ECLI:NL:RBMID:2012:BV2662

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/705981-10
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Nomes
  • A. Haesen
  • B. Batenburg-van Rijswijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Horen van minderjarige slachtoffers in zedenzaken en heropening van onderzoek naar onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, staat de vraag centraal of het openbaar ministerie heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot het horen van minderjarige slachtoffers in zedenzaken. De rechtbank oordeelt dat het openbaar ministerie, hoewel het slachtoffer pas kort voor de zitting is gehoord, voldoende heeft gedaan om de belangen van de minderjarige te waarborgen. De verdediging stelt echter dat de minderjarige niet op de juiste wijze is gehoord, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank verwerpt dit verweer en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.

Daarnaast is er een discussie over de rechtmatigheid van het verkregen bewijsmateriaal. De verdediging voert aan dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, omdat er geen geldige machtiging was voor het afluisteren van telefoongesprekken vóór 21 april 2010. De officier van justitie stelt dat het onderzoek Grashoek gebruik heeft gemaakt van informatie uit een eerder onderzoek, Dalfsen, en dat de benodigde machtigingen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de originele bevelen en machtigingen niet bij de processtukken zijn gevoegd, wat van belang kan zijn voor de verdediging. Daarom gelast de rechtbank de toevoeging van het BOB-dossier van het onderzoek Dalfsen aan de processtukken en heropent het onderzoek.

De rechtbank besluit het onderzoek te schorsen tot een nader te bepalen datum, zodat de officier van justitie de benodigde stukken kan toevoegen. Dit tussenvonnis is uitgesproken op 2 februari 2012, waarbij de rechtbank de belangen van de minderjarige en de rechtmatigheid van het bewijs zorgvuldig afweegt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/705981-10
tussenvonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972],
wonende te [adres]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 februari 2012. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. Sol, advocaat te Terneuzen. De officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2010, in de gemeente Sluis, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte ] en/of één of meer
anderen, althans alleen, door giften of beloften van 150 euro, althans van
enig geld/goed, [slachtoffer], geboren op [1993], waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk
hebben/heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of ontuchtige
handelingen van hem, verdachte, te dulden, bestaande die ontuchtige
handelingen daarin, dat
- verdachte de borsten en/of vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] ontuchtig
heeft betast/bevoeld en/of
- verdachte die [slachtoffer] ontuchtig heeft gevingerd, althans ontuchtig één of meer
van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft ingebracht en/of
- die [slachtoffer] verdachte heeft afgetrokken, althans de penis van verdachte
ontuchtig heeft betast/aangeraakt;
art 248a Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 22 februari 2010, in de gemeente Sluis, althans in
Nederland, opzettelijk ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer], geboren op [1993], die zich beschikbaar stelde tot het
verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de
leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had
bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte
- de borsten en/of de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] ontuchtig heeft
betast/bevoeld en/of
- die [slachtoffer] heeft gevingerd, althans ontuchtig één of meer van zijn vinger(s)
in de vagina van die [slachtoffer] heeft ingebracht, en/of
- zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken, althans door die [slachtoffer] zijn penis
ontuchtig heeft laten betasten/aanraken;
art 248b Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen en is dus geldig.
3.2 De bevoegdheid
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1 Het standpunt van de verdediging
Hoorrecht
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de werking van artikel 167a van het wetboek van strafvordering (hierna: Sv) niet is gerespecteerd. Hoewel de minderjarige destijds twee keer is gehoord, is zij tijdens die verhoren niet verzocht om zich over de vervolging uit te spreken. Het openbaar ministerie heeft nog getracht dit verzuim te herstellen door kort voor de inhoudelijke behandeling aan de minderjarige te vragen zich alsnog hierover uit te spreken. Niet blijkt echter van enige wens van de minderjarige om verdachte te vervolgen. Artikel 167a Sv heeft tot doel de mening van de minderjarige te doen meetellen in de vervolgingsbeslissing. Als het aan haar had gelegen zou verdachte niet zijn vervolgd. Door toch te vervolgen is gehandeld in strijd met het doel en de strekking van artikel 167a Sv. De rechten van verdachte zijn hiermee zodanig geschonden dat dit – naar de mening van de verdediging - tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te leiden.
Aanwijzing Opsporing en vervolging seksueel misbruik
Daarbij voert de verdediging aan dat de Aanwijzing Opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026) (hierna: Aanwijzing) niet is gevolgd. Conform de Aanwijzing had de officier van justitie binnen 60 dagen een vervolgingsbeslissing moeten nemen. Dit is niet gebeurd.
Naar de mening van de verdediging dient de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging, nu er in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld.
3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Hoorrecht
De officier van justitie voert aan dat het openbaar ministerie het slachtoffer in de gelegenheid heeft gesteld haar mening kenbaar te maken over de vervolging van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en dat hij daarmee heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting ex artikel 167a Sv. Dat dit eerst in een laat stadium is gebeurd heeft volgens de officier van justitie geen consequentie. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan schending van het hoorrecht tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leiden, maar alleen als de minderjarige wordt geschaad in haar belangen. Hij benadrukt dat artikel 167a Sv niet is geschreven ter bescherming van verdachten, maar ter bescherming van slachtoffers.
Aanwijzing Opsporing en vervolging seksueel misbruik
De officier van justitie legt uit dat gestart is met een onderzoek naar mensenhandel en dat uiteindelijk sprake blijkt te zijn van zedenmisdrijven. Naar zijn mening is het dan ook logisch dat de Aanwijzing niet is gevolgd. Nu ook niet blijkt dat tijdens dit onderzoek de rechten van verdachte zijn geschonden, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Hoorrecht
De rechtbank stelt voorop dat in bepaalde zedenzaken minderjarige slachtoffers ingevolge artikel 167a Sv in de gelegenheid moeten worden gesteld hun mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Het gaat hier om een inspanningsverplichting van het openbaar ministerie. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2012, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], leidt de rechtbank af dat op 16 januari 2012 aan de – ten tijde van het ten laste gelegde - minderjarige is gevraagd wat zij ervan vindt dat verdachte en [medeverdachte] voor de rechter moeten komen. Hierop heeft zij geantwoord dat het haar niet uitmaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie artikel 167a Sv heeft nageleefd door – weliswaar enkele dagen voor de zitting – het vermeende slachtoffer naar haar mening te vragen. Het doel van het hoorrecht is om te bezien of de belangen van de minderjarige slachtoffers zich verzetten tegen vervolging, hetgeen zou kunnen blijken uit een gefundeerde wens bij de minderjarige om niet te vervolgen. Van een dergelijke wens is mede gelet op de neutrale houding van de minderjarige niet gebleken en evenmin is gebleken van belangen van de minderjarige die zich verzetten tegen vervolging. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Aanwijzing Opsporing en vervolging seksueel misbruik
De rechtbank is van oordeel dat niet-naleving van de Aanwijzing op het punt als door de verdediging naar voren gebracht, niet een zodanig ernstig vormverzuim oplevert dat dit moet leiden tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Gehoord de uitleg van de officier van justitie en gelet op de inhoud van het dossier acht de rechtbank het aannemelijk dat het onderzoek is gestart naar mensenhandel en dat om die reden de genoemde Aanwijzing niet is nageleefd. Onder die omstandigheden dienen er naar het oordeel van de rechtbank geen gevolgen te worden verbonden aan het niet binnen 60 dagen nemen van een vervolgingsbeslissing, hetgeen volgens de Aanwijzing zou hebben gemoeten. Dit eens te meer nu door de verdediging niet is betoogd dat of in hoeverre verdachte hierdoor in zijn belang is geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
3.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4 De onvolledigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdediging heeft tijdens de terechtzitting aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat al in januari en februari 2010 het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is afgeluisterd en eerst op 21 april 2010 door de rechter-commissaris hiervoor een machtiging is afgegeven. Nu vóór 21 april 2010 geen recht bestond tot het afluisteren van telefoongesprekken is sprake van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. Volgens de verdediging volgen alle taps op de onrechtmatige taps van januari en februari 2010 en mag het hierna verkregen bewijsmateriaal uit de taps niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde.
De officier van justitie voert aan dat in het onderzoek Grashoek – conform artikel 126dd Sv – gebruik is gemaakt van een onderzoek telecommunicatie dat eerder in het onderzoek Dalfsen is verricht. Hiervan is melding gemaakt in het proces-verbaal. Bij het onderzoek Dalfsen is een apart dossier opgemaakt betreffende de Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (hierna: BOB) met daarin opgenomen de onderliggende machtigingen en bevelen. Dit BOB-dossier is beschikbaar en had door de verdediging opgevraagd of ingezien kunnen worden. De officier van justitie verzet zich tegen bewijsuitsluiting, zoals door de verdediging is aangevoerd.
De rechtbank stelt vast dat:
- op 21 april 2010 tegen verdachte en [medeverdachte] – onder de naam Grashoek – een onderzoek is gestart naar mensenhandel;
- op pagina 112 van de processtukken in het kader van dit onderzoek is opgenomen een proces-verbaal van tapaanvraag, waarin wordt verwezen naar een eerder onderzoek naar mensenhandel onder de naam Dalfsen;
- tijdens het onderzoek Dalfsen een onderzoek telecommunicatie is verricht waarbij in de maanden januari en februari 2010 het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is afgeluisterd;
- dit nummer in gebruik was bij verdachte;
- de inhoud van de in januari en februari 2010 afgeluisterde gesprekken en berichten in het genoemde proces-verbaal van tapaanvraag zijn weergegeven;
- door de officier van justitie ingevolge artikel 126dd Sv toestemming is gegeven voor de start van het onderzoek Grashoek gebruik te maken van de restinformatie uit het onderzoek Dalfsen;
- het BOB-dossier betreffende het onderzoek Dalfsen niet bij de processtukken is gevoegd.
Artikel 126dd, lid 1, onder a Sv geeft aan de officier van justitie de bevoegdheid te bepalen dat gegevens verkregen door het opnemen van vertrouwelijke communicatie kunnen worden gebruikt voor een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de officier van justitie gebruik heeft gemaakt van de hem toegekende bevoegdheid. De rechtbank stelt evenwel vast dat de oorspronkelijke bevelen en machtigingen ex artikelen 126m en 126n Sv ten behoeve van het onderzoek Dalfsen niet bij de processtukken zijn gevoegd.
Hoewel er geen wettelijk bepaling is die in zijn algemeenheid voorschrijft welke informatie aan de processtukken moet worden toegevoegd, is de rechtbank van oordeel dat de aan het onderzoek telecommunicatie in de zaak Dalfsen ten grondslag liggende stukken voor verdachte van belang zouden kunnen zijn. Bovendien stelt kennisneming van deze stukken de rechtbank in staat zich een oordeel te vormen over het verweer van de verdediging aangaande de rechtmatigheid van het verkregen bewijsmateriaal. De rechtbank zal dan ook gelasten om de betreffende stukken alsnog aan de processtukken toe te voegen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank zich thans onvoldoende ingelicht om zich een oordeel te kunnen vormen over de rechtmatigheid van de toegepaste opsporingsbevoegd¬heden in het eerdere onderzoek Dalfsen. In het belang van de waarheidsvinding gelast de rechtbank dan ook ambtshalve de toevoeging aan de processtukken van het BOB-dossier van het onderzoek Dalfsen.
De rechtbank zal hiertoe het onderzoek heropenen en schorsen tot een nader te bepalen datum.
De rechtbank zal de stukken in handen van de officier van justitie stellen, opdat deze in de gelegenheid wordt gesteld genoemde BOB-dossier aan de processtukken toe te voegen.
5 De beslissing.
De rechtbank:
- heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting;
- gelast de toevoeging van het originele BOB-dossier dan wel een kopie conform het origineel van het BOB-dossier van het onderzoek Dalfsen aan de processtukken;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie opdat deze het hierboven genoemde BOB-dossier van het onderzoek Dalfsen aan de processtukken zal toevoegen;
- beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting op een nader te bepalen datum zal worden hervat;
- beveelt de oproeping van verdachte en zijn raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter zitting zal worden hervat.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Haesen en mr. Batenburg-van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Paulus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 februari 2012.