zaak/rolnr.: 209380 / 10-1977
vonnis van de kantonrechter d.d. 6 juli 2011
de rechtspersoon naar publiek recht
verder te noemen: Politie Zeeland,
gemachtigde: Buys & Partners gerechtsdeurwaarders,
wonende in de gemeente [x],
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M. Harte.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 27 augustus 2010,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
- tussenvonnis d.d. 16 maart 2011,
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dat vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd. Overwogen is dat zaakwaarneming geen basis biedt voor een vergoeding van de kosten van volledig herstel. Politie Zeeland had echter bij conclusie van repliek punt 3. gesteld dat zij niet alleen uit zaakwaarneming heeft gehandeld. Omdat die andere grondslag van de vordering niet duidelijk was verwoord en expliciet was gemaakt, is in het tussenvonnis met aanvulling van rechtsgronden op basis van de feiten en de stellingen van partijen een mogelijk juridisch kader voor de vordering geschetst en Politie Zeeland verzocht mee te delen of zij inderdaad haar vordering op deze rechtsgronden beoordeeld wenst te zien.
2. Daarop heeft Politie Zeeland bevestigend geantwoord, waarbij zij nog eens heeft benadrukt dat zij bij het binnentreden van de huurwoning van [gedaagde] rechtmatig heeft gehandeld. [Gedaagde] heeft in zijn antwoord opgemerkt dat de kantonrechter enkele zaken ten onrechte heeft gesteld en overwogen, maar dat berust op een onjuiste lezing van het tussenvonnis. De kantonrechter heeft slechts verduidelijkt en expliciet gemaakt wat uit de stellingen van Politie Zeeland kon worden afgeleid. Politie Zeeland neemt de expliciet gemaakte grondslag van haar vordering voor haar rekening. Door deze explicitering is [gedaagde] in de gelegenheid geweest daar verweer tegen te voeren. Bij de conclusie van dupliek tastte [gedaagde] hier nog geheel in het duister. De aanvulling van rechtsgronden heeft dan ook beide partijen gediend en een verrassingsbeslissing is hierdoor vermeden.
3. Daartoe door het tussenvonnis in staat gesteld, heeft [gedaagde] tot verweer thans aangevoerd:
[gedaagde] is niet aansprakelijk jegens [woningbouwvereniging Z]. [Gedaagde] is door [Z] nooit in gebreke of aansprakelijk gesteld, zodat van een tekortkoming geen sprake kan zijn (art. 6:74, lid 2, BW). Voorts had [Z] [gedaagde] de kans moeten geven zelf de schade te herstellen. Dat zou onherroepelijk aan de orde zijn gekomen bij het einde van de huur. Subsidiair heeft Politie Zeeland niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht. Volstaan had kunnen worden met het eenvoudig afsluiten van het voorportaal van de woning met een houten plaat. [Gedaagde] zou dan de keuze hebben gehad om te beslissen hoe hij de schade had kunnen herstellen of laten herstellen. Bij de oplevering aan het einde van de huurovereenkomst had [Z] dan het voorportaal kunnen beoordelen. Bovendien dient op de schadevergoeding een correctie “nieuw voor oud” te worden toegepast.
4. De Politie Zeeland heeft onder meer gesteld:
Op bevel van een officier van justitie is de politie op 20 juni 2009 de woning binnengevallen, omdat [gedaagde] moest worden aangehouden op verdenking van mishandeling, bedreiging en vrijheidsbeneming, welke in de woning plaats vonden. De politie was gemachtigd om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Na herhaaldelijk aanbellen en roepen door de brievenbus werd niet opengedaan, terwijl er wel beweging in de woning was. Daardoor was de politie genoodzaakt de voordeur te forceren. Het was niet mogelijk om eerst rustig te onderzoeken of er op een andere wijze met minder schade binnengetreden kon worden.
5. [Gedaagde] heeft erkend dat de Politie Zeeland rechtmatig is binnengetreden. Hij meent wel dat de politie eerst zeker had moeten weten dat [gedaagde] werkelijk in de woning in de woning aanwezig was. [Gedaagde] heeft opgemerkt dat hij daar niet aanwezig was en dat van zijn vriendin verwacht mocht worden dat zij de woning voor de politie zou openen. Deze argumenten van [gedaagde] falen. [Gedaagde] heeft niet uitgelegd hoe de politie zou hebben moeten vaststellen dat hij toen niet in de woning aanwezig was. Daarom kan niet worden aangenomen dat de politie de afwezigheid van [gedaagde] in de woning destijds met zekerheid zou hebben kunnen vaststellen. Er wordt vanuit gegaan dat de politie direct diende te handelen en dat er op aanbellen en roepen niet werd gereageerd, nu [gedaagde] een en ander niet heeft weersproken. Gelet op art. 7:219 BW komt het voor rekening van [gedaagde] dat zijn vriendin niet adequaat heeft gereageerd op het aanbellen en roepen van de politie. De conclusie is dat de Politie Zeeland bij het binnentre-den niet onzorgvuldig of buitenproportioneel te werk is gegaan.
6. Een in gebreke stelling was hier niet vereist gelet op art. 6:83, aanhef en sub b, BW. Het ging hier niet om nakoming van een primaire verplichting van [gedaagde] als huurder, maar om een subsidiaire verplichting tot vergoeding van schade die reeds was geleden. [Z] mocht ervoor kiezen de schade door Politie Zeeland te laten vergoeden. Doordat de Politie Zeeland hieraan gevolg heeft gegeven, had [Z] er geen enkel belang meer bij om [gedaagde] voor de schade aansprakelijk te stellen. Dat kan echter [gedaagde] niet ontslaan van een bijdrageplicht ex art. 6:10 BW. [Gedaagde] is jegens [Z] aansprakelijk omdat het gelet op art. 7:219 BW aan hem moet worden toegerekend dat er op aanbellen en roepen van de politie niet werd opengedaan, zodat het forceren van de voordeur noodzakelijk werd.
7. Niet valt in te zien hoe de Politie Zeeland het bedrag van de schade zou hebben kunnen beperken. [Z] heeft de schade aan de voordeur en de kozijnen zelf hersteld en heeft [gedaagde] daarbij niet de gelegenheid gegeven de schade zelf te herstellen. Gelet op art. 6:11, lid 1, BW is [gedaagde] gerechtigd dit verweer tegen Politie Zeeland in te roepen. Ten onrechte gaat [gedaagde] ervan uit dat het herstel van de voordeur met kozijnen eerst bij de oplevering bij het einde van de huurovereenkomst aan de orde moest komen en dat zolang kon worden volstaan met het afsluiten van het voorportaal met een houten plaat. Dat laatste is geen adequate voorziening. Het ontbreken van een voordeur is een ernstig gebrek, dat dringend gerepareerd dient te worden en dat [gedaagde] dan ook ex art. 7:220 BW diende toe te staan, zoals hij kennelijk ook heeft gedaan. Het feit dat [Z] [gedaagde] geen gelegenheid heeft gegeven de schade zelf te (laten) herstellen, ontslaat [gedaagde] niet van zijn verplichting tot schadevergoeding, maar kan er onder omstandigheden wel toe leiden dat als schade slechts toewijsbaar zijn de kosten die [gedaagde] bij zelfwerkzaamheid zou hebben gemaakt. Hierover heeft [gedaagde] echter gezwegen, zodat zijn verweer onvoldoende is onderbouwd en daarom wordt gepasseerd.
8. Tenslotte wordt verworpen dat er een aftrek ”nieuw voor oud” zou moeten worden gegeven. Gelet op de wijze waarop de schade is ontstaan en aan [gedaagde] toegerekend wordt, is het niet redelijk dat een dergelijke aftrek zou moeten worden toegepast.
9. Als productie 18 heeft Politie Zeeland de factuur van [Z] met een betalings-specificatie in het geding gebracht als bewijs van de betaling. [Gedaagde] is op deze produktie niet ingegaan, zodat wordt aangenomen dat de factuur door Politie Zeeland is betaald op 22 december 2009, zoals op de specificatie is vermeld.
10. De schade is veroorzaakt door noodzakelijk ingrijpen van de politie wegens een verdenking van ernstige strafbare feiten. Daarom gaat in de onderlinge verhouding tussen Politie Zeeland en [gedaagde] de schade geheel [gedaagde] aan en dient hij het gehele schadebedrag aan Politie Zeeland te vergoeden. De nevenvorderingen zijn niet weersproken en op de wet gegrond. De vordering zal geheel worden toegewezen met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan Politie Zeeland te betalen een bedrag van € 2.445,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.077,42 te berekenen vanaf 27 augustus 2010 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van Politie Zeeland tot op heden worden begroot op € 604,26, waaronder begrepen een bedrag van € 300,- wegens salaris van de gemachtigde van Politie Zeeland;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.