ECLI:NL:RBMID:2011:BV2034

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211971
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een regeling in der minne en de toelaatbaarheid van confraternele correspondentie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 28 september 2011, ontstond een geschil kort voor een getuigenverhoor over de vraag of er overeenstemming was bereikt over een regeling in der minne. De eis werd gewijzigd naar nakoming van deze regeling. De kantonrechter wenste kennis te nemen van de confraternele e-mailwisseling tussen de advocaten van de partijen, die zonder toestemming van de Deken van de Orde van Advocaten in het geding werd gebracht. De kantonrechter verwierp het argument dat deze e-mailwisseling buiten beschouwing moest blijven, en oordeelde dat het belang van waarheidsvinding zwaarder woog dan de vertrouwelijkheid van de correspondentie. Dit was in lijn met Regel 13 van de gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten, die niet gericht is tot partijen en niet de rechtskracht heeft om in dit geding niet te worden afgeweken.

De procedure verliep via verschillende stappen, waaronder dagvaarding, conclusies van antwoord, tussenvonnissen en een getuigenverhoor. De kantonrechter handhaafde eerdere beslissingen en oordeelde dat de e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigden van partijen relevant was. De gemachtigde van de eiseres had op 25 maart 2011 aan de gemachtigde van de gedaagde meegedeeld dat de eiseres instemde met een voorgesteld brutobedrag, maar dat zij zich het recht voorbehield om de regeling te ontbinden als niet aan de voorwaarden werd voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de aanvaarding van het aanbod van de gedaagde door de aanvullende voorwaarden van de eiseres moest worden opgevat als een nieuw aanbod, waardoor het oorspronkelijke aanbod van de gedaagde was verworpen.

Uiteindelijk concludeerde de kantonrechter dat de primaire vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst moest worden afgewezen. De gedaagde had overtuigend bewijs geleverd dat de schoenen in een versleten staat waren, wat de dringende reden voor ontslag aantoonde. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter M.J.M. Klarenbeek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Terneuzen
zaak/repnr.: 211971/10-2459
vonnis van de kantonrechter d.d. 28 september 2011
in de zaak van:
[partij A],
wonende te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. J.A.B. van Dam,
t e g e n :
de besloten vennootschap
Scaldis Schoenen B.V.,
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. I.C. van Efferen.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 4 november 2010,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis van 17 november 2010,
- akte overlegging producties [gedaagde],
- persoonlijke verschijning van partijen.
- tussenvonnis d.d. 12 januari 2011,
- getuigenverhoor,
- akte wijziging van eis,
- antwoordakte.
- tussenvonnis van 8 juni 2011,
- akte en antwoordakte.
De verdere beoordeling van de zaak
1.1. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij de tussenvonnissen. De inhoud van die vonnissen moet als hier ingelast worden beschouwd. [Eiseres] heeft vier e-mails in het geding gebracht, die tussen de gemachtigden van partijen zijn verzonden. [Gedaagde] heeft daartegen geprotesteerd op de grond dat haar gemachtigde daar geen toestem-ming voor heeft gegeven en nergens uit blijkt dat de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg daar toestemming voor heeft gegeven. [Gedaagde] is van mening dat de overgelegde e-mail correspondentie buiten beschouwing dient te blijven.
1.2. Daarin volgt de kantonrechter [gedaagde] niet. [Eiseres] heeft gesteld dat haar gemach-tigde op 21 juni 2011 telefonisch advies heeft ingewonnen bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg. Daaruit volgt niet dat de Deken toestemming gegeven heeft, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Maar regel 13 van de gedragsregels 1992 van de Nederlandse Orde van Advocaten is niet gericht tot partijen en heeft niet een zodanige rechtskracht dat daarvan in een rechtsgeding niet zou kunnen worden afgeweken. In dit geval dient het belang van de waarheidsvinding te prevaleren boven dat van vertrouwe-lijkheid van confraternele correspondentie.
2.1. In de e-mail van 25 maart 2011 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan die van [gedaagde] meegedeeld dat [eiseres] alsnog instemde met het voorgestelde brutobedrag en verzocht om binnen drie dagen tot betaling over te gaan, alsook een loonspecificatie te zenden. De e-mail besluit met de volgende zin:
“Voor het geval de regeling niet overeenkomstig wordt uitgevoerd, behoudt cliënte zich het recht voor deze eenzijdig buitengerechtelijk te ontbinden en ten volle aanspraak te blijven maken op hetgeen in de procedure wordt gevorderd.”
2.2. Door deze laatste zin heeft [gedaagde] in redelijkheid de verzoeken om binnen drie dagen te betalen en een loonspecificatie te zenden mogen opvatten als aanvullende voor-waarden, zoals [gedaagde] gedaan heeft. Het voldoen aan deze verzoeken was niet uitsluitend een kwestie van uitvoering, aangezien [eiseres] zich het recht voorbehield de minnelijke regeling te ontbinden wanneer aan de verzoeken niet voldaan zou worden.
2.3. Daardoor moet worden geoordeeld dat de aanvaarding van het aanbod van [gedaagde] door aanvullende voorwaarden van [eiseres] ingevolge art. 6:225, lid 1, BW moet worden opgevat als een nieuw aanbod van [eiseres] en verwerping van het oorspronkelijke aanbod van [gedaagde]. Deze aanvullende voorwaarden betroffen weliswaar slechts ondergeschikte punten van uitvoering, maar [gedaagde] heeft onverwijld, namelijk diezelfde dag, bezwaar gemaakt tegen de aanvullende voorwaarden. Per e-mail van 25 maart 2011 heeft de gemachtigde van [gedaagde] namelijk vastgesteld dat [gedaagde] niet kan voldoen binnen de gestelde termijn, zodat het voorstel komt te vervallen. Gelet op art. 6:225, lid 2, BW is er geen overeenkomst tot stand gekomen, ook al hielden de aanvullende voorwaarden slechts ondergeschikte punten van uitvoering in.
2.4. Na het laatste tussenvonnis is komen vast te staan dat de gemachtigde van [eiseres] op 28 maart 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van [gedaagde] en heeft meegedeeld dat een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] toch later dan drie dagen mocht betalen. Maar voor [gedaagde] was de maat vol. Voor zover [eiseres] mocht menen dat zij alsnog het oorspronkelijke aanbod van [gedaagde] kon aanvaarden zonder aanvul-lende voorwaarden, dan is dat onjuist. Zoals reeds overwogen gold ex art. 6:225, lid 1, BW door de aanvullende voorwaarden van [eiseres] het oorspronkelijke aanbod van [gedaagde] vanaf 25 maart 2011 als verworpen, zodat het op 28 maart 2011 niet alsnog aanvaard kon worden.
2.5. De conclusie is dat de primaire vordering tot nakoming van een op 25 maart 2011 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst moet worden afgewezen.
3.1. Daarom komt thans aan de orde of [gedaagde] het vereiste bewijs heeft geleverd. Op de zitting van 1 december 2010 heeft [gedaagde] twee paar schoenen getoond. [Eiseres] heeft erkend, althans niet betwist dat deze de bewuste schoenen zijn. Vastgesteld is dat een paar lage damesschoenen, ballerina’s (verder: de ballerina’s) duidelijk sporen vertoonden die er op wezen dat zij buiten de winkel gedragen waren. De duidelijk zichtbare sporen van slijtage kunnen niet zijn ontstaan door het eenmaal dragen, zoals [eiseres] wilde doen geloven. [Eiseres] heeft echter ter zitting ontkend dat zij de schoenen zo bij [gedaagde] heeft achtergelaten als door [gedaagde] getoond bij de verschijning van partijen.
3.2. Door de getuigenverklaringen van [X, Y en Z] in onderlinge samenhang bezien is overtuigend aangetoond dat de ballerina’s op 23 juli 2010 in dezelfde toestand verkeerden – duidelijke sporen van slijtage, in het bijzonder aan de onderzijde – als ter zitting van 1 december 2010. Aan deze overtuiging draagt bij dat getuigen hebben verklaard dat op camera (videobeelden) is te zien dat zowel [eiseres] als [getuige Y] de balle-rina’s aan het kuisen en poetsen waren. Uit de verklaring van [getuige Y] blijkt dat zij dat op verzoek van [eiseres] heeft gedaan ongeveer een week voordat de ballerina’s in de winkel werden ontdekt. Alle drie de getuigen hebben verklaard dat de ballerina’s zich destijds, juli 2010, reeds bevonden in de toestand waarin de ballerina’s aan de getuigen zijn getoond ter zitting van 30 maart 2011.
3.3. Door dit bewijs is de dringende reden voor het ontslag aangetoond. Herhaald zij, hetgeen hierover in het tussenvonnis van 12 januari 2011 reeds is overwogen. Ook de subsidiaire vorderingen van [eiseres] moeten daarom worden afgewezen.
4. De vorderingen van [eiseres] moeten alle worden afgewezen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 1.250,- wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagde];
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.