ECLI:NL:RBMID:2012:BV2709

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/596
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.C.M. Reinarz
  • J.C.K.W. Bartel
  • A. van der Knijff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake planschade en nadeelcompensatie voor project Fonteyne in Vlissingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan over een beroep van eiseres, een vennootschap onder firma, tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. Eiseres had verzocht om vergoeding van planschade en nadeelcompensatie in verband met de ontwikkeling van het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan 'Binnenstad' aan de gronden van het plangebied de bestemming 'Centrumdoeleinden' toekent, wat onder andere detailhandel en horecabedrijven omvat. Eiseres heeft schade geleden als gevolg van de werkzaamheden voor het project, maar het college heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, stellende dat eiseres geen nadeliger positie heeft gekregen door de wijziging van het planologische regime.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onafhankelijkheid van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) en de toepassing van de hardheidsclausule, beoordeeld. Eiseres stelde dat de afwijzing van haar verzoek onterecht was, omdat zij schade had geleden door de werkzaamheden en dat de hardheidsclausule niet correct was toegepast. De rechtbank oordeelde echter dat het advies van SAOZ als onafhankelijk kon worden beschouwd en dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding terecht was, omdat eiseres niet in een nadeliger positie was komen te verkeren.

De rechtbank concludeerde dat de besluiten van het college niet onrechtmatig waren en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2012, en tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 10/596
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam] v.o.f., gevestigd te Vlissingen,
waarvan de vennoten zijn [naam 1] en [naam 2],
eiseres,
gemachtigden mr. J. Boogaard en mr. J.C. Verhage, advocaten te Middelburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,
te Vlissingen,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade en nadeelcompensatie met betrekking tot de ontwikkeling van het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen afgewezen. Voorts heeft verweerder besloten om in het geval van eiseres geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 15 van de Algemene nadeelcompensatieverordening Vlissingen (ANV).
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld.
Eiseres heeft bij brieven van 3 oktober 2011 en 7 oktober 2011 nadere stukken ingediend. Voorts heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd.
Bij de rechtbank zijn meerdere beroepen met betrekking tot schadevergoeding in relatie tot het project Fontyne ingediend. Deze beroepen, waaronder het beroep van eiseres, zijn op 20 en 21 oktober 2011 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
W.J.C. Vael, J. Francke en drs. P.A.J.M. van Bragt.
II. Overwegingen
1. In 2003 is de gemeente Vlissingen in de binnenstad van Vlissingen gestart met het doen uitvoeren van inrichtingswerkzaamheden in het kader van het project Fonteyne. Met dit project is beoogd een verbetering van de positie van het kernwinkelgebied te realiseren waarbij het gebouw de Fonteyne met een ondergrondse parkeervoorziening fungeert als nieuw bronpunt van dat gebied. Het project omvat de aanleg van een tweelaagse ondergrondse parkeergarage met in totaal 310 parkeerplaatsen, alsmede het realiseren van nieuwbouw voor winkelruimte en woningen (Fonteyne-gebouw), herinrichting van het openbaar gebied, waaronder de Spuistraat, de Marktstraat, de Torenstraat, stroken grond aan de Oude Markt en een deel van de Lange Zelke. De werkzaamheden zijn in 2007 voltooid.
Voor het gebied waar het project is gerealiseerd golden de voorschriften van het bestemmingsplan “Spuistraat”. Thans gelden voor dit gebied de voorschriften van het bestemmingsplan “Binnenstad” dat op 29 augustus 2002 door de raad van de gemeente Vlissingen is vastgesteld en op 25 maart 2003 door Gedeputeerde Staten van Zeeland is goedgekeurd. Het plan is op 22 mei 2003 in werking getreden en op 16 juli 2003 onherroepelijk geworden.
Op 6 november 2007 heeft de raad van de gemeente Vlissingen de ANV vastgesteld en van toepassing verklaard op het project Fonteyne.
2. Eiseres exploiteerde sinds januari 2001 een kleinhandel in antiek, munten, gebruikte en ongeregelde goederen, tabak en souvenirs aan de St. Jacobsstraat [nummer] en [nummer] te Vlissingen (het pand).
3. Op 26 juni 2008 heeft eiseres een verzoek om planschade en een verzoek nadeelcompensatie bij verweerder ingediend. Daaraan legt eiseres ten grondslag dat als gevolg van de bovengenoemde werkzaamheden, waaronder de bouw van de parkeergarage, het afsluiten van straten en de permanente onttrekking van een deel van de Marktstraat en andere delen van wegen aan het verkeer alsmede de wijziging van bestemmingen, schade is geleden als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van in totaal € 147.000,-. Daarnaast heeft eiseres verzocht om toepassing van de hardheidsclausule die is opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de ANV.
4. Met betrekking tot dit verzoek heeft verweerder zich laten adviseren door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die op 12 december 2008 een concept-advies en op 27 januari 2009 het advies heeft uitgebracht.
Op basis van dit advies stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres door de wijziging van het planologische regime niet in een nadeliger positie is gekomen en geen schade in de zin van waardevermindering van het pand heeft geleden. Ten aanzien van het verzoek om nadeelcompensatie stelt verweerder dat sprake is van actieve risico-aanvaarding en dat geen causaal verband valt aan te wijzen tussen de uitvoering van de werkzaamheden van het project Fonteyne en gestelde omzetgevolgen voor eiseres. Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule heeft verweerder afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 30 november 2009 dit standpunt gehandhaafd.
5. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd.
SAOZ kan niet als een onafhankelijk en onpartijdig adviseur worden aangemerkt. Daartoe merkt eiseres op dat SAOZ, naast advisering over het verzoek van eiseres, verweerder ook heeft geadviseerd over de begrenzing van het schadegebied. Dit afbakeningsadvies is volgens eiseres bepalend geweest voor de afwijzing van haar verzoek. Eiseres stelt dat het afbakeningsadvies, in strijd met de Procedureregeling Planschade-vergoeding 2005, niet aan haar is voorgelegd en heeft zij daar niet op kunnen reageren.
Het is evident dat sprake is van planologisch nadeel als gevolg van het wegvallen van de verkeersbestemming voor de voorheen bestaande Marktstraat en Torenstraat.
Verweerder heeft het verzoek om nadeelcompensatie ten onrechte afgewezen. De geleden schade stelt eiseres op € 72.000,-. De in de toekomst te lijden schade begroot eiseres op € 75.000,-. Die schade is volgens eiseres nog groter omdat zij de onderneming heeft moeten beëindigen.
Niet duidelijk is welke criteria gelden bij de toepassing van de hardheidsclausule. Er is ruimhartig uitgekeerd aan ondernemers die zich in de Vlissingse binnenstad gevestigd hebben terwijl de werkzaamheden voor het project Fonteyne al in volle gang waren. In het geval van eiseres heeft verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet toegepast. Er sprake van willekeur nu geen beleid is geformuleerd, dan wel is het beleid niet juist toegepast.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. SAOZ is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer 13 januari 2010, 200904677, LJN: BK8953) te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat SAOZ met het oog op een te reserveren budget is verzocht een schatting te maken van uit te keren schadevergoedingen inzake het Fonteyne-project. Daartoe is SAOZ nagegaan uit welk gebied rondom de bouwput schadeclaims te verwachten waren. Daarbij is uitdrukkelijk geen gebiedsbegrenzing voor de ANV bepaald. Het budget is naar aanleiding van de analyse door SAOZ verhoogd tot € 600.000,-. Deze beoordeling heeft niet ten doel gehad om verzoeken om schadevergoeding op voorhand af te wijzen of het toepassingsbereik van de ANV te beperken, aldus verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat SAOZ de gemeente Vlissingen ook heeft geadviseerd bij de hiervoor omschreven schatting nog niet meebrengt dat het aan verweerder uitgebrachte advies over het verzoek van eiseres niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar verzoek met name is afgewezen op de grond dat haar onderneming niet is gelegen binnen een bepaald gebied. In dat kader stelt de rechtbank vast dat het door de raad van de gemeente Vlissingen aanvaarde voorstel van verweerder van 7 april 2009, waar eiseres naar verwijst ter ondersteuning van haar grief, een voorlopige raming betreft van de uit te keren schadevergoedingen waarbij nadrukkelijk het voorbehoud is gemaakt van nieuwe claims aangezien SAOZ nog niet in alle gevallen over de omvang van de schade heeft geadviseerd. In het voorstel is verder opgenomen dat deze budgetraming aan wijzigingen onderhevig kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze passage aannemelijk dat het niet de bedoeling van verweerder is geweest om schadeclaims op voorhand af te wijzen en dat alle claims van ondernemingen reëel zijn beoordeeld. Eiseres heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van SAOZ in twijfel getrokken zou moeten worden. Van strijd met de Procedureregeling is de rechtbank niet gebleken. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Planschade
7. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals deze wet luidde tot 1 juli 2008 en voor zover thans van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de nieuwe planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Het bestemmingsplan "Binnenstad" kent aan de gronden van het plangebied voor zover van belang de bestemming "Centrumdoeleinden” toe. Daartoe behoren de bestemmingen detailhandel, dienstverlenende bedrijven, zakelijke dienstverlening, horecabedrijven, hotel-pensionbedrijven, kantoren, maatschappelijke doeleinden, toeristisch-recreatieve bedrijven, woondoeleinden, ambachtelijke bedrijven en sekswinkels. Toegelaten worden gebouwen met een maximale goothoogte van respectievelijk 12 meter en 16 meter en een maximale bouwhoogte van respectievelijk 12 meter en 19 meter.
Op de gronden met de aanduiding opg (ondergrondse parkeergarage toegestaan) is de realisatie van een ondergrondse parkeergarage mogelijk. Op de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” is mede de realisatie van een bovengrondse en ondergrondse parkeergarage mogelijk.
Uit de toelichting op dit plan blijkt dat de verkeersfunctie van de Marktstraat en de Torenstraat komt te vervallen. Het winkelcircuit in de Lange Zelke zal worden doorgetrokken tot de Spuistraat. Via een aan te leggen passage zal de Oude Markt kunnen worden bereikt. Ook de verkeersfunctie van de Lange Zelke tussen de Spuistraat en de Torenstraat komt te vervallen.
Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Spuistraat", met voor zover van belang de bestemmingen "Detailhandel”, “Woondoeleinden”, “Kantoren”, “Openbare en bijzondere doeleinden” en “Verkeersdoeleinden”. Gebouwen ten behoeve van deze bestemmingen mochten een goothoogte hebben van negen meter, met dien verstande dat voor gebouwen ten behoeve van de bestemming “Detailhandel” een goothoogte van 12 meter was toegestaan. Gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” waren bestemd voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, pleinen en bouwwerken niet zijnde gebouwen.
Eiseres stelt dat als gevolg van het bestemmingsplan “Binnenstad” de Torenstraat en een deel van de Marktstraat hun verkeersbestemming hebben verloren. Daarmee is ook het winkelrondje Walstraat, Kleine Markt, Sint Jacobsstraat, Oude Markt, Marktstraat, Lange Zelke, Walstraat komen te vervallen en zijn het Bellamypark, de Oude Markt, de Kerkstraat, de Sint Jacobspassage en de Kleine Markt buiten het kernwinkelgebied komen te liggen. Met het wegvallen van deze bestemming is het stratenpatroon in nadelige zin gewijzigd en is slechts een verbindende steeg tussen Spuistraat en de Oude markt overgebleven die voor het winkelend publiek onaantrekkelijk is. De winkel van eiseres is minder goed bereikbaar.
SAOZ heeft daarover gesteld dat in planologische zin nog steeds sprake is van een winkelrondje Spuistraat, Oude Markt, Sint Jacobsstraat, Walstraat, Lange Zelke, Spuistraat en dat de wijziging van het stratenpatroon geen planologische verslechtering betekent. De rechtbank deelt die conclusie. Zij stelt vast dat in het kernwinkelgebied door de realisatie van de parkeergarage (met een voorheen niet bestaande ruime capaciteit van ongeveer 300 voertuigen) op de locatie Lange Zelke-Spuistraat een nieuw bronpunt voor het gebied is gecreëerd. Naar het oordeel van de rechtbank houdt dit een verbetering in van het kernwinkelgebied alsmede van de bereikbaarheid daarvan. In dit verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat een doorgang is gerealiseerd door het Fonteynegebouw van de Lange Zelke naar de Oude Markt. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de bereikbaarheid van de onderneming van eiseres is slechter is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van het advies van SAOZ het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade terecht afgewezen omdat het plan eiseres niet in een nadeliger positie heeft gebracht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Nadeelcompensatie
8. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de ANV ontstaat het recht op schadevergoeding slechts bij uitvoering van een gemeentelijk werk, indien de gemeenteraad deze verordening op dat werk van toepassing heeft verklaard. Ingevolge het tweede lid kent het college degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een gemeentelijk werk, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ANV komt binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge het tweede lid komt schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren, drukt.
Ingevolge artikel 4 van de ANV wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, niet vergoed.
Ingevolge artikel 5 van de ANV kan de in artikel 4 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ANV kan het college, de adviseur gehoord, in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt. Deze regeling wordt hierna aangeduid als de hardheidsclausule.
Verweerder stelt met betrekking tot het verzoek om nadeelcompensatie dat geen schade wordt vergoed indien de betrokken eigenaar of ondernemer de onroerende zaak heeft gekocht of met de exploitatie van het bedrijf is begonnen nadat de schade voorzienbaar is geworden. In die gevallen staat op voorhand vast dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht dit passend.
Verweerder stelt dat in het geval van eiseres, gelet op de datum van vestiging van haar onderneming, voorzienbaar was dat zij als gevolg van de werkzaamheden van het project Fonteyne nadelige gevolgen zou kunnen ondervinden en dat zij daar rekening mee had kunnen houden. Daarbij heeft verweerder de datum van 27 maart 1997 aangehouden als datum waarop dit voor eiseres voorzienbaar zou zijn.
Op 27 maart 1997 heeft de raad van de gemeente Vlissingen besloten een overeenkomst met BAM Vastgoed Ontwikkeling te Bunnik te sluiten om de mogelijkheden tot herontwikkeling van de locatie Lange Zelke – Oude Markt te onderzoeken. Op 16 december 1999 zijn de uitkomsten van deze studie aan de raad voorgelegd. Het herontwikkelingsproject zal voorzien in een tweelaagse ondergrondse parkeervoorziening van totaal 310 parkeerplaatsen, die van belang is om als nieuw bronpunt te fungeren. Op een aantal punten is het noodzakelijk dat de gemeente nadere toezeggingen doet om het project te verwezenlijken. Voor de totale herinrichting van het openbaar gebied dient een budget van 3,1 miljoen gulden beschikbaar te worden gesteld. Tevens dient de gemeente de ondergrond van de openbare wegen Marktstraat, Torenstraat en delen van de Oude Markt en Lange Zelke om niet in te brengen, en dient de gemeente planologische medewerking aan het project te verlenen. De raad van de gemeente Vlissingen heeft op 23 december 1999 besloten de gevraagde nadere toezeggingen te doen.
De rechtbank deelt niet de opvatting van verweerder dat op 27 maart 1997 voor eiseres voorzienbaar was dat zij met nadelige gevolgen van het project Fonteyne rekening moest houden. Het realiseren van het project was nog geheel afhankelijk van de uitkomst van studie en was op dat moment het project nog niet concreet. De rechtbank neemt in dit verband mede in aanmerking dat de samenwerkingsovereenkomst met BAM Vastgoed Ontwikkeling voor de duur van zes maanden was aangegaan, met mogelijkheid van verlenging. Van de verlenging van de overeenkomst is geen kennis gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad van de gemeente Vlissingen zich eerst op 23 december 1999 gebonden aan het project door budget daarvoor beschikbaar te stellen en zich te binden aan afspraken over concrete invulling van het project. Weliswaar stonden op dat moment de mogelijk schadeveroorzakende maatregelen nog niet volledig en onherroepelijk vast en stond ook de invloed van de nadelige gevolgen daarvan nog niet vast, maar naar het oordeel van de rechtbank was voor eiseres vanaf die datum voldoende kenbaar dat realisering van het project in het vooruitzicht lag. Eiseres kon bij investeringsbeslissingen hiermee rekening houden. Dat op 23 december 1999 de door eiseres gestelde nadelige omstandigheden naar aard en omvang nog niet exact te voorzien waren, zoals zij stelt, doet hier dan ook niet af.
Gelet hierop wijst de rechtbank de door eiseres genoemde datum van 21 maart 2002, waarop het ontwerpbestemmingsplan “Binnenstad” ter inzage is gelegd, als datum waarop eiseres voor het eerst met nadelige gevolgen van het project rekening diende te houden af. De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres bij voormelde datum het criterium heeft gehanteerd dat van toepassing is bij planschade.
Vast staat dat eiseres zich op 4 januari 2001 heeft gevestigd aan de Sint Jacobsstraat 17. Sinds 1 oktober 2002 huurt eiseres het pand Sint Jacobstraat 15. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de panden Walstraat 26-32, waar zij voorheen gevestigd was, in het kader van renovatie zijn gekocht door de gemeente en dat er geen andere keus was dan vestiging aan de Sint Jacobsstraat. Verweerder heeft de gestelde omstandigheid gemotiveerd betwist. Eiseres heeft deze betwisting niet kunnen weerleggen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gelet op de omstandigheid dat vanaf 23 december 1999 de mogelijk schadeveroorzakende maatregelen voor eiseres voorzienbaar waren bij de vestiging op 4 januari 2001 sprake is van actieve risico-aanvaarding. Met verbetering van de gronden zal de rechtbank het bestreden besluit op dit punt in stand laten. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Hardheidsclausule
9. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in drie gevallen een bijzonder geval in de zin van artikel 15 van de ANV is aangenomen. Van een ruimhartige toepassing van de hardheidsclausule, zoals eiseres stelt, is de rechtbank niet gebleken. In het algemeen heeft verweerder bij toepassing van deze clausule acht geslagen op de situering van het bedrijf (zeer dicht bij de bouwput) en voorts op bijzondere omstandigheden als overname binnen een familiebedrijf, regionale uitstraling of bijzondere verwevenheid met Vlissingen. De rechtbank acht dit niet onredelijk.
Eiseres voldoet niet aan deze voorwaarden. Het pand ligt niet zeer dicht aan de bouwput en aan overige bijzondere omstandigheden is niet voldaan. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat verweerder in het geval van eiseres in strijd met gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig bijzonder geval dat afwijzing van de aanvraag van eiseres als onredelijk moet worden aangemerkt. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Onrechtmatigheid
10. Eiseres stelt dat de gehele schade zonder aftrek voor maatschappelijk risico voor vergoeding in aanmerking komt. Eiseres stelt dat sprake is van onrechtmatig handelen omdat ten behoeve van de onttrekking van de Markstraat en de Torenstraat aan het verkeer geen onttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet zijn genomen.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van schade, die voor vergoeding in aanmerking komt, komt de rechtbank aan de behandeling van deze grief niet toe.
11. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet vernietigde dient te worden. Het beroep is in zijn geheel ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz als voorzitter en mr. J.C.K.W. Bartel en
mr. A. van der Knijff als leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis als griffier en op
2 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 2 februari 2012