ECLI:NL:RBMID:2011:BX5220

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212651
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering en wijziging van eis in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 17 augustus 2011, gaat het om een regresvordering waarbij eiser, [eiser], stelt dat de drie hoofdelijke schuldenaren ieder een gelijk aandeel moeten bijdragen. Na een tussenvonnis heeft eiser geprobeerd zijn eis te wijzigen, met de stelling dat hij geen enkele bijdrageplicht heeft. De rechtbank heeft deze wijziging van eis echter niet toegestaan op twee gronden. Ten eerste, volgens artikel 130, lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, was één van de gedaagden niet verschenen en was de wijziging van eis niet aan hem betekend. Ten tweede, de wijziging van eis was in strijd met de goede procesorde. Eiser had de procedure onzorgvuldig voorbereid, terwijl gedaagde 2, die wel verschenen was, een advocaat had ingeschakeld maar deze niet langer kon laten optreden vanwege hoge kosten. De rechtbank oordeelde dat het onaanvaardbaar zou zijn dat gedaagde 2 zich in dit stadium van het geding nog zou moeten verweren tegen een geheel gewijzigde grondslag van de eis.

De procedure verliep als volgt: de dagvaarding vond plaats op 18 november 2010, gevolgd door conclusies van antwoord en repliek, en een schriftelijke en mondelinge toelichting van gedaagde 2. Eiser had aanvankelijk een eis ingesteld die inhield dat gedaagden zouden worden veroordeeld om aan hem te vergoeden wat hij in zijn onderlinge verhouding tot hen meer had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de wijziging van eis niet kon worden toegestaan, en dat de oorspronkelijke eis gehandhaafd moest worden. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten, die op € 310,- werden begroot. De beslissing van de kantonrechter werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Terneuzen
zaak/rolnr.: 212651 / 10-2576
vonnis van de kantonrechter d.d. 17 augustus 2011
in de zaak van
[partij A],
wonende te [adres buitenland],
met gekozen woonplaats [in Nederland],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. T.G.M. Scheers,
t e g e n :
[partij B],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen, en
[partij C],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde 2],
verschenen, aanvankelijk met gemachtigde: mr. R.R.E. Nobus,
later in persoon.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 18 november 2010,
- conclusies van antwoord en repliek,
- schriftelijke en mondelinge toelichting van [gedaagde 2] met produkties.
- vonnis van 8 juni 2011,
- persoonlijke verschijning van partijen,
- akte wijziging van eis,
- produktie van [eiser].
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dat vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd. Ter zitting heeft [eiser] een wijziging van eis ingediend. [Gedaagde 2] heeft tegen die wijziging van eis bezwaar gemaakt.
2.1. [Eiser] wenst zijn eis thans te wijzigen in die zin dat [gedaagde 2] alles zal betalen wat [eiser] heeft betaald en nog zal betalen aan de stad Neufchâteau, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. Subsidiair heeft [eiser] zijn oorspronkelijke eis gehandhaafd, inhoudende dat [gedaagden] worden veroordeeld om aan [eiser] te vergoeden al hetgeen deze in zijn onderlinge verhouding tot [gedaagden] méér heeft betaald of nog zal betalen. Aan zijn thans nieuw aangedragen eis legt [eiser] ter grondslag dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij ex art. 6:8 BW moet opdraaien voor de openstaande schuld. Daarbij wijst [eiser] op diverse omstandigheden om toe te lichten dat partijen naast de huurovereenkomst onderling nog een overeenkomst gesloten zouden hebben, die inhield dat [eiser] zich niet met de exploitatie van de camping mocht bemoeien en geen kosten, in het bijzonder geen huur, zou behoeven te betalen.
2.2. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt [gedaagde 2] terecht bezwaar tegen deze wijziging van eis. In de eerste plaats is er de positie van de niet-verschenen [gedaagde 1]. Weliswaar heeft [eiser] zijn wijziging zo geformuleerd dat [gedaagde 1] daardoor niet lijkt te worden geraakt, maar dat is maar schijn. Indien het juist is dat het onaanvaardbaar zou zijn dat [eiser] zijn aandeel zou moeten dragen, dan zullen [gedaagden] de schuld ieder voor de helft moeten dragen. De wijziging van eis brengt mee dat [gedaagde 1] de helft van de schuld in plaats van een derde zou moeten dragen. Daarop behoeft [gedaagde 1] niet bedacht te zijn. De wijziging van eis is daarom in strijd met artikel 130, lid 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [Eiser] heeft de wijziging van eis niet aan [gedaagde 1] doen betekenen. Daarover is althans niets gesteld of gebleken.
2.3.1. In de tweede plaats is de wijziging van eis in strijd met een goede procesorde. Zowel bij dagvaarding (punt 12) als bij conclusie van repliek (punt 13) heeft [eiser] gesteld dat [eiser], [gedaagden] in hun onderlinge verhouding ieder voor een gelijk deel draagplichtig zijn. Bij zijn akte (punt 17) heeft [eiser] gesteld dat hij tot voor kort nog enigszins kon accepteren dat hij werd aangesproken voor een derde van de openstaande schuld, maar dat hij hiermee geen genoegen meer neemt, nu [gedaagde 2] alle feiten verdraait en ook nog met een mogelijke regresvordering van [gedaagde 2] geconfronteerd zou kunnen worden. Een en ander wijst op een geheel ontoereikende voorbereiding van dit geding door [eiser].
Bij een zorgvuldige voorbereiding zou [eiser] hebben geweten wat het standpunt van [gedaagde 2] is, voordat hij de regresvordering had ingesteld. Bij een zorgvuldige voorbereiding zou [eiser] zich hebben gerealiseerd dat hij zelf destijds helemaal geen huur had voldaan, zodat het heel goed mogelijk is dat [gedaagde 2] méér huurpenningen heeft voldaan dan hijzelf door de executie in Nederland heeft moeten betalen.
2.3.2. [Gedaagde 2] heeft een advocaat als gemachtigde ingeschakeld, maar heeft deze niet langer voor zich kunnen laten optreden vanwege de hoge kosten die dat meebrengt. (De aangevraagde toevoeging is mogelijk geweigerd.) Deze hoge kosten zouden nodeloos zijn gemaakt, wanneer [eiser] thans zou worden toegestaan zijn eis te wijzigen. [Gedaagde 2] heeft daarop ter zitting met nadruk gewezen. Het is onder de voormelde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, volgens welke hoofdelijke medeschuldenaren zich jegens elkaar hebben te gedragen (art. 6:8 BW), niet aanvaardbaar dat [gedaagde 2] zich in dit stadium van het geding nog te weer zou moeten stellen tegen een geheel gewijzigde grondslag van de eis.
2.3.3. Om de voormelde twee redenen, die ieder op zich toereikend zijn, zal de wijziging van eis niet worden toegestaan. Ter beoordeling ligt daarom voor de eis zoals bij dagvaarding ingesteld.
3.1. Ter zitting is aan [eiser] gelegenheid gegeven om in te gaan op de bescheiden die door [gedaagde 2] zijn overgelegd en die in het tussenvonnis onder 4.6. zijn weergegeven. [Eiser] heeft de echtheid van deze bescheiden niet betwist en heeft de inhoud niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarom wordt thans vastgesteld dat [gedaagde 2] tenminste zestien maanden huur heeft voldaan, hetgeen neerkomt op een bedrag van circa € 32.000,-.
3.2. Ter zitting heeft [eiser] een niet ondertekende brief op blanco papier ingediend. Nadat de kantonrechter erop had gewezen dat deze brief niet ondertekend was, heeft [eiser] aangeboden een ondertekend exemplaar in het geding te brengen. Nadien is van de gemachtigde van [eiser] eenzelfde brief ontvangen op briefpapier van LAVG, die is voorzien van een handtekening. [Gedaagde 2] is nog niet in de gelegenheid geweest om op deze ondertekende brief te reageren. Uit deze brief kan worden afgeleid dat [eiser] aan LAVG inzake Neufchateau/[eiser] een bedrag van € 21.362,72 heeft voldaan. Hij zou nog € 8.342,38 moeten voldoen.
3.3. Hiervan uitgaande heeft [eiser] niet meer dan [gedaagde 2] aan de stad Neufchateau voldaan en zal hij uiteindelijk ook niet meer dan [gedaagde 2] voldaan hebben. De regresvordering dient daarom ten opzichte van [gedaagde 2] te worden afgewezen.
3.4. Mogelijk hebben [eiser] en [gedaagde 2] beide regres op [gedaagde 1]. Maar [gedaagde 2] heeft terzake geen vordering geformuleerd en de vordering van [eiser] zoals bij dagvaarding geformuleerd is ten opzichte van [gedaagde 1] te vaag, omdat er geen bedrag uit kan worden afgeleid, dat [gedaagde 1] aan [eiser] zou moeten voldoen. Bovendien wordt er in de vordering zoals geformuleerd bij dagvaarding, geen rekening gehouden met de huurbetalingen van [gedaagde 2]. Zoals bij dagvaarding geformuleerd levert de regresvordering ten opzichte van [gedaagde 1] onoverkomelijke executieproblemen op. Daarom zal die vordering ook ten aanzien van [gedaagde 1] worden afgewezen.
4. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten. Zij heeft zowel met een gemachtigde als in persoon geprocedeerd. Haar proceskosten worden als volgt begroot:
salaris gemachtigde € 300,-
reiskosten van [gedaagde 2] zelf € 10,-
Voor een veroordeling van [eiser] thans reeds in de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten is onvoldoende grond.
de beslissing
De kantonrechter:
staat [eiser] niet toe zijn eis te wijzigen;
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden worden begroot op € 310,-;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.