ECLI:NL:RBMID:2012:BV2280

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76299 / FA RK 10-1688
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling draagkracht van de vader woonachtig in Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 11 januari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie door de vader, die in Suriname woont. De vader verzocht om de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van zijn kinderen te verlagen naar nihil, omdat hij onvoldoende draagkracht zou hebben. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en verweer, en heeft de situatie van de vader in Suriname in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de vader onvoldoende gegevens had overgelegd om zijn stelling van onvoldoende draagkracht te onderbouwen. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op basis van de Surinaamse en Nederlandse levensstandaard, waarbij de Big Mac-index werd toegepast om de bijstandsnorm te berekenen. De rechtbank concludeerde dat de vader niet in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen, maar dat de behoefte van de kinderen wel degelijk aanwezig was. De rechtbank heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 25,50 per kind per maand voor het jaar 2005, met een geleidelijke verhoging in de daaropvolgende jaren. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaak/reknr: 76299 / FA RK 10-1688
beschikking d.d. 11 januari 2012
[verzoeker], (hierna: de man),
wonende te Paramaribo, Suriname,
verzoeker,
advocaat: mr. C.W.M. Jansen, te Rotterdam,
tegen:
[verweerster sub 1], (hierna: de vrouw),
en
[verweerster sub 2], (hierna: de dochter)
beiden wonende te Goes,
verweersters,
advocaat: mr. S. Luyt, te Amsterdam,
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift strekkende tot wijziging/nihilstelling van de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen;
- het verweerschrift tegen een verzoekschrift strekkende tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding;
- de brief d.d. 8 juni 2011 van [verweerster sub 2];
- de bij brief d.d. 15 juni 2011 van mr. Jansen ingediende stukken;
- de bij brief d.d. 15 juni 2011 van mr. Luyt ingediende producties;
1.2 De zaak is behandeld ter zitting van 27 juni 2011. Mr. Jansen heeft ter zitting het
woord gevoerd aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitnota. Voorafgaand aan voornoemde zitting heeft de minderjarige [kind 2] zich mondeling uitgelaten over de bijdrage in haar levensonderhoud.
2. De feiten
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad uit welke relatie zijn geboren:
- [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, en
- [kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994.
2.2 De man heeft [de dochter] erkend. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.3 Bij beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 17 maart 2010 is de door de vrouw verzochte bijdrage van € 350,-- per kind per maand als door de man onweersproken, toegewezen. Derhalve is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 350,-- per kind per maand, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die deze ouder op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze kinderen kan of zal worden verleend, zulks met ingang van 1 maart 2004.
Voorts is bij die beschikking bepaald dat de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van die alimentatiebeslissing voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem worden veroorzaakt.
2.4 De man heeft tegen de beschikking d.d. 17 maart 2010 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch. Voornoemd hof heeft de man bij beschikking van 22 februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 17 maart 2010, om reden dat de man ter zitting zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking heeft ingetrokken.
3. Het geschil
3.1 De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wijziging van de beschikking van de rechtbank Middelburg d.d. 17 maart 2010, met zaak/rek.nr.: 70408/FA RK 09-1408 in die zin dat de door hem verschuldigde kinderbijdrage vanaf 1 maart 2004 op nihil wordt gesteld, dan wel met ingang van datum indiening verzoekschrift, althans met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag wordt gesteld als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De man grondt zijn verzoek op artikel 1:401 lid 1 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij stelt dat de uitspraak van 17 maart 2010 van aanvang af niet aan de juiste wettelijke maatstaven heeft beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste en onvolledige informatie is uitgegaan. Hij heeft onvoldoende draagkracht om de vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen en verwijst daarbij naar de door hem overgelegde draagkrachtberekening en de door hem overgelegde inkomensgegevens over de jaren 2004 tot en met 2011 en stelt dat zijn inkomen al die jaren onder de Nederlandse bijstandsnorm heeft gelegen. Hij voert voorts aan dat hij woont en werkt in Suriname, is getrouwd en uit dat huwelijk twee minderjarige kinderen zijn geboren, waar hij eveneens onderhoudsplichtig voor is. De draagkrachtruimte van de vrouw is destijds door de rechtbank niet bij de vaststelling van het bedrag betrokken. De man bestrijdt ook de ingangsdatum van de bij beschikking d.d. 17 maart 2010 vastgestelde kinderalimentatie, hij kon pas sinds de datum van indiening van het verzoekschrift op 19 februari 2009 rekening houden met het feit dat hij kinderalimentatie diende te gaan betalen. Ter zitting heeft de man de door de vrouw gestelde behoefte van de kinderen betwist.
3.2 De vrouw en de dochter voeren verweer. Zij vragen de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man tot nihilstelling af te wijzen, althans hem in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren, althans met ingang van 1 maart 2004, althans 19 februari 2009 althans een datum die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige [kind 2] en een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de jong meerderjarige [verweerster sub 2] vast te stellen van € 350,-- per maand, zoals de rechtbank begrijpt per kind per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De vrouw en de dochter ontkennen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sedert de uitspraak van 17 maart 2010. Voorts ontkennen zij dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste gegevens. Voorzover daarvan is uitgegaan heeft de man dat volledig aan zichzelf te wijten, aangezien hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om verweer te voeren. Voorts heeft hij zijn hoger beroep tegen voornoemde beschikking ingetrokken. De man heeft onvoldoende informatie overgelegd waaruit het ontbreken van draagkracht aan zijn zijde blijkt. Voorts betwisten de vrouw en de dochter de door de man overgelegde draagkrachtberekening.
3.3 Op de verdere standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang, hierna ingegaan.
4. De beoordeling
bevoegdheid
4.1 Deze zaak heeft een internationaal karakter.
De Nederlandse rechter heeft op grond van de op deze zaak van toepassing zijnde regels van Nederlands recht - hieronder begrepen de regels van Europees en Nederlands internationaal privaatrecht - rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de bijdrage bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en de bijdrage terzake van levensonderhoud en studie van de kinderen.
toepasselijk recht
4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van het Haags Alimentatieverdrag 1973 dient Nederlands recht op het verzoekschrift tot het vaststellen van een kinderbijdrage te worden toegepast, nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.3 De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 of lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
Uit de inhoud van de beschikking d.d. 17 maart 2010 van deze rechtbank volgt dat de man bij verstek is veroordeeld en dat de uitspraak waarvan thans wijziging wordt gevraagd niet berust op een door de rechtbank uitgevoerd nader onderzoek. De vrouw en de dochter hebben de stelling van de man dat de vrouw destijds bij haar berekening van de draagkracht van de man in ieder geval geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat hij is gehuwd en uit dat huwelijk twee minderjarige kinderen zijn geboren, waarvoor de man eveneens onderhoudsplichtig is, niet betwist. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat destijds bij de rechterlijke uitspraak –waarvan thans wijziging wordt gevraagd- is uitgegaan van onvolledige gegevens, waardoor die uitspraak van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
De stelling van de vrouw en de dochter dat de man het volledig aan zichzelf heeft te wijten dat de rechtbank in haar beschikking d.d. 17 maart 2010 van onjuiste of onvolledige is uitgegaan aangezien hij niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om verweer te voeren, treft geen doel. Immers, volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is de omstandigheid dat het aan de alimentatieplichtige zelf heeft gelegen dat de rechter is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens geen beletsel voor wijziging of intrekking op grond van artikel 1:401 lid 4. Hetzelfde geldt als de onvolkomenheid in hoger beroep had kunnen worden hersteld. Dat de man zijn aanvankelijk ingestelde hoger beroep tegen de beschikking d.d. 17 maart 2010 heeft ingetrokken, maakt het vorenstaande niet anders.
Gelet op het vorenstaande is de man ontvankelijk in zijn verzoek en dienen de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man en de vrouw opnieuw te worden beoordeeld.
behoefte
4.4 Tussen partijen is de behoefte van de kinderen in geschil.
De man heeft aangegeven dat voor wat betreft de behoefte moet worden uitgegaan van de Surinaamse situatie, dan wel dat de behoefte van de kinderen dient te worden bepaald aan de hand van de Surinaamse of Nederlandse standaard. De vrouw heeft aangegeven het oneens te zijn met de stelling van de man dat voor wat betreft de bepaling van de behoefte de situatie zoals die was ten tijde van het verbreken van de samenleving als uitgangspunt dient te worden genomen. Zij stelt zich op het standpunt dat op het moment van indiening van het verzoekschrift moet worden gekeken naar de ouder die het meest is gaan verdienen en dat van dat inkomen moet worden uitgegaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (het NIBUD) een systeem ontwikkeld, gebaseerd op CBS-cijfers, dat is neergelegd in het Trema-rapport en de daarbij behorende bijlage ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto gezinsinkomen in de laatste periode van de relatie dan wel het huwelijk van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte.
Ten aanzien van het verwerven van het inkomen en de hoogte daarvan kunnen wijzigingen optreden na de (echt)scheiding. Verlaging of wegvallen van een inkomen na de (echt)scheiding behoort op grond van het uitgangspunt dat het welvaartsniveau ten tijde van de (echt)scheiding in beginsel bepalend is voor de bepaling van de kosten van de kinderen geen invloed te hebben op de bepaling van de kosten van de kinderen. Wel kan een dergelijke wijziging gevolgen hebben voor de draagkracht om een bijdrage in de kosten te betalen. Verhoging van het inkomen van een ouder voor zover dit hoger is dan het gezinsinkomen tijdens het huwelijk dan wel de samenleving behoort in beginsel wel invloed uit te oefenen op de vaststelling van de behoefte. Indien het huwelijk dan wel de samenleving zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven. Voor het geval het inkomen van een ouder het voormalige gezinsinkomen overschrijdt, is daarom dat hogere inkomen de maatstaf voor de bepaling van de kosten van de kinderen.
4.4.1 De rechtbank is van oordeel dat de man en de vrouw onvoldoende inzicht hebben gegeven in de hoogte van hun gezamenlijk inkomen ten tijde van hun uiteengaan. De man heeft inkomensgegevens overgelegd over de jaren 2004 en verder. Van de vrouw beschikt de rechtbank over enkele loonstroken over het jaar 2008, een loonstrook over 2009 (welke gegevens door de man bij zijn verzoekschrift zijn overgelegd) en de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2010 en enkele salarisstroken over 2011. Over het gezamenlijk inkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan hebben partijen zich niet uitgelaten. Vaststaat dat partijen ten tijde van hun uiteengaan in Suriname woonden en de man aldaar, zoals thans het geval is, inkomsten verwierf. Over verdere financiële gegevens van partijen betreffende die periode beschikt de rechtbank niet. Gezien de hoogte van het netto inkomen ad € 3.094,92 inclusief dertiende maand van de vrouw over december 2008, zoals vermeld op de loonstrook van december 2008 van de vrouw en gezien de hoogte van het netto inkomen van de man over de jaren 2004 en verder zoals hierna onder rechtsoverweging 4.5 aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat ervan uit kan worden gegaan dat dit inkomen van de vrouw hoger is dan het gezamenlijk inkomen van de man en de vrouw ten tijde van hun uiteengaan was.
Uitgaande van de cumulatieven als vermeld op voornoemde loonstrook van de vrouw en bepaald volgens de bruto methode, bedraagt het besteedbaar inkomen van de vrouw verminderd met de door de werkgever vergoede bijdrage ZVW, € 1.855,75 per maand.
Gelet op de verzoeken van partijen, aan de orde is een kinderbijdrage vanaf 1 maart 2004, en nu voorts de man en de vrouw onvoldoende gegevens hebben verstrekt omtrent het gezinsinkomen ten tijde van hun samenleving, gaat de rechtbank voor wat betreft de behoefte van de kinderen in redelijkheid uit van voornoemd inkomen over 2008 en de tabel kosten kinderen over 2004. De totale behoefte van de kinderen bedraagt dan € 373,-- per maand, zijnde afgerond op hele euro’s € 187,00 per kind per maand. Van deze behoefte gaat de rechtbank uit.
In deze behoefte dient door de vrouw en de man te worden voorzien naar rato van hun draagkracht.
draagkracht man
4.5 Voor wat betreft de draagkracht van de man over de jaren 2004 en verder, wordt uitgaande van de door hem bij brief van 15 juni 2011 overgelegde draagkrachtberekening 2010, voorzover deze door de vrouw en de dochter niet is betwist, het volgende overwogen.
Uitgegaan wordt van de wisselkoers op 26 juni 2011, zoals door de man ter zitting onweersproken aangevoerd in zijn pleitnotitie, te weten 1 SRD = 0,21422 Euro.
Voor wat betreft de inkomsten van de man heeft het volgende te gelden.
De vrouw en de dochter hebben aangegeven dat de man inzicht dient te geven in zijn belastingaanslagen en aangiften. Zij stellen daartoe dat zij, gelet op de door de man overgelegde verklaring van de belastingdienst en de als productie 2 overgelegde salarisspecificatie van de man, de indruk hebben dat de man aftrekposten heeft. De man ontkent niet dat er in Suriname belastingaanslagen worden opgelegd, maar stelt dat personen die loon uit dienstbetrekking ontvangen hiervan worden uitgezonderd. Hij stelt niet aangifteplichtig te zijn en kan derhalve geen aangiften of aanslagen overleggen. Hij verwijst naar de door hem bij brief van 15 juni 2011 overgelegde verklaringen van de belastingdienst Suriname (van 2009 en 2010) waaruit volgens hem volgt dat er geen verdere aanslagen zijn geweest. De rechtbank zal, nu de in de verklaring van de inspekteur van de belastingdienst - waarnaar de man verwijst - genoemde bedragen van SRD 4.807,19 aan belasting en SRD 1.227,49 aan premie AOV overeenkomen met de in de loonopgaven daarvoor opgenomen bedragen en mede gelet op de door de vrouw overgelegde toelichting op het Surinaamse belastingsysteem (door de man ingebracht in de appelprocedure), voor wat betreft de inkomsten van de man over de jaren 2004 en verder uitgaan van de door de man overgelegde loonopgaven. Conform de man in zijn berekening heeft aangegeven, gaat de rechtbank uit van de in de loonopgaven vermelde bruto bedragen, waarbij salaris, vakantie-uitkering, bonus en incentive worden opgeteld.
Voorts blijkt uit de overgelegde loonopgaven dat de man ieder jaar een auto/bromfiets toelage en representatiekosten ontvangt. De man heeft aangegeven dat deze vergoedingen onbelaste onkostenvergoedingen betreffen waar tegenover werkelijke kosten staan. Hij stelt dat hij verplicht is een uniform aan te schaffen voor zijn baan als toezichthouder op een bananenplantage. Voorts heeft hij aangegeven dat de bananenplantage waar hij werkt midden in Paramaribo ligt en hij om daar te komen zijn eigen auto gebruikt. Voorts stelt hij dat deze vergoedingen ook in de Nederlandse situatie niet in de draagkrachtberekening worden meegenomen en dat het niet redelijk is om het totaalbedrag aan onbelaste onkostenvergoedingen als inkomen aan te merken. Gelet op de in de loonopgaven genoemde auto/bromfiets toelage en representatiekosten is de rechtbank met de vrouw en dochter van oordeel dat deze kosten ten opzichte van het bruto salaris zoals aangegeven in die loonopgaven, erg hoog zijn. De man heeft niet aangetoond dat hij die kosten tot de hoogte van de in de loonopgaven aangegeven toelage en representatiekosten heeft gemaakt. De rechtbank acht het aannemelijk dat enige autokosten en representatiekosten door de man worden gemaakt, zodat in redelijkheid aan reiskosten wordt meegenomen SRD 1.000,00 per jaar en aan representatiekosten SRD 750,00 per jaar. Derhalve een totaalbedrag aan onkosten van SRD 1.750,00 per jaar over de jaren 2004 en verder. Van de inkomsten worden afgetrokken de Loonbelasting en AOV premie zoals vermeld op de loonopgaven.
Voorts heeft voor wat betreft de lasten van de man het volgende te gelden.
Voor wat betreft de bijstandnorm wordt als volgt overwogen. De vrouw en dochter stellen dat de Nederlandse bijstandsnorm niet kan worden betrokken in de berekening van de draagkracht aangezien die norm in Suriname niet geldt. De kosten van levensonderhoud en de levensstandaard zijn in Suriname lager. De man stelt dat de zogeheten Big Mac Index van toepassing is. Hij geeft aan dat dit een methode is, ontworpen door ‘The economist’ - een respectabel financieel-economisch weekblad uit Groot-Brittannië - waarmee het financiële levenspeil tussen de verschillende landen vergeleken kan worden. De Big Mac is een soort “mandje” van producten en geeft een redelijke doorsnee van het prijsniveau in een economie. De methode gaat ervan uit dat een Bic Mac in elk land ongeveer even duur moet zijn zodat er aan de hand van de vergelijking tussen de prijzen vastgesteld kan worden wat de waarde (gezien vanuit de levensstandaard) van een Nederlands bedrag is als je het omrekent naar het Surinaamse. De man rekent de bijstandsnorm van Nederland om naar een Surinaams bedrag dat dezelfde waarde vertegenwoordigt, gebaseerd op de verschillen in levensstandaard in beide landen. Een Big Mac kost in Suriname SRD 11.25, omgerekend € 2,47. In Nederland kost een Big Mac € 3,15 zodat het levenspeil in Suriname ongeveer 2/3 van het levenspeil in Nederland bedraagt. De rechtbank gaat uit van de door de man aangevoerde Big Mac methode, nu deze door de vrouw en dochter onvoldoende gemotiveerd is betwist en de rechtbank niet onredelijk voorkomt.
Hieruit volgt dat de rechtbank 2/3 van de Nederlandse bijstandsnorm zal toepassen. Voor wat betreft de woonlasten heeft het volgende te gelden. Met de door de man in zijn berekening opgevoerde SRD 222,00 wordt geen rekening gehouden. Deze kosten betreffen, gelet op het verzoekschrift van de man, kosten van telefoon, water, elektra en gas en zijn voor een gedeelte verdisconteerd in de op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met het overige deel van de kosten wordt, conform trema, geen rekening gehouden.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en gezien het door de vrouw en dochter als bijlage 3 van productie 2 bij het verweerschrift overgelegde stuk waaruit volgt een woonlast van de man van USD 209,-- zijnde SRD 585,-- per maand, wordt gerekend met de helft aangezien de man de woonlasten kan delen met zijn partner, zijnde SRD 293,--,
= € 68,-- per maand. Voorts volgt uit het vorenstaande dat gerekend wordt met 2/3 van de Nederlandse basishuur.
In het licht van het verweer van de vrouw en de dochter wordt geen rekening gehouden met de door de man opgevoerde studiekosten van 400,00 SRD per jaar. Ter zitting is namens de man aangevoerd dat de man deze studie diende te volgen voor zijn huidige baan. Nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd, is de noodzaak van de studie niet vast komen te staan.
Gelet op de Tremanormen wordt van de draagkrachtruimte 70% beschikbaar geacht voor kinderalimentatie.
Nu tussen partijen als onweersproken vaststaat dat de man nog twee minderjarige kinderen heeft waarvoor hij onderhoudsplichtig is, wordt de ruimte over de vier kinderen gelijk verdeeld.
2004:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2004 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2004 een netto inkomen had van SRD 25.713,02 ofwel SRD 2.143,-- = € 459,-- per maand (salaris SRD 23.694,--, vakantie uitkering SRD 1.781,25 en auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 5.858,90 minus Loonbelasting SRD 4.686,28 en AOV premie SRD 934,70). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2004 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm, zijnde € 540,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 117,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2004 negatief. Derhalve is de man, gelet op zijn draagkracht niet in staat om voor dat jaar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te leveren.
2005:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2005 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2005 een netto inkomen had van SRD 38.303,-- ofwel SRD 3.192,-- = € 684,-- per maand (salaris SRD 30.790,98,--, vakantie uitkering SRD 2.645,--, auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 8.375,26 en incentive SRD 5.027,50 minus Loonbelasting SRD 7.181,15 en AOV premie SRD 1.354,32). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2005 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm zijnde € 537,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 128,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2005, rekening houdend met een percentage van 70, € 145,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan € 36,-- per kind per maand, derhalve € 72,--voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
2006:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2006 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2006 een netto inkomen had van SRD 36.326,90 ofwel SRD 3.027,24 = € 648,-- per maand (salaris SRD 27.420,--, vakantie uitkering SRD 2.856,25, auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 9.979,-- en incentive SRD 4.284,39 minus Loonbelasting SRD 6.910,82 en AOV premie SRD 1.301,92). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2006 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm, zijnde € 561,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 127,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2006, rekening houdend met een percentage van 70, € 102,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan € 25,50 per kind per maand, derhalve € 51,-- voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
2007:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2007 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2007 een netto inkomen had van SRD 37.419,-- ofwel SRD 3.118,25 = € 668,-- per maand (salaris SRD 27.420,--, vakantie uitkering SRD 2.856,25, bonus SRD 771,-- auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 10.205,-- en incentive SRD 2.999,08 minus Loonbelasting SRD 5.718,10 en AOV premie SRD 1.114,23). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2007 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm, zijnde
€ 577,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 131,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2007, rekening houdend met een percentage van 70, € 108,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan
€ 27,-- per kind per maand, derhalve € 54,-- voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
2008:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2008 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2008 een netto inkomen had van SRD 45.664,-- ofwel SRD 3.805,-- = € 815,-- per maand (salaris SRD 29.721,--, vakantie uitkering SRD 2.995--, bonus SRD 2.785,50, auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 11.355,75 en incentive SRD 3.687,40, minus Loonbelasting SRD 3.827,28 en AOV premie SRD 1.053,78). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2008 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm, zijnde € 588,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 133,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2008, rekening houdend met een percentage van 70, € 204,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan € 51,-- per kind per maand, derhalve € 102,-- voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
2009:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2009 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2009 een netto inkomen had van SRD 42.627,-- ofwel
SRD 3.552,-- = € 761,-- per maand (salaris SRD 30.543,--, vakantie uitkering SRD 3.145--, bonus SRD 2831,58 auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 11.753,75 minus Loonbelasting SRD 4.417,84 en AOV premie SRD 1.228,80). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2009 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm, zijnde € 599,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 135,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2009, rekening houdend met een percentage van 70, € 160,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan € 40,-- per kind per maand, derhalve € 80,-- voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
2010:
Uit de door de man overgelegde loonopgave 2010 en met inachtneming van het vorenstaande volgt dat de man over 2010 een netto inkomen had van SRD 43.068,20 ofwel SRD 3.589,-- = € 769,-- per maand (salaris SRD 31.596,--, vakantie uitkering SRD 3.291,25, bonus SRD 839,25 auto/bromfiets- en representatie toelage SRD 10.907,94, incentive SRD 2.468,44 minus Loonbelasting SRD 4.807,19 en AOV premie SRD 1.227,48). Voorts rekening houdend met 2/3 van de in 2010 op de man van toepassing zijnde bijstandsnorm, zijnde
€ 606,-- per maand, de woonlasten van € 68,-- per maand minus de 2/3 van de basishuur zijnde € 138,-- per maand, is de draagkracht van de man in 2010, rekening houdend met een percentage van 70, € 163,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan
€ 41,-- per kind per maand, derhalve € 82,-- voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
2011:
De man heeft over het jaar 2011 salarisstroken over de periode tot 15 maart overgelegd. De rechtbank acht deze drie salarisstroken echter onvoldoende basis om daar het jaarinkomen van de man over 2011 uit te herleiden. De rechtbank stelt de draagkracht van de man vanaf 1 januari 2010 vast op € 41,-- per kind per maand, derhalve € 82,-- voor de twee bij de vrouw verblijvende kinderen.
draagkracht vrouw
4.6 De vrouw heeft, ter bepaling van haar draagkracht over de jaren 2004 tot en met heden, slechts overgelegd haar jaaropgaaf 2010 en haar salarisspecificaties over de maanden maart, april en mei 2011 en voorts de producties 5 tot en met 7, waaronder een overzicht van uitgaven van de vrouw, bij de brief d.d. 15 juni 2011 van mr. Luyt. Ter zitting is namens de man aangegeven dat de vrouw een draagkracht heeft van € 459,-- per maand. Hij is daarbij uitgegaan van de gegevens die de vrouw bij haar brief d.d. 15 juni 2011 heeft verstrekt, waarbij is opgenomen de helft van de door de vrouw opgevoerde hypotheeklasten aangezien zij deze lasten kan delen met haar partner en voorts rekening is gehouden met een bedrag van € 270,-- per maand aan ziektekosten nu de vrouw voor haar minderjarige dochter geen premie behoeft te betalen. Met de overige door de vrouw opgevoerde lasten heeft de man geen rekening gehouden nu, zo stelt hij, deze in de berekening niet thuis horen.
De vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd zodat de rechtbank uitgaat van een draagkracht van de vrouw over de gehele periode van 2004 tot en met heden van € 459,-- per maand.
4.7 Gelet op het vorenstaande wordt de bijdrage van de man en de vrouw in de totale behoefte van de bij de vrouw verblijvende kinderen als volgt berekend:
- 2005:
het deel van de man bedraagt 72/531 x 373 = € 51,-- per maand;
het deel van de vrouw bedraagt 459/531 x 373 = € 322,-- per maand.
-2006:
het deel van de man bedraagt 51/510 x 373 = € 37,-- per maand;
het deel van de vrouw bedraagt 459/510 x 373 = € 336,-- per maand.
-2007:
het deel van de man bedraagt 54/513 x 373 = € 39,-- per maand;
het deel van de vrouw bedraagt 459/513 x 373 = € 334,-- per maand.
-2008:
het deel van de man bedraagt 102/561 x 373 = € 68,-- per maand;
het deel van de vrouw bedraagt 459/561 x 373 = € 305,-- per maand.
-2009:
het deel van de man bedraagt 80/539 x 373 = € 55,-- per maand;
het deel van de vrouw bedraagt 459/539 x 373 = € 318,-- per maand.
-2010 en verder:
het deel van de man bedraagt 82/541 x 373 = € 57,-- per maand;
het deel van de vrouw bedraagt 459/541 x 373 = € 316,-- per maand.
4.8 Vorenstaande door de man te betalen bijdragen zullen worden vastgesteld.
De vrouw en de dochter hebben aangevoerd dat de omstandigheid dat de man in Suriname een eigen huis heeft bij de beoordeling van de draagkracht van de man een rol dient te spelen. Zij stellen dat de man, nu hij in het jaar 2000 een huis heeft gekocht (of grond en daarop een huis heeft gebouwd), in 10 jaar tijd vermogen heeft kunnen vormen, nu de woning een overwaarde heeft verkregen. De vrouw en dochter menen dat deze vermogensvorming niet ten koste van de draagkracht van de man kan komen waar het zijn onderhoudsplicht van zijn kinderen betreft. De man erkent dat hij in het jaar 2000 een huis heeft gekocht en stelt dat de feitelijke overwaarde ten tijde van de taxatie in het jaar 2010 SRD 102.573,-- ofwel € 21.973,63 bedroeg. Hij stelt dat de overwaarde van de woning niet ten gelde kan worden gemaakt aangezien voor een vergelijkbare woning elders ook een hoger bedrag moet worden betaald dan 10 jaar geleden het geval was.
De rechtbank gaat, nu de vrouw deze niet heeft betwist, uit van de door de man gestelde feitelijke overwaarde van € 21.973,63. Deze overwaarde acht de rechtbank niet bovenmatig en nu de aan de woning verbonden woonlast niet kennelijk onredelijk is, zal met de in de woning opgebouwde overwaarde geen rekening worden gehouden.
4.9 Ten aanzien van de ingangsdatum overweegt de rechtbank als volgt.
De vrouw heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat zij voor haar vertrek met de kinderen naar Nederland in het jaar 1995 met de man had afgesproken dat hij als kinderbijdrage fl. 100,-- per maand aan haar zou betalen, hetgeen hij ook eenmaal heeft gedaan. De man had derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, al die tijd rekening kunnen en behoren te houden met een door hem te betalen kinderbijdrage, zodat deze met ingang van 2005 wordt vastgesteld.
4.10 De rechtbank zal de proceskosten compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijzigt de beschikking d.d. 17 maart 2010 met zaak/rek.nr. 70408 / FA RK 09-1408 van deze rechtbank als volgt:
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, en
[kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994, over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 op € 25,50 per minderjarige per maand;
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, en
[kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994, over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 op € 18,50 per minderjarige per maand;
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, en
[kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994, over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op € 19,50 per minderjarige per maand;
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, en
[kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994, over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 op € 34,-- per minderjarige per maand;
bepaalt de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994, over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 en voor [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, over de periode 1 januari 2009 tot [geboortedatum] 2009 op € 27,50 per minderjarige per maand;
bepaalt de door de man aan de dochter [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie over de periode 26 november 2009 tot en met 31 december 2009 op € 27,50 per maand;
bepaalt de door man aan de vrouw, voor wat betreft toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2], geboren te Paramaribo, Suriname, op [geboortedatum] 1994, op € 28,50 per maand, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die deze ouder op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend, zulks met ingang van 1 januari 2010;
bepaalt de door de man aan de dochter [verweerster sub 2], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1991, voor wat betreft toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie op € 28,50 per maand, zulks met ingang van 1 januari 2010;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.L. Holierhoek in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. Krijger-de Keuning en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 januari 2012.
ak