezicht van het Korps Landelijke Politiediensten, afd. Waterpolitie; zulks op kosten van de verdachte(n); (…)”.
Op 7 oktober 2011 is de kennisgeving voorlopige maatregel betekend in persoon aan verdachte [verdachte 2].
Op 11 oktober 2011 is namens de verdachten een verzoekschrift ingediend tot opheffing van de voorlopige maatregel. Er is volgens de verdachten sprake van een debunkering en niet van enige handeling ter zake van afvalstoffen zoals in de kennisgeving voorlopige maatregel wordt gesuggereerd. Anders dat daarin wordt gesteld is er geen sprake van inzameling van scheepsafvalstoffen. Verzocht wordt de voorlopige maatregel op te heffen, althans te bevelen dat de voorlopige maatregel wordt opgeheven en het schip en lading worden vrijgegeven.
Op 12 oktober 2011 is er een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie behorende tot het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Waterpolitie, werkzaam bij de Unit Operationele ondersteuning, Transport en Milieucontrole. In dit proces-verbaal staat dat tijdens de actie Waakzaam Milieu op vrijdag 7 oktober 2011 bleek dat in de haven van Terneuzen ongeveer 110 ton restanten van stookolie werden afgegeven door het Zeeschip Marjatta aan de binnenvaarttanker mts Chopin. Hoofdmachinist [naam machinist] en kapitein [naam kapitein] van het motorschip Marjatta zijn als getuigen gehoord en hebben – samengevat – verklaard:
Er waren problemen met de 140 ton brandstof gebunkerd in Gdansk op 16 september 2011. Tijdens de reis waren problemen ontstaan met de separatoren aan boord. Deze raakten volledig verstopt tengevolge het gebruik van de bunkers uit Gdansk. Vervolgens werd gebruik gemaakt van andere bunkers aan boord die nog voorradig waren. Met deze andere bunkers werd naar Finland gevaren en in Finland werd 80 ton bunkers ingenomen. De separatoren werden schoongemaakt en men ging varen met de Finse bunkers en dat ging goed. Vervolgens werden de bunkers uit Gdansk in kleine hoeveelheden opgemengd met de goede bunkers uit Finland. Daarna ontstonden dezelfde problemen, namelijk het verstoppen van de separatoren. Zelfs met 10% bunkers uit Gdansk, opgemengd met de Finse bunkers, verstopten de separatoren. Hierna is men met de ongemengde bunkers uit Finland verder gevaren en hierbij hebben geen problemen meer plaatsgevonden. Men heeft opdracht gekregen van de eigenaar van het schip om de bunkers in Nederland af te geven. Ongeveer 30 ton bunkers uit Gdansk zijn gebruikt.
Volgens het proces-verbaal werd aan boord van mts Chopin een analysecertificaat verkregen van de lading Poolse stookolie, omschreven als RMG IFO 380. Daarin staat onder meer dat het Total sediment potential (TSP) 0,91 % (m/m) bedraagt en het Ash (asgehalte) 0,039% (m/m). Aan de hand van het TSP-gehalte kan worden gesteld dat deze stookolie niet voldoet aan de normering ISO 8217. Volgens deze normering mag het TSP-gehalte maximaal 0,10 % (m/m) bedragen. Deze partij stookolie is off spec ten opzichte van deze ISO-norm. Indien het gehalte TSP groter is dan 0,2 %, zal dit in het algemeen leiden tot ernstige problemen met de voortstuwing.
Tot slot wordt melding gemaakt van twee analysecertificaten van het bedrijf DNV petroleum services betreffende de bunkers uit Gdansk, opgeslagen in landingtanks 4 port en 4 starboard. Volgens deze certificaten is het TSP-gehalte in tank 4 S 0,90 % (m/m) en in tank 4 0,60 %, is er een verhoogde kans op dichtslibben en is de brandstofstabiliteit verdacht.
3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de partij stookolie die het zeeschip Marjatta heeft afgegeven aan het bunkerschip Chopin een gevaarlijke afvalstof is in de zin van de Wm. Voor gevaarlijke afvalstoffen geldt dat deze enkel mogen worden afgegeven aan en ingenomen worden door een erkende afvalinzamelaar dan wel afvalbe- of verwerker. De definitie van afvalstof is: alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. De afgegeven stookolie is een gevaarlijke afvalstof en wel om de volgende redenen: het is afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de Kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. Stookolie is carcinogeen. Kankerverwekkend is onder H7 genoemd als gevaarlijke eigenschap in bijlage III van de Kaderrichtlijn. Het is anderen dan vergunninghouders verboden afvalstoffen in te zamelen. Nu beide verdachten niet beschikken over een inzamelvergunning, is er sprake van op zijn minst genomen ernstige bezwaren. Als er ernstige bezwaren zijn, kan een voorlopige maatregel alleen bevolen worden als de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen. Indien off-spec (off-specifications) stookolie, een gevaarlijke afvalstof, wordt ingezameld door een ander dan een vergunninghouder ex artikel 10.45, eerste lid, van de Wm, dan is er geen sprake van een doelmatig beheer van afvalstoffen. Onmiddellijk ingrijpen was geboden omdat de risico’s reëel waren, dat de off-spec stookolie direct zou worden doorverkocht (al dan niet in het buitenland) als brandstof of zou worden bewerkt of opgemengd door een niet erkende afval be- of verwerker. Een onmiddellijk ingrijpen was vereist om zicht te houden op deze partij gevaarlijke afvalstoffen en om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen.
4. Het standpunt van de raadsman
De in geding zijnde partij stookolie had een hogere TSP (sedimentswaarde) dan de stookolie die het zeeschip had besteld. Het zeeschip heeft om die reden de stookolie aan de leverancier als off-spec terug gegeven. De leverancier heeft deze stookolie verkocht aan Verbeke Bunkering. De door Verbeke Bunkering gekochte stookolie is stookolie die in Gdansk is geleverd. Er is geen sprake van een handeling, een voornemen of een verplichting om zich te ontdoen van de stookolie. Om geen risico’s te lopen is de stookolie teruggegeven aan de leverancier, hetgeen kon omdat de TSP-waarde niet aan de overeenkomst voldeed. Het staat niet vast dat de stookolie niet te gebruiken is als brandstof ten behoeve van de voortstuwing van het schip. Er is geen sprake van het afgeven van stookolie maar van teruggeven. Het gaat om stookolie van de oorspronkelijke leverancier die Verbeke Bunkering heeft gekocht. Van een zich ontdoen is geen sprake. Verbeke Bunkering heeft een goede afzetmarkt voor deze stookolie. De stookolie is zonder enige bewerking voor normaal gebruik aan te wenden. De ISO 8217 Fuel Standard wordt ten onrechte aangehaald als een wettelijke standaard. Het niet-voldoen aan deze norm betekent nog niet dat de stookolie is aan te merken als afvalstof.
5. De beoordeling
Uit de gedingstukken blijkt dat de voorlopige maatregel betrekking heeft op een hoeveelheid stookolie uit Gdansk van 140 ton, waarvan 30 ton is verbruikt door het motorschip Marjatta.
Uit de verklaringen van de hoofdmachinist en de kapitein van de Marjatta blijkt dat deze stookolie niet te gebruiken was als brandstof ten behoeve van de voortstuwing van het schip, zijnde de oorspronkelijke bestemming. Uit de verklaring van de hoofdmachinist blijkt dat de separatoren van het schip tijdens de reis ieder half uur moesten worden schoongemaakt. Dit moet worden aangemerkt als een meer dan normale hoeveelheid storingsincidenten. Zelfs het mengen (blenden), in een verhouding van 1:10, van de stookolie met een andere zich aan boord bevindende hoeveelheid brandstof uit Finland, gaf problemen met de separatoren. Daarna werd uitsluitend gevaren op de uit Finland afkomstige brandstof, wat tot gevolg had dat er geen probleem meer was met de voortstuwing, aldus deze verklaringen. Deze verklaringen over de (on)deugdelijkheid van de stookolie uit Gdansk als brandstof, worden bevestigd door de analysecertificaten waarvan in het proces-verbaal van 12 oktober 2011 melding is gemaakt, en welke certificaten bij dat proces-verbaal zijn gevoegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderhavige partij stookolie ondeugdelijk was om te gebruiken als brandstof voor de voortstuwing van dit schip. Nu deze stookolie niet overeenkomstig de bestemming is gebruikt als brandstof, maar is afgegeven aan mts Chopin, om daarna te worden verhandeld door Verbeke Bunkering B.V., moet worden vastgesteld dat er sprake was van een belangrijke aanwijzing voor een handeling, een voornemen of een verplichting zich te ontdoen van een stof, in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm. Om die reden moet deze stookolie worden aangemerkt als afvalstof.
Uit de door de officier van justitie bij zijn pleitnota overgelegde rapportage (een zogeheten Safety Data Sheet van Shell – Shell MFO 380 – en een Material Safety Data Sheet van Bominflot van 23 juni 2009) blijkt dat stookolie kankerverwekkend is. Kankerverwekkendheid is onder H7 genoemd als gevaarlijke eigenschappen in bijlage III van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen 2008/98/EG. De in geding zijnde partij stookolie wordt daarom door de rechtbank aangemerkt als een gevaarlijk afvalstof.
Gelet op deze kwalificatie is het op grond van artikel 10.37, eerste lid, van de Wm verboden zich door afgifte aan een ander van deze partij stookolie te ontdoen en is het op grond van artikel 10.45 van de Wm verboden deze partij in te zamelen zonder vermelding op een lijst van inzamelaars dan wel zonder vergunning. De beide verdachten stonden niet vermeld op een lijst van inzamelaars en beschikten niet over een inzamelvergunning. Om die reden heeft de officier van justitie terecht aangenomen dat er sprake was van ernstige bezwaren.
Uit de stukken en het door de verdachten ingenomen standpunt blijkt bovendien dat Verbeke Bunkering N.V. doende was de stookolie te verhandelen aan een andere partij die evenmin over een vergunning beschikte. Gelet op het risico van doorverkoop aan en bewerking door niet-erkende bewerkers of verwerkers en de risico’s daarvan voor het milieu, was een onmiddellijk ingrijpen vereist.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de Economische Delicten terecht door de officier van justitie is getroffen. Het verzoek tot opheffen van deze maatregel zal worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige maatregel af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Unnik, voorzitter, en mr. Nomes en mr. De Roos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Wisse, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 oktober 2011.